Geschenkboek Gi-Ga-Groen 2022 NL

Page 24

Dit boek kwam tot stand met medewerking van:

Gi-ga-groen!

Illustraties

Uitgever
van Rose-Ann Ignacio en Karino Ariza Geschenkboek Siman di Ban Lesa Dit boek is een cadeau voor de kinderen van Curaçao.

Auteurs

Crisèn Schorea, Ilse Schoobaar-Anthony, Jeroen Hoogerwerf, Mila Dorothea, Tio Ali i Tito Ansano

Illustraties

Rose-Ann Ignacio (4 tot 6 jaar en 6 tot 8 jaar)

Karino Ariza (8 tot 10 jaar en 10 tot 12 jaar)

Vertaling Nederlands-Papiamentu / Papiamentu-Nederlands

Diana Lebacs

Jeroen Heuvel

Redactie

Diana Lebacs - Papiamentu

Jeroen Heuvel - Papiamentu

Jeroen Hoogerwerf - Nederlands

Vormgeving

Sabine van Winsen, De Grafische Keuken

Dit boek kwam tot stand met medewerking van Ars Donandi - Pauluc Fonds, Biblioteka Nashonal Kòrsou Frank Martinus Arion, Stichting Zonnige Jeugd, Maduro & Curiel’s Bank y Mr. August Fentener van Vlissingen Fonds

© 2022 Biblioteka Nashonal Kòrsou Frank Martinus Arion

© 2022 Levendig Uitgever

Ilustrashon © 2022 Karino Ariza

Ilustrashon © 2022 Rose - Ann Ignacio

ISBN 978 90 83222 25 7

NUR 277

Inhoud 4 tot 6 jaar Alvin Inecia (Tio Ali) Bijzonder Groene Buurt 2 De ezel bij Shete Boka 5 Opa Gran leeft groen 8 Jeroen Hoogerwerf Kom mee, we gaan naar buiten! 11 6 tot 8 jaar Mila Dorothea Gigantisch groen 12 De Kenepatuin 15 Het suikerdiefje 18 Crisèn Schorea Zoveel beestjes in de tuin 21 8 tot 10 jaar Tito Ansano Avontuur in het koraalrif 22 Wie is er nu echt het groenst? 26 Joepie! We gaan naar zee! 30 Jeroen Hoogerwerf Groener, schoner, helder 34 10 tot 12 jaar Ilse Schoobaar-Anthony Spannend moment in de struiken van Bándabou 35 Waar is Nokkie? 39 Pas op voor de kaaiman! 43 Crisèn Schorea Indrukwekkend raadsel 47

Bijzonder Groene Buurt

Hij ligt niet in Bandariba. Ook niet in Bandabou.

Maar wel in Curaçao.

Het is een zeer prachtige buurt.

Genaamd Bijzonder Groene Buurt. Ook wel BeGeBee.

De huizen in deze buurt zijn allemaal groen. Lichtgroen, donkergroen, glanzend groen, mat groen en zelfs appeltjesgroen.

Het gras in iedere tuin is groen. De kruiden ook. En in iedere tuin staat een prachtig groene boom voor de schaduw.

De hele dag klinkt er muziek in de buurt. Omdat de wind door de bomen waait.

De gezinnen van BeGeBee gaan goed met elkaar om.

Nou, ja.

Soms ruziën wat kinderen met elkaar.

Maar daarna leggen ze het zelf weer bij.

Bijzonder Groene Buurt is heel schoon. Valt er een stuk brood op de grond, dan kun je het gerust oppakken en opeten. Hahaha, dat zeiden de mensen vroeger.

Voorbij de laatste huizen van de buurt ligt de ongerepte natuur.

Het struikgewas.

Alle buurtbewoners helpen bij het onderhoud.

Niemand gooit er vuilnis of afval in.

Deze wildernis is een schatkist van de natuur. Een juweeltje.

De eerste schat is de barba di yònkuman.

Een heel hoge boom. Wel tien meter hoog.

Hij lijkt op een buurt voor vogels.

Er wonen heel veel vogels in.

’s Ochtends vroeg fluiten ze vol verwachting de zon tevoorschijn en

’s avonds zingen ze de zon tevreden naar bed.

De hele BeGeBee geniet ervan mee.

Er was eens een wandeling georganiseerd door de wildernis. Iedereen deed mee.

Het struikgewas was druk bezocht. De kinderen waren niet weg te slaan bij de West-Indische kers.

Grote, rode, sappige kersen.

Vol vitamine C.

Men kon ook mooie, rooie ‘daders’ zien. Maar die vruchten van de datu-cactus hingen te hoog.

Lekker zijn ze.

De kadushi-cactus heeft ook vruchten. Die noemen we tampaña

Maar die eet men niet.

De kadushi-cactus eten we wel, als soep. Maar de datu laten we onaangeroerd.

Eigenaardig, hè?

Hagedissen, blòblòs en leguanen kropen er rustig rond.

Ze waren niet bang.

Deze BeGeBee-bewoners zijn hun vrienden.

De blòblò, ook wel blousana genoemd, is net een smurfenhagedis.

Hela, luister. Er schreeuwde iemand.

O, het was Liesje. Haar been bloedde.

Haar vader zei: ‘Niet bang zijn, liefie. Wacht maar even.’

Vader vond een aloëplant en sneed er een blad af.

Hij schilde het blad en smeerde het sap op de wond.

Iedereen liep weer rustig verder.

3
2

Maar opeens zagen ze een auto.

Een auto in het struikgewas?

De bosjes die zij zo zorgvuldig onderhouden.

Wat doet die auto daar?

Dit is wel heel raar!

De wagen reed hard weg.

De bewoners vonden het maar niks.

Ze gingen kijken wat er was gebeurd. En, ja hoor.

Onder de indjuboom stond een doos.

Iedereen begreep het al.

In de doos zaten drie puppy’s.

Wat zielig!

Godzijdank nam een gezin ze mee naar het asiel.

Zo kwam er een eind aan hun wandeling. Ze moesten zich over de honden ontfermen.

Mevrouw Sara hield halt bij de kalebasboom.

Ze plukte enkele kalebassen en deed die in een tas.

Mevrouw Sara gaat er stroop van trekken. Goed tegen de verkoudheid.

Buurtman Jombi houdt van planten. Hij liet zijn kruiwagen onder de barba di yònkuman staan.

Vulde hem met vogelpoep en droge bladeren.

Goed voor de composthoop.

Zo ging ieder gezin zijn gangetje. In rust en vrede ging de tijd voorbij. Zonder vreemde dingen.

Iedere middag zorgen de vogels voor de sfeer.

Hun gezang stemt tot vreugde.

Maar op een middag ging er iets verkeerd.

De vogels floten niet.

Ze krijsten.

Hun gekrijs verstoorde de hele buurt.

De volwassenen kwamen op het lawaai af.

De kinderen moesten thuisblijven.

Zij mochten niet mee.

De toegesnelde bewoners keken stomverbaasd.

Ze zagen nu pas hoeveel vogels er in de bomen zaten.

De vogels krijsten angstaanjagend.

Iemand had vuilnis gestort in hun struikgewas.

Precies onder de barba di yònkuman.

Dat namen de vogels niet.

Ze vielen massaal die persoon aan over zijn hele lichaam.

Met hun snavels pikten ze hem.

Met hun vleugels sloegen ze hem.

Ze scheten en piesten hem zelfs onder.

De man sloeg op de vlucht.

Hij kroop op handen en knieën naar zijn truck.

Bevend lukte het hem de truck te starten.

Doodsbang racete hij met zijn afval weg. Het was hier geen stortplaats, begreep hij.

De natuur had de natuur verdedigt. De buurtbewoners applaudisseerden voor de vogels.

Vanaf toen zongen de vogels nog mooier.

En de vervuilers gingen met een grote boog om deze buurt heen.

Dit verhaal is overgegaan van ouders op kinderen.

Zo heb ik het van mijn moeder gehoord. Nu vertel ik het aan mijn kinderen. Tio Ali

5 4
De ezel bij Shete Boka

Wanko is een ezel op leeftijd. Hij woont met Samuel, zijn baas, in de buurt van Watamula.

Watamula is waar Curaçao ademt. Zeggen de mensen.

Hij heeft vele jaren met plezier Samuel geholpen.

Heeft hem op zijn rug gedragen en overal heen gebracht.

Maar op een avond kreeg Wanko droevig nieuws.

Het brak zijn hart.

Samuel zei dat Wanko oud werd.

Dat hij hem niet meer nodig had.

En dat het de volgende dag zijn laatste zou zijn.

Wanko, de ezel, schrok enorm.

Maar hij hield de kop koel.

Hij begon meteen op zijn touw te kauwen.

De hele avond kauwde hij op het touw waarmee hij vastgebonden was.

Tot het eindelijk kapot was.

De ezel ging er als de wiedeweerga vandoor.

Zo hard hij kon, draafde hij door. Zonder om te kijken.

De straten waren verlaten.

Het enige geluid kwam van zijn hoeven.

Hij stapte alsmaar door.

Hij stapte het struikgewas in. Doodmoe.

Hij kon niet meer op zijn poten staan.

Boog door de knieën en ging liggen.

Hij viel als een blok in slaap.

De volgende ochtend keek Samuel verbaasd rond.

Wanko was er niet.

Het touw was kapot.

Maar hij treurde er niet om.

Vond het wel goed zo.

De ezel heeft heerlijk geslapen. Uitgeslapen tot in de middag.

Hij voelde iets aan zijn kop.

Zag dat een kind hem aaide.

Wanko wilde opstaan maar het kind zei:

‘Blijf liggen, je bent moe.’

Toch stond Wanko op.

Het kind keek om zich heen.

Hij zocht wat gras.

Maar daar groeide niets.

Toen haalde hij een banaan uit zijn broekzak.

Brak er een stuk af, gaf dat aan de ezel en at zelf de rest.

Hij zei tegen Wanko: ‘Ik heet Jimmy.

Ik doe je geen kwaad. Hier, drink wat water.’

Jimmy had een grote waterfles.

Hij liet Wanko drinken.

De ezel aaide met zijn kop de torso van Jimmy.

Zo bedankte hij de jongen.

Jimmy nam Wanko bij de nek en begon te lopen.

‘Hier zijn we in het nationale park Shete Boka. We lopen nu naar Boka Tabla.’

Wanko stapte met Jimmy mee.

Ze liepen naar de beroemde grot van Boka Tabla.

De ezel balkte toen het water in de grot opspatte.

Toen ze verder wilden gaan hoorden ze een stem.

Een kind zei: ‘Kijk, papa. Een ezel. Mag ik er even op?’

Vóór de vader iets kon zeggen, antwoordde Jimmy al: ‘Ja, hoor, kom maar.’

De vader zette zijn kind op de ezel. Hij liep dicht bij de ezel mee. Het kind genoot ervan.

Nu wilden er meer kinderen een ritje maken.

Ezel Wanko had het druk met rondjes lopen.

De kinderen waren blij. Wanko was moe.

De volgende dag ging Jimmy weer naar Shete Boka. Die dag liepen ze naar de Wandomiinham.

Daar is de natuurlijke brug van Curaçao. Ook daar gingen veel kinderen op de ezel rijden.

Kinderen van over de hele wereld. Allemaal maakten ze een ritje. Van allemaal moest een foto worden gemaakt.

Wanko werd een attractie. Hij werd de wereldberoemde oude ezel in Curaçao.

Hij kreeg ook een nieuwe naam. Hij heette voortaan de ezel van Shete Boka.

De laatste vakantiedag was aangebroken. Ja, Jimmy had vakantie gehad.

Hij logeerde bij zijn oma in Westpunt. En dit was zijn beste vakantie ooit. Dankzij de ezel Wanko.

Maar nu moest Jimmy terug naar huis en weer naar school.

Hij nam afscheid van Wanko. De ezel begreep niet waarom Jimmy weg moest.

De dagen gingen voorbij maar Jimmy kwam niet meer.

Wanko miste Jimmy.

Op een dag besloot hij naar hem op zoek te gaan.

Hij stapte en stapte alsmaar door tot hij bij het Christoffelpark aankwam.

Hij stapte naar binnen om te kijken of Jimmy daar zou zijn.

Hij zag veel mensen die een berg beklommen.

De hoogste heuvel van Curaçao. De Christoffelberg.

Maar geen Jimmy.

Hij stapte verder naar binnen. En hoe dieper hij het park in ging, hoe leuker hij het vond.

Hij voelde zich er thuis.

Eerst raakte hij bevriend met Konijn. Daarna sloot hij vriendschap met Hert. Stap voor stap met meer dieren.

Na de Wandomi-inham zijn ze naar de Kalki-inham gegaan.

Daarna naar de Pistol-inham.

Meer inhammen konden ze niet bezoeken. De dagen vlogen voorbij.

Broer leguaan bijvoorbeeld. En een olifant met een lange snuit Blies toen dit verhaaltje uit.

7 6
Tio Ali

Opa Gran leeft groen

Opa Gran kan goed eten

Opa Gran is mijn grootvader.

Hij leeft heerlijk in zijn boomgaard.

Ik ben hem eens gaan opzoeken.

Toen ik bij hem langskwam, zat hij al aan tafel.

Met een volgeschept bord voor zich.

Er zou niet een lepel eten meer bij kunnen.

Ik moest aan een liedje denken.

Van toen wij nog klein waren. Groene erwtensoep op mijn bord.

Met stukjes varkensstaart bereid.

En een stuk funchi erbij.

Ja, zo ging dat.

Opa Gran heeft trek. Grote trek.

Hij schuift het eten naar binnen.

Zijn bord is leeg.

Zo schoon dat het terug in de kast kan.

Opa Gran praat nooit tijdens de maaltijd.

Hij eet ook niet gejaagd. Hij eet rustig.

Dan proef je het eten beter, vindt hij.

Hij drinkt ook nooit tijdens het eten.

Pas een uur na het eten neemt hij een glas water.

Kraanwater. Geen water uit de koelkast.

Bij hem staat de waterkan in het raam.

De wind koelt het water.

Je kan zeggen dat opa Gran raamwater drinkt.

Hahaha. Grapje!

Opa Gran houdt van groente. En van gestoofde papaja.

Ook van cactussoep en yambo.

Om van de kleine komkommer maar te zwijgen.

De mieren wachten vergeefs op restjes.

Opa Gran kookt niet op een fornuis of in een oven.

Hij bereidt zijn eten op een komfoor. Hij kookt op houtskool of sprokkelhout. Er gaat niets boven eten bereid op een komfoor.

Enfin, terwijl hij aan het eten is, loop ik een eindje zijn boomgaard in.

Als opa Gran klaar is met eten geeft hij me een seintje.

Hahaha. Dat betekent dat hij wat geluiden uitstoot.

Simpeler gezegd: hij roept me.

De boomgaard van opa Gran Opa’s boomgaard is echt groen. Heel mooi.

Vogels vliegen af en aan en fluiten prachtig.

Sommige liggen rustig in een nest. Andere broeden eitjes uit.

’s Ochtends plukt opa Gran wat kruiden. Aan het begin van de dag drinkt hij verse kruidenthee.

De ene dag mampuritu.

De andere dag witte yerb’i hole of citroengras.

Soms ook yerba sangura, oregano en basora pretu.

Goed gezond allemaal.

In zijn boomgaard heeft hij ook een put. Op de put staat een molen. Een windmolen.

Als het waait, draait de molen en zuigt hij water uit de grond.

Dat water stroomt een waterbak in.

9
8

Met het water uit die bak geeft hij alle planten en bomen water.

Daarom groeien de blaadjes goed en zijn ze mooi groen.

In de regentijd draait de molen veel rustiger.

Er zijn twee soorten bomen die opa Gran niet wil missen.

De limoen en de tamarinde.

Opa Gran drinkt niets anders. Water en limoensap of tamarindesap.

Soms eet hij zelfs funchi gekookt met limoensap of met tamarindesap.

Een andere naam voor tamarindesap is warapa.

Ook staan er guyaba- en zuurzakbomen in de boomgaard.

Van de guyaba maakt opa Gran verrukkelijke jam.

En van de zuurzak maakt hij sap. O zo heerlijk.

Je kunt de zuurzak ook eten, lekker.

En als de shimarukutijd aanbreekt, na een flinke regenbui!

Nou, nou, nou. Dan waren we niet uit de boomgaard weg te slaan.

Er staat ook een appeldamboom in.

Daar heb ik eens zoveel van gegeten, achter elkaar, dat ik er buikpijn van had.

Te veel van iets is niet goed. Dat heb ik van mijn moeder geleerd.

Opa Gran plant niet voor de verkoop.

Hij plant om gezond te eten.

Natuurlijk kan hij niet alles zelf opeten.

Daarom geeft hij veel aan familieleden en de buren.

Als het pompoentijd is, maakt opa Gran fluweelzachte pompoenflensjes.

Smullen!

Ik watertand al als ik eraan denk. Ook zijn pompoensoep is overheerlijk.

Als opa even weggaat, bewaakt Blanko de boomgaard. Blanko is de hond.

Niet zo groot.

Maar mensen schrikken van zijn geblaf.

Opa’s tuinhek is gemaakt van zuilcactus. Hahaha, een ander woord voor tuinhek is kraal.

De zuilcactussen houden ongewenste dieren buiten.

Opa Gran heeft ook geiten.

Tien geiten en één bok.

Een paar dagen geleden heeft een geit jonkies gekregen.

Nu zijn er ook twee lammetjes in de tuin. Soms melkt opa Gran de geiten.

Van de melk maakt hij kaas.

En ’s middags plukt hij gras voor zijn geiten.

Hela, ik geloof dat ik een seintje hoor.

Opa Gran roept me. Da-ag, ik ga.

Kom mee, we gaan naar buiten!

Ach nee, het is veel te warm. Zelfs de leguaan ligt uitgeput in de grijze schaduw van de struik.

Kom mee, we gaan naar buiten!

Ach nee, het is zo droog. Alles is zo gelig stoffig en zo saai, ik blijf liever binnen spelen.

Kom mee, we gaan naar buiten!

Ach nee, het waait toch veel te hard? Zelfs de vogels redden het niet om tegen de blauwe wind in te vliegen.

Kom mee, we gaan naar buiten!

Ach nee, ik wil nog even gamen en een filmpje kijken, dat is leuker dan naar buiten, toch?

Kom mee, we gaan naar buiten!

Ja, fijn, pak ook je skatebord. Gaan we lekker op rolletjes, wind mee, ons vermaken in het groene park.

Kom mee, we gaan naar buiten!

Ja, geweldig, het zonnetje schijnt. We gaan zwemmen in de zee, ik trek mijn groene zwembroek aan.

Kom mee, we gaan naar buiten!

Ja, joepie, we gaan naar de kinderboerderij.

Knuffelen met de konijntjes en lekker gezonde groenten eten!

Kom mee, we gaan naar buiten!

Ja, heerlijk, want het regent. Dan worden we lekker nat en heel Curaçao kleurt groen.

11 10
Kom mee, we gaan naar buiten!
Jeroen

Anoeska is een dagje uit met haar gezin en haar vriendin Mardis naar Playa Charomba.

Ze zitten op de bankjes aan het strand. Ze eten brood met pindakaas en drinken appelsap.

Anoeska stoot met haar elleboog Mardis aan: ‘Kijk, dat vogeltje daar, dat van die bloem zuigt. Dat vogeltje met die zwartmet-glimmend-groene veren.

Kijk hoe hij van die bloem zuigt, terwijl zijn vleugeltjes snel op en neer gaan.’

Anoeska zegt: ‘Het is een kolibrietje, heel vroeger ‘blinkertje’ genoemd. In het Papiamentu is dat ‘blenchi’ geworden. In onze tuin hebben ze wel eens een nestje gemaakt. Tussen de bladeren van de kayena.’

De meisjes zijn nieuwsgierig opgestaan en naar de blenchi gelopen. Anoeska pakt hem bij zijn staart. Maar hij vliegt weg om aan een andere bloem te zuigen.

‘Laat hem alleen,’ zegt Mardis. Op haar tenen loopt Anoeska voorzichtig naar de blenchi.

Ze wil hem in de holte van haar twee handen vangen, maar hij vliegt alweer verder.

Anoeska daagt Mardis uit: ‘Wie van ons heeft hem het eerst te pakken?’ Telkens als ze hem bijna hebben, vliegt hij weer weg.

Ze achtervolgen hem overal.

Ineens gilt Anoeska: ‘Ik ben in het water gevallen.’

Mardis rent om haar te helpen.

Ze pakt Anoeska bij de hand en probeert haar uit het water te trekken.

Oeps! Mardis valt zelf ook in het water. De stroming is sterk.

De twee meisjes buitelen over elkaar in het water.

Ze trappelen in de lucht.

Ineens voelen ze dat ze tegen iets aan worden gesleurd.

Drijfnat en doodsbang komen ze uit het water.

Ze bibberen van de kou.

Ze klapperen met de tanden. De felle zon verblindt hen.

Door de spleetjes van hun ogen zien ze een veld vol bomen en struiken, helemaal groen.

Vol verbazing kijken ze rond.

Het motregent. De zonnestralen veranderen de regendruppels op de blaadjes in kristalletjes.

Als hun ogen gewend zijn aan de helderheid zien ze midden in het groene veld een meer.

Aan de rand van het meer zit een meisje met de rug naar hen toe. Met een lege kalebas schept ze water uit het meer.

Ze giet het in een emmer van klei.

‘Waar zijn we toch?’ vraagt Anoeska aan Mardis.

‘Ik ken deze plaats niet.’

‘Laten we het aan dat meisje vragen,’ antwoordt Mardis.

Het meisje heeft niet door dat er iemand achter haar staat.

Anoeska schraapt haar keel.

Opgeschrikt draait het meisje zich om. Verbaasd kijkt ze de meisjes aan. Langzaam staat ze op.

13 12 Gigantisch gro en

Twee lange vlechten hangen achter haar oren.

‘We zijn verdwaald,’ zegt Anoeska. Ze zegt het enthousiast terwijl ze met haar grote teen een kuiltje in het zand draait.

Mardis houdt haar handen op haar rug.

Het meisje bekijkt hen van top tot teen.

‘Weten jullie niet waar jullie zijn?’ vraagt ze. ‘Hoe zijn jullie hier gekomen?’

‘We probeerden een blenchi te vangen,’ zegt Anoeska.

‘We vielen in de wilde zee die ons hierheen heeft gesleurd.’

‘O ja, dat is de rivier. Als het regent dan stromen de regen en het putwater hier samen.

Kijk maar om je heen, dan zie je dat alle planten en bomen groen zijn.’

‘Jaaa,’ roepen Anoeska en Mardis tegelijkertijd.

‘Lichtgroen en donkergroen.

Daarom heet het hier Giga groen. Een miljoen kleuren groen. Alle variaties die je je kan voorstellen. De planten blijven altijd groen, omdat hier altijd water onder de grond zit.’

‘Wauw. Prachtig. Ben jij ook verdwaald?’ vraagt Mardis.

‘Nee, ik woon hier vlakbij. Ik ben een Charomba.

Ik heet Tawa, dat betekent zon in onze taal.

Ik moet nu naar mijn moeder.’

Ze heeft nauwelijks het laatste woord uitgesproken of ze pakt de emmer van klei, zet die op haar hoofd en loopt weg naar het noorden.

Anoeska en Mardis knipperen met hun ogen.

Ze zien hoe Tawa verdwijnt achter de hoge groene planten en de rotsen.

Verbouwereerd kijken ze elkaar aan.

Anoeska trekt haar schouders op. Mardis laat haar handpalmen zien.

Ze beseffen niet wat er aan de hand is.

In de verte horen ze geroep: ‘Anoeskaaa, Mardiss, waar zijn jullie?’

Ze proberen te ontdekken waar de stemmen vandaan komen.

‘Hier zijn we,’ antwoorden ze. De stemmen komen dichterbij.

Ze rennen naar de stemmen toe.

De moeder van Anoeska rent hen tegemoet en omhelst de meisjes.

‘Jullie hebben me vreselijk laten schrikken.

Kijk hoeveel mensen hebben geholpen om jullie te vinden.

Waar waren jullie?’

Iedereen komt dichterbij om naar het verhaal van de twee te luisteren.

Als ze klaar zijn met vertellen, lopen de mensen in een lange rij achter Anoeska en Mardis aan. Ze willen met eigen ogen dat magische giga groen zien.

14
15
Mila
De Kenepatuin

’s Nachts gebeuren er ongelofelijke dingen in de Kenepatuin.

Dan praten de planten en bomen met elkaar.

Er is een heel hoge Indjuboom. Met lange, dikke wortels. Tot boven de grond.

Indju schept graag op: ‘Ik woon al meer dan een eeuw in deze tuin.

Ik weet alles over deze boomgaard.’

Kenepa knijpt haar lippen samen en keert haar hoofd een beetje af.

Vanuit de ooghoeken vraagt ze: ‘Woon je al zo lang hier?’

Indju antwoordt meteen: ‘Nou en of!’

Kenepa kruist de armen over elkaar.

Haar hele lichaam gaat heen en weer als ze spreekt.

Ze wijst met haar vinger en zegt: ‘Kijk hoeveel kenepabomen hier staan.

Allemaal vol overheerlijke kenepa’s.

Daarom heet dit de Kenepatuin.’

Indju reageert: ‘Vroeger heette het hier Knip.

Met de tijd ging men dit Kenepatuin noemen.’

Met haar vrijpostige blik loopt Kenepa vastberaden op Indju af.

Indju steekt een stevige wortel uit. Kenepa struikelt.

‘Auau.’ Ze valt op een van haar takken die afbreekt.

Kenepa springt overeind.

Woest zwaait ze met haar takken en scheurt een van de takken van Indju af.

Indju trekt meer dikke wortels uit de grond en strengelt die rond Kenepa.

‘Laat me los, laat me los,’ schreeuwt Kenepa.

Indju trekt zijn wortels steviger aan.

De andere bomen roepen: ‘Hou op. Stop!’

Kibrabacha komt tussen beide: ‘Laten we geen geweld gebruiken, maar praten.

Indju vertelt wat hij weet over deze boomgaard.

Daarna vertelt Kenepa, op haar beurt, wat zij weet van de tuin.’

Indju ontspant de wortels om Kenepa

heen en gaat terug naar zijn plaats.

Dividivi en Wabi haasten zich en gaan naast Indju zitten.

Kalebas en Wayaká lopen snel om een plekje vooraan te krijgen.

Ze vallen bijna over elkaar heen.

Wanneer alle bomen zitten, steekt Indju van wal:

‘In deze boomgaard plantte men vroeger vruchtenbomen en groente voor eigen gebruik en voor de verkoop.

Ook medicinale planten en bomen.

Men hield koeien en klein vee.

Kijk naar al de waterbakken voor de dieren.

Gemaakt van stenen.

Midden in de tuin is er een inloopput.

De werknemers putter er water uit voor de dieren.

Er zijn windmolenputten en putten om water te scheppen met een emmer aan een lang touw.

Het water uit al die putten werd gebruikt om de planten en bomen te drinken te geven.

Vanaf de dag dat de tuin overging in andere handen, stierven veel planten en bomen.

De nieuwe eigenaar zorgde niet voor de tuin.

Nu is er geen dier meer over.

De Palu di Lechi en de Brasia zijn schaars geworden.

Die doen geen dienst meer zoals vroeger.’

Met scherpe stem onderbreekt Kenepa

Indju:

‘Gelukkig maar dat de Palu di Lechi bijna is uitgeroeid.

Die parasiet groeit in en op andere planten.

Zij strengelt haar lange takken om andere bomen.

Die kunnen geen adem meer halen en stikken tot de dood erop volgt.’

Schubappel zegt: ‘De natuur laat ons leven.

Als het regent, worden we allemaal fris en groen. Heel mooi, hoor.’

Indju spoort aan: ‘We moeten helpen de boomgaard te onderhouden. De paden schoonmaken voor wandelaars. De handen uit de mouwen steken en voor aanplanting en dieren zorgen.’

Het wordt langzamerhand donker in de tuin.

Kenepa zegt zacht, ze heeft nog last van de wurggreep van Indju: ‘Ssst, luister. Ik hoor gekraak en beweging onder de grond.’

Een vuurvlieg verspreidt een zwak schijnsel.

‘Kijk, een stel krabben. Nog een dier dat onze planten vernietigt.’

Een grote krab protesteert: ‘Pas op je woorden, Kenepa. Wij eten alleen maar de overblijfselen van planten en bomen die al gestorven zijn.

En insecten, zodat die niet aan jullie kunnen knagen.’

‘Ook vruchten,’ zegt Tamarinde zangerig.

‘Wij wonen al heel lang in deze boomgaard,’ vertelt een andere krab.

‘Jullie hebben ons gehoord,’ fluistert Kenepa tevreden.

Grote krab antwoordt: ‘Jullie staan boven op onze nesten.

In plaats van te praten over wie er het eerst was en wie later.

Over welke plant welke laat sterven, hebben wij een rap geschreven:

Wij helpen samen de natuur een handje.’

Grote krab vraagt aan de andere krabben: ‘Zijn we zover?’

‘Jaa.’

Met hun scharen knippen de krabben het ritme terwijl ze rappen:

Wij helpen samen de natuur een handje. De bomen en planten, verschonen de lucht

Wij ademen vrij, en blijven leven

Zij beschermen ons, tegen de zon

En als het regent, houden de wortels

De aarde vast, we werken samen.

Help de natuur

Bescherm de Kenepatuin

Help de natuur

Bescherm de Kenepatuin

De planten en bomen klappen enthousiast.

Indju zingt het uit: ‘Wat een verrassing, krabben.

Die rap vertelt precies wat iedereen moet weten om onze natuur te helpen.’

17 16
Tjiki Kitjiki, Tjiki Kitjiki
Mila

Het suikerdiefje

’s Ochtends vroeg, voordat de zon opkomt, vliegt het suikerdiefje al rond. In Curaçao wordt hij ‘barika hel’ genoemd, letterlijk vertaald is dat ‘geelbuikje’ omdat hij een gele borst en buik heeft. Op Bonaire wordt hij juist

‘bachi pretu’ genoemd, ‘zwartjasje’ omdat hij een zwart jasje over zijn gele buik draagt.

Om zijn ogen heeft hij een wit streepje.

Het vogeltje zingt mooi. Zijn lied begint lang, eindigt kort. Tussendoor fluit hij. Wat een genot om naar zijn gezang te luisteren.

Als suikerdiefjes met elkaar praten, hoor je een schel geluid.

De ene in een papayaboom roept: ‘Tsjieriepiep, tsjieriep, tsjieptsjiep, Tsjieriepiep, tsjieriep, tsjieptsjiep.’

Je hoort dan een andere, op een bloeiende aloë: ‘Tsjieriepiep, tsjieriep, tsjieptsjiep.’

Zo voeren ze hele gesprekken.

De suikerdief geniet ervan om kunstjes uit te halen, terwijl hij het zoete vocht uit een bloem of vrucht opzuigt. Met zijn lange snaveltje boort hij een gaatje in de vrucht of onder in de bloem. Ondersteboven hangend likt hij met zijn tongetje het vocht eruit. Nectar, is een ander woord voor die suikerige vloeistof.

Dat moet je hem toegeven, hij weet wat lekker is.

Het mannetje wijst met zijn vleugels: ‘Daar zie ik een tuin.

Die staat vol met fruitbomen. Daar hangt een zuurzak, rijp, om aan te vallen.’

‘In de tuin van het huis daarnaast staan aloë’s. Ik zuig de zoete nectar van zijn gele bloempjes op,’ zegt de kleine suikerdief.

‘Heb je die bananenplant gezien? Met die trossen? Ga maar kijken,’ zegt de dikke suikerdief.

‘Ik moet mijn nestje afmaken. Ik heb een goed verborgen plekje gevonden. In de tuin van het groene huis, waar Soraida woont.

Achter in die tuin is een pilaar. Daarop ben ik mijn nestje begonnen.

Gisteren moest ik ermee stoppen. Omdat het regende en heel hard donderde en bliksemde.’

‘Is het een slaapnestje of een uitrustnestje?’ lacht de dikke suikerdief. Het mannetje antwoordt: ‘Allebei, uitrusten en slapen.

We moeten te lang vliegen om hier te komen.

In deze buurt staan veel fruitbomen: mango, banaan, papaja. En nog meer.’

‘We eten ook insecten: mieren, spinnen en vliegen,’ merkt de dikke suikerdief op. ‘Nou, ik ga naar mijn nest,’ tsjirpt het mannetje.

Als hij bij zijn nest komt, wacht hem een verrassing.

Er ligt al een suikerdievegge op twee eieren te broeden.

De eitjes zijn wit met bruine en rode stippen.

‘Zo, ik heb mijn kont nog niet gekeerd of jullie zitten in mijn nest.’

De lolsuikerdief reageert: ‘Is dit nest van jóu?

19
18

Ik dacht dat ie van niemand was. Toen ik het zag, was het onverzorgd, lag het overhoop.

Ik heb het afgewerkt met blaadjes, dunnen takjes, gras en een pluisje kapok. Zo kan mijn vriendin erin broeden.’

Het mannetje zegt: ‘Uh. Is niet erg, we zijn er om elkaar te helpen nietwaar.

Ik ga zoeken of er ergens anders nog een goede nestplek is.’

Hij vliegt weer naar de groep suikerdiefjes.

Ze praten over waar er voldoende lekkers te halen valt.

De dikke suikerdief zingt: ‘Op het balkon van Tiko heb ik een jampot gezien en een pot chocopasta en een suikerpotje. Hmm yum yum yum. Veel lekkers. Ik begin al te watertanden.’

‘Je moet uitkijken dat je niet nog dikker wordt. Moet je die buik zien.

Straks kun je niet meer vliegen,’ zegt het mannetje lachend.

‘We moeten zachtjes vliegen, zonder geluid te maken.

Als de mensen ons horen of zien dan verstoppen ze vlug al dat zoet.’

‘We moeten sluipen om dichterbij te komen,’ piept de kleine.

‘O, nee, ik niet, als ze aan tafel zitten, dan eet ik mee.

Ik kom aanvliegen, pik iets zoets mee en vlieg verder. Ze zijn me al gewend.

Soms zetten ze gewoon een schotel of kopje met suiker neer voor ons,’ bluft de dikke.

‘Pas op met suiker, te veel is slecht voor je,’ waarschuwt het mannetje.

Terwijl ze vliegen, kijken ze op het balkon van Tiko.

Er zit niemand aan de gedekte eettafel.

De dikke suikerdief zweeft voorzichtig.

Snel landt hij op de tafel en roept de anderen.

De dikke begint te snoepen van de chocoladepasta.

Het mannetje pikt van de jam. De kleine eet van de suiker.

Daar verschijnt Tiko.

Hij roept zijn broer Herbert.

‘Kijk eens hoeveel suikerdiefjes hier snoepen.

Het is voor het eerst dat ik ze van zo dichtbij zie.

Als er ergens iets zoets te vinden is, komen ze aanvliegen om ervan te smikkelen.

Daarom worden ze ook gauwdiefjes genoemd.’

Nu de vogeltjes Tiko en Herbert in de gaten hebben, beginnen ze buitelingen te maken.

De dikke hangt ondersteboven en fluit.

‘Tsjip tsiep tsjiep, tsjiepie tsjiep tsjiep.’

Het mannetje en de kleine zingen in koor.

Herbert filmt het met zijn telefoon.

Zoveel beestjes in de tuin

Jordan zittend op de grond op de stoep voor het huis, blootvoets, de benen gekruist, kijkt speurend de tuin rond.

Plots springt een sprinkhaan uit de goot helder groen van kleur met lange poten en grandeur en landt op Jordans schoot

Een hagedis kruipt langzaam naar zijn kleine teen en schuifelt er behoedzaam omheen, raakt hem aan, dat kietelt zacht, waar Jordan stilletjes om lacht

De hond loert naar de hagedis hij stuift eropaf, maar: weer mis onopgemerkt klimt in de guaveboom een leguaan langzaam omhoog.

Daar komt een vlinder aangezweefd zij landt op de bril, heel beleefd, van Jordan, die er scheel van kijkt als zij zijn blik ontwijkt.

Intussen speelt er, da’s wel gek hoor, achter hem op de muur, naast de hoek, een plakhagedis, een gekko

Annemaria koekoek: beweegt, bevriest en rent weer verder

Au, een beet in zijn been hij moet er aan krabben. rode prikmieren om hem heen hij springt op om te dabben als een vogelverschrikker het bultje wordt roder en dikker

Er komt tot slot een bijtje bij dat op de rand van zijn oor blijft plakken! Mamayela, zijn oma, komt net naar buiten, ze waarschuwt haar kleinkind: ‘Lieffie, blijf heel stil zitten, verroer je niet. Ik ga hem pakken!’

Maar dat durft ze niet, ze gaat hem hakken, ze geeft de bij zo’n harde klap dat Jordan sterren ziet, ronddraait en buiten westen raakt.

Toen hij weer zijn ogen open deed pakten mama en oma hem beet zodat hij bij kon komen van zijn rare, nare dromen.

Mila

‘Wisten jullie dat er zoveel beestjes in de tuin zijn?’ vroeg hij hun.

Maar in slaap viel hij alweer voordat ze konden reageren, lief en fijn. ‘Welterusten, Jordan, tot de volgende keer.’

21 20
Crisèn

Avontuur in het koraalrif

‘Nee nee nee! Ik wil niet meer spelen!’ Aatje zegt het een beetje geïrriteerd.

‘Wat wil je dan doen?’ vraagt haar zus.

‘Ik wil wat gaan kuieren in het koraalrif.’

‘Watte?? Wandelen? Ben je niet goed snik, Aatje? Je hebt toch gehoord wat mama zei?’

‘Jawel! Ik heb oren in mijn hoofd, maar zij hoeft het niet te weten, toch? We gaan een klein rondje zwemmen en komen snel weer terug,’ stelt Aatje voor.

‘Nee nee nee! Ik doe niet mee! Ga jij maar als je wilt, maar ik ga niet mee!’ zegt Co. Vastberaden zegt Aatje: ‘Oké! Dan ga ik alleen! Doei!’ Zonder aarzelen doet ze de deur open en zwemt naar buiten.

‘Aatje! Coraatje! Kom! Kom terug! Niet weggaan!’ Co schreeuwt zich schor, maar Aatje zwemt rustig verder. Co, die haar zusje niet alleen wil laten, gaat ook de deur uit, doet die achter zich dicht en zwemt naar Aatje.

‘Ha! Ik wist wel dat je mee zou gaan. Kom! Een beetje kuieren is gezellig.’ De zussen zwemmen, zwemmen en zwemmen. En voordat ze het weten zijn ze in het donkere deel van het koraalrif gekomen.

‘Nu gaan we terug, Aatje. We zijn ver genoeg geweest. Kom, terug!’ zegt Co een beetje angstig.

‘Welnee, Co! Nog een klein stukje!’ reageert Aatje.

‘Pssst. Pssst. Luister eens, mooie vissen.’

‘Wie is daar?’ zegt Co.

‘Iedere ochtend, lekker vroeg, zwemmen tussen het koraal, dat is goed en gezond, voor ziel en lijf en kieuw,’ zingt moeder rode snapper terwijl ze ’s morgens vroeg de was ophangt. Blij zingend gaat ze haar kinderen wekken: ‘Cora en Coraatje, wakker worden, tijd om op te staan.’ Ze wonen op de bodem van de zee, in een groot en kleurrijk koraalrif. In dit rif wonen veel koralen, sponzen en andere zeedieren: zeesterren, witte zeeappels, zwarte zeeappels, inktvissen, kinkhoorns, schelpen, kreeften, krabben, slangen en allerlei vissen. De familie rode snapper woont onder een rots in het koraalrif. ‘Jullie moeten goed luisteren,’ zegt moeder tegen de kinderen. ‘Vandaag moet ik even naar de supermarkt. Jullie blijven alleen thuis. Er staat genoeg te eten en te drinken in de koelkast. Jullie mogen televisiekijken en binnenshuis spelen. Maar jullie mogen absoluut niet naar buiten. Goed begrepen?! Niet naar buiten gaan! Blijf thuis tot ik terugkom.

Co? Aatje? Begrepen?’ Moeder noemt haar kinderen liefkozend zo.

‘Ja-a, mammietje!’ antwoorden de meisjes. Het zijn brave kinderen, en ze doen het goed op school. Cora is tien, Coraatje acht. Ze beginnen blij te spelen. Verstoppertje, politie en dief, Annamaria koekoek en alle andere denkbare spelletjes. Daarna hebben ze naar films gekeken, gesnoept en gedronken.

‘Bah! Wat saai! Er is niets meer te doen,’ zegt Aatje.

‘Laten we dan een ander spel spelen,’ stelt Co voor.

‘Ik ben het! Groene Murene!’

Ze kunnen de slang die zijn kop uit zijn koraal steekt

23 22

nauwelijks zien. De murene is groot, met een klein blauw oog en een groot geel oog, en met veel scherpe tandjes in zijn bek. ‘Kom, kom even luisteren in mijn koraal. Ik heb hier heel veel snoep: roomijs, popcorn, suikerspin, spekkies en nog veel meer!’ zegt Murene met een licht valse glimlach.

Aatje lust altijd wel een snoepje. Ze kijkt naar haar zus en begint te zwemmen naar het koraal van de groene slang. ‘Nee, niet doen! Het is een valstrik!’ roept Co. Maar het is te laat.

Zodra Aatje het huis is binnengegaan, sluit de slang haar op in een kooi.

‘Coooo! Coraaaaa! Hellup!’ schreeuwt Aatje het angstig uit. Maar de kooi is op slot met een groot hangslot.

‘Broehahahahaaaa! Jij staat op mijn menu voor vanavond, met een rijke spaghetti erbij. Rode snapper met spaghetti. Broehahahahaaaaa!’ zegt Murene tevreden.

‘Alsjeblieft, meneer Murene, laat me los, asjeblieft asjeblieft asjeblieft. Mijn moeder wordt boos als ik niet thuis ben wanneer zij terugkomt van de supermarkt, asjeblieft asjeblieft asjeblieft.’

Tranen met tuiten huilt Aatje en ze smeekt de slang om vrijgelaten te worden. ‘Ik ben zo’n klein hapje, dat is nooit genoeg voor uw maaltijd.

Toch? Laat me gaan!’ smeekt Aatje.

‘Nou, dan word je het voorgerecht! Broehahahaaaaa!’ antwoordt de slang. Co houdt van haar zus en is hulp gaan halen bij andere vissen.

Murene is de keuken in gegaan, om de groenten voor het avondeten te snijden. Ineens komt er een grote wolk zand het huis van Murene binnen. Dat is Co met haar vrienden! Ze gooien met zand, zoveel, dat het in de ogen van Murene komt!

‘Wat gebeurt er?’ zegt Murene verschrikt. ‘Ik kan niets meer zien! Mijn ogen! Mijn ogen!’ schreeuwt de slang.

Heel snel grist Co de sleutel van het hangslot van de tafel. Zij verlost haar zus uit de kooi. Vliegensvlug zwemmen ze weg uit het huis van de groene slang en zwemmen terug naar huis. Onderweg omhelst Aatje Co. Ze bedankt haar zeer.

‘Zie je wat er gebeurt als je niet luistert?’ zegt Co streng.

‘Ja! Sorry, Co,’ reageert Aatje. Ze zwemmen snel door. Als ze thuiskomen, is moeder er al.

25 24
Tito

Wie is er nu echt het groenst?

De gids gaat verder: ‘Rechts zien we drie soorten “kadushi”: de “kadushi di kolebra”, de gewone “kadushi” en de “kadushi di pushi”. De kadushi di kolebra - kolebra betekent slang - is dus een kruiper, hij heeft ook witte bloemen, die bloeien van negen uur ’s avonds tot vijf uur in de ochtend, dan begint de bloem te verwelken.

Dit is de gewone kadushi, een boomcactus, die drie tot tien meter hoog kan worden. Iets verderop staat de kadushi di pushi, kortweg de kadush’i pushi genaamd. Zoals je ziet ook een boomcactus, met gele stekels en het lijkt of er haar groeit aan het uiteinde van de takken. Zijn bloemen zijn groen en wit.’

De toeristen zijn onder de indruk.

De gids: ‘Hier zien we de bolcactus “milon di seru” en de schijf- of bladcactussen

“infrou” en “tuna”. De tuna heeft veel takken en hij kan bijna vier meter hoog worden.’

‘Wow, impressive,’ zegt een van de toeristen hardop.

‘De tuna heeft grote, glanzende schijven, donkergroen,’ somt de gids op.

‘Beautiful!’ ‘Beautiful! I love green!’ zegt een andere toerist.

Tuna wordt er emotioneel van. Hij zou van blijdschap willen springen en dansen, maar hij mag niet bewegen. Aandachtig blijft hij luisteren.

‘Tuna’s bloemen zijn zalmkleurig, en zijn vruchten donkerrood.’

‘Hermosa esta tuna,’ zegt een andere toerist.

De gids zegt: ‘We gaan verder! Follow me, everyone!’

De toeristengids is aan het woord: ‘Welkom in het Christoffelpark Curaçao! Dit is het grootste natuurpark, met de meeste variatie, van ons eiland. Je kunt hier genieten van een indrukwekkende natuur, de hoogste heuvel, de Christoffel dus, mooie vogels, unieke bomen, struiken, cactussen en veel interessante dieren, zoals ons eigen hert. Jullie kunnen verschillende wandelroutes nemen en we bieden veel andere activiteiten aan. In het midden van het park ligt het Savonetmuseum met de geschiedenis van dit gebied. Willen jullie me volgen? Dan laat ik jullie onze mooie natuur zien.’

‘Daar zijn ze! Stil! Bevries!’ zegt Kadushi. Meteen staan alle cactussen doodstil, bevriezen en sluiten de ogen.

De gids: ‘We zijn nu aangekomen bij het pad met de Curaçaose cactussen. In het Amerikaanse continent zijn er meer dan tweeduizend soorten cactussen, dus hier hebben we ook aardig wat soorten. Cactussen die over de grond kruipen, cactussen in de vorm van een boom, schijf- en bolcactussen. Aan de linkerkant zien jullie de “datu”, die valt onder de boomcactussoort. Hij groeit als een pilaar die recht omhoog groeit. Zijn witte bloemen bloeien’ s nachts. Zijn vrucht noemen we “dader”. Die is rond, donkerrood en smaakt erg lekker. Zorg er wel voor dat je eerst de stekels verwijdert!’

Datu doet heel vlug zijn ogen even open. Godzijdank merkt geen enkele toerist dit op.

‘Ja! Ze zijn weg! We kunnen weer bewegen en praten,’ zegt Datu. Alle cactussen doen hun ogen weer open en beginnen te lopen.

27 26

‘Hebben jullie dat gehoord? Wat die toeristen zeiden?’ Trots en verheugd begint Tuna op te scheppen. ‘Ik ben impressive, beautiful, hermosa en green! Weten jullie wat green is?

Gree-een! Groen! Verde! Grün! Ik ben van ons allemaal het groenst!’ roept Tuna trots.

‘Nooit van je lang zal ze leven!’ zegt Kadushi enigszins verontwaardigd. ‘Ben je kleurenblind of zo? We zijn allemaal groen!’

‘Ja, maar ik ben het groenST!’ Tuna legt de klemtoon op de laatste twee letters.

‘Ben je van de ratten besnuffeld?!’ roept Milon di seru, de bolcactus. ‘Wat denk je wel, Tuna?’

Infrou bemoeit zich er ook mee. Binnen de kortste tijd is iedereen aan het discussiëren over wie er nu het groenst is.

Parkiet die een dader van de datu aan het eten is, ziet en hoort alles. Hij vliegt meteen naar beneden en gaat tussen de cactussen in staan.

‘Stilte,’ zegt hij.

Niet een cactus hoort hem, iedereen blijft redetwisten.

‘Stilte,’ zegt Parkiet nu met luide stem, maar zonder gevolg. Daarom haalt hij diep adem, vult zijn longen en schreeuwt nu op zijn hardst: ‘STIIIIIIIILTE!’

Alle cactussen verstommen en kijken naar het vogeltje.

‘Ik heb een idee,’ zegt hij tevreden. ‘We gaan een wedstrijd organiseren!’

‘Wedstrijd?’ De cactussen kijken elkaar vragend aan.

‘Ja. Een wedstrijd, ja! Morgenochtend als de eerste toeristen binnenkomen, gaan we kijken

wie er nu echt het groenst is. Wie de meeste complimenten krijgt, wint!’

‘Oooh, dat ben ik natuurlijk,’ zegt Tuna vol vertrouwen.

‘O ja? Dat zullen we nog wel eens zien!’ zegt Kadushi di kolebra.

Meteen beginnen alle cactussen zich voor te bereiden op de grootse wedstrijd van morgen.

‘Een, twee, drie, pose! Een, twee, drie, pose!’ Infrou is bezig de poses te oefenen, terwijl Kadushi zijn stekels begint op te poetsen. Datu en Milon di seru zijn naar de pedicure en manicurist. Tuna is naar de make-upartiest.

‘Ik ga zoveel mogelijk bloemen laten bloeien!’ zegt Kadushi di kolebra vol verlangen naar winst. Parkiet vliegt ondertussen door het hele park om ieder dier en elke plant, boom en vogel uit te nodigen voor de grootse show van morgen.

De volgende ochtend kraait de haan. Het hek van het Christoffelpark gaat open. Vandaag zijn alle cactussen op hun mooist, met bloemen en fruit en groener dan ooit. ‘Daar, let op! Ze komen! Ssst, bevries!’ roept Infrou. Alle cactussen bevriezen in hun mooiste pose en sluiten de ogen. De groep bezoekers komt bij het pad met de cactussen aan. Op het moment dat de gids haar praatje wil houden over de verschillende cactussoorten komt Heer Hert, die zich normaal nooit aan mensen vertoont, aan. Hij kuiert op het pad van de cactussen.

‘Wow! Wat mooi! Gorgeous! Fantastic!’ Iedereen raakt opgewonden en neemt foto’s van Heer Hert. Als men daarmee klaar is, omdat het elegante dier verder is gelopen, gaat de groep verder met de excursie en laat het pad van de cactussen voor wat het is.

‘Klaar! Ze zijn weg,’ zegt Parkiet. De cactussen zijn teleurgesteld. Nu weten ze nog niet wie echt het groenst van allemaal is.

‘Zien jullie nou? Het maakt niet uit of je groen, geel of grijs bent. We zijn allemaal mooi en iedereen is bijzonder op zijn manier,’ besluit Heer Hert.

29 28
Tito

Joepie! We gaan naar zee!

‘Ach, papa, je hebt al zo lang beloofd dat we naar het strand gaan. Kunnen we zondag dan wel?

Please, please, pleaeaeaease,’ smeekt Neisha. Vader kijkt haar nadenkend aan en knikt vervolgens met zijn hoofd.

‘Joepie joepie joepie!’ Neisha springt blij in het rond. Ze rent meteen naar haar broer om het te zeggen. Neisha is acht, Dylan tien. Allebei houden ze enorm van zwemmen. Hij heeft diploma A en B en is lid van een zwemclub. Zij heeft diploma A.

‘Yes yes yesssss,’ reageert Dylan. ‘Ik wil allang mijn nieuwe duikbril met snorkel uitproberen.’

Moeder hoort het allemaal aan: ‘Ik zal voor de aardappelsalade zorgen, brood, prik en sap.’

‘Dan zorg ik voor het vlees op de BBQ, chips en koekjes,’ lacht vader.

‘Naar welk strand gaan we?’ vraagt Dylan.

‘Ik wil naar een strand in het westen,’ zegt moeder. ‘Daar is de natuur mooi groen en zijn de stranden prachtig blauw.’

Vader denkt even na en zegt dan: ‘Ik weet het! We gaan naar het vissersstrand bij Westpunt. Daar kunnen jullie met schildpadden snorkelen.’

‘Schild-padden?’ vragen Dylan en Neisha verbaasd. ‘Echte schildpad pad pad padden, papa?’ vraagt Neisha blij.

‘Ja,’ antwoordt vader.

‘Yesssss!’ springen Dylan en Neisha van blijdschap en ze omhelzen hun vader. ‘Ik kan niet wachten tot zondag,’ zegt Neisha.

De grote dag is aangebroken. Vandaag is het zondag en de kinderen zijn opgestaan voordat de wekker is afgegaan. Het gezin is al vroeg op weg naar Westpunt. ‘Wat is de natuur toch prachtig,’ zegt mama.

‘We zijn er bijna,’ zingt papa.

‘Eindelijk,’ verzucht Dylan.

Bij de ingang van het vissersstrand zien ze een heleboel auto’s staan. ‘Nou! Vandaag zijn er wel heel veel mensen,’ merkt moeder op. Ze zien zelfs politieauto’s en wagens van radio- en televisiestations.

‘Zo-o? Wat is er hier aan de hand?’ vraagt vader zich hardop af. Hij parkeert vlug de auto en iedereen stapt uit om te zien wat er gaande is.

‘Wat?’ zegt moeder verbaasd.

‘Hèèè? Ik begrijp het niet!’ zegt vader.

Er zijn veel mensen bij het strand en ze kijken allemaal bezorgd. Ook Neisha en Dylan staan met open mond te kijken!

De zee is weg! De zee is verdwenen. Je ziet alleen nog het zand, de bodem, de pier en de vissersboten, die gestrand zijn.

31 30

‘Waar is wa-wa-water? Waar zijn de schildpadden en de vissen gebleven?’ vraagt Dylