4 minute read
Rijkdom en passie van verveelde vrouwen
from ZOUT 2-2023
by ZOUT
Klopt het dat een kunstcollectie een weerspiegeling is van het karakter van de verzamelaar? En geldt dat dan ook voor vrouwelijke verzamelaars met De Rothschild als achternaam? Wie waren ze daadwérkelijk, vraagt WIDO SMEETS zich af, deze puissant rijke vrouwen die hartstochtelijk verzamelden - om het daarna weer weg te geven?
In 1926, net terug van een reis uit Londen, liet baron Robert Philippe Gustave de Rothschild zijn kinderen raden wat er in een pakje zat dat hij had meegebracht. Wie het goed had, zou het krijgen. Ze kregen één aanwijzing: ‘Het begint met een C.’ Zijn 13-jarige dochter Cécile noemde de naam Cézanne, waarna ze De baadsters mee kon nemen naar haar slaapkamer. Het schilderij was het startsein van een indrukwekkende collectie die ze gedurende haar leven zou opbouwen, met werk van, onder vele anderen, Braque, Léger, Picasso en Schiele.
Advertisement
De Rothschildfamilie is een steenrijke, deels in de adel verheven bankiersdynastie met vertakkingen in Duitsland, Frankrijk, Engeland, Oostenrijk en Italië. Ze stamt af van een Frankfurtse geldwisselaar die met zijn vijf zonen in korte tijd een financieel imperium opbouwde. Het vergaarde fortuin kreeg alle mogelijke zorg; tot in 20ste eeuw hadden de Rothschilds de gewoonte binnen de familie te trouwen. De partner kwam meestal uit een buitenlandse tak.
Van oudsher kende de familie kunstverzamelaars en mecenassen. Ook hier waren het geen kleine krabbelaars. Alleen al aan Franse instellingen en musea schonk en legateerde de familie zo’n 130.000 stukken.
Ook in Nederland klinkt de naam Rothschild intussen vertrouwd. In 2015 was er de spraakmakende aankoop van het Rijksmuseum, samen met het Louvre, van
Rembrandts dubbelportret van het patriciërsechtpaar Marten Soolmans en Oopjen Coppit. Kostprijs 160 miljoen euro; de musea deden fifty-fifty. In 2021 ging 150 miljoen over de tafel om Rembrandts De vaandeldrager, afkomstig uit een Rothschildcollectie, terug te laten keren naar Amsterdam.
Als bankiers mogen de Rothschilds vrijwel zijn uitgespeeld, als verzamelaars horen ze nog steeds tot de champion’s league. En het waren niet alleen de mannen die er een
Behalve kunst hadden ook servies, muziekinstrumenten, pijpen, lucifersdoosjes, oude boeken, bladmuziek, meubels en majolica hun aandacht bovengemiddeld genoegen aan ontleenden. De tentoonstelling Rothschild’s vrouwelijke verzamelaars. Uitzonderlijke mecenassen en schenkers in museum La Boverie in Luik geeft een inkijk in de levens van negen vrouwelijke De Rothschilds die, al dan niet los van hun echtgenoot, een behoorlijke kunstcollectie opbouwden - waarvan ze grote delen schonken en nalieten aan musea. Ze verzamelden niet alleen kunst. Ook servies, muziekinstrumenten, pijpen, lucifersdoosjes, oude boeken, bladmuziek, meubels en majolica hadden hun aandacht. Een van hen, Mathilde de Rothschild (1874-1926) hield, behalve van jagen en autoracen, van vanités: kleine, van diverse materialen vervaardigde doodshoofden en skeletten, mochten we in alle drukte onze sterfelijkheid vergeten.
De kunstminnende Rothschild-dames waren dus meer dan door rijkdom verveelde vrouwen. Al verzamelend bouwden ze een schat aan cultureel erfgoed op. Volgens familietraditie zagen ze erop toe dat de bezittingen goed werden bewaard – maar ook toegankelijk werden voor het publiek. De musea waar ze hun verzameling achterlieten waren niet zelden gehuisvest in kastelen, kloosters en paleizen die de dames zelf hadden laten bouwen.
De tentoonstelling in Luik, eerder te zien in het Louvre, opent met de paukenslag van een zich over vele vierkante meters uitstrekkende stamboom van de familie De Rotschild - met alleen de namen van de negen geportretteerde vrouwelijke verzamelaars. Voilà! Een aantal van hen bleef ook als verzamelaar in de schaduw van hun echtgenoot. Anderen waren eigenzinniger, zonder hun achterban te bruuskeren gebruikten ze de macht van het familiekapitaal als hefboom om los te komen van hun keurslijf en een onafhankelijk leven te leiden – binnen de kringen van de Europese jetset, dat wel. Zoals Cécile de Rothschild (1913-1995) die als meisje van dertien Cézannes De baadsters boven haar bed kon hangen. Ze maakte twintig jaar deel uit van het Franse nationale golfteam, en hield verder van motorrijden, zeilen, reizen, haute cuisine en andere zaken die het leven der rijken zo interessant maken. In de Tweede Wereldoorlog vluchtte ze naar New York, waar ze de Amerikaanse avant garde ontdekte. Tijdens haar omzwervingen ontmoette ze begin jaren zestig de in afzondering levende Greta Garbo; ze bleef haar metgezellin tot haar dood.
Uit Céciles privéverzameling zijn in Luik, behalve De baadsters, een handvol prenten van Egon Schiele te zien, de jonggestorven Oostenrijker die met zijn kwetsbare, verwrongen, niets verhullende menselijke lichamen de mores van zijn tijd provoceerde. Als het klopt dat een kunstcollectie een weerspiegeling, ja zelfs een uitbreiding is van het karakter van de verzamelaar, dan zijn de 20ste eeuwse Rothschild-vrouwen geen typische vertegenwoordigers meer van de naar haar aard behoudzuchtige en naar binnen gerichte bankiersdynastie.
Haar generatiegenote Alix de Rothschild (1911-1982) hield evenmin van een bestaan in de achterhoede. Om haar twee riante onderkomens op te vrolijken verzamelde ze zo’n tweeduizend kunstwerken, van Cézanne, Picasso en de Duitse impressionisten tot de door de avant garde ontdekte Afrikaanse kunst. Behalve onuitputtelijk rijk was Alix, net als Cécile, ook een kind van haar tijd, met een goed oog voor (de marktwaarde van) de klassiek modernen. Zo kocht ze Cézannes Stilleven met open lade (1877), waarvan de reproducties tot de dag van vandaag in honderdduizenden woonkamers hangen.
En dan is er nog Liliane de Rothschild (1916-2003) die haar verzameling kunst, meubelstukken en gebruiksvoorwerpen opbouwde rond belangrijke vrouwen in de Franse geschiedenis. Ze was geobsedeerd door Marie Antoinette, de tijdens de Franse Revolutie ter dood veroordeelde koningin die zich op het schavot excuseerde bij haar beul nadat ze per ongeluk op zijn tenen was gaan staan. Liliane de Rothschild was in 1955 de bezielende kracht achter een tentoonstelling over Marie Antoinette in Versailles, het oude centrum van de macht waar ze na haar dood een deel van haar collectie aan zou nalaten.
Er zijn 350 stukken te zien in La Boverie, de negen Rothschild-vrouwen die ze ooit verwierven, blijven op afstand. Over hun speelveld – hoe vrij waren ze in hun doen en laten? - komen we weinig te weten. Net zomin als over hun verhouding tot de familie – wat vonden ‘de mannen’ ervan?
- en de rest van de wereld. Ook naar hun persoonlijke kijk op kunst blijft het gissen. Ja, ze verzamelden, volop en ruimhartig, maar wat bewoog hun?
Zeker over de motieven en beweegredenen van de jongste generatie (Cécile, Alix, Liliane) moet meer te achterhalen zijn dan wat Rothschild’s vrouwelijke verzamelaars over ze loslaat. Of valt er op dat vlak niet veel te melden? In het boek dat Henry de Rothschild twintig jaar na haar dood schreef over zijn vrouw Mathilde repte hij met geen woord over haar buitenissige verzameling schedels. De samenstellers van de expositie stellen vast dat Mathilde ‘er waarschijnlijk naar streefde haar collectie te bestuderen en dat ze er weinig kennis van had; ze heeft er in ieder geval geen getuigenis van achtergelaten.’
Of dat ook geldt voor de andere verzamelende dames De Rothschild? Het zou zomaar kunnen. Z
26.2 in museum La Boverie in Luik. nl.laboverie.com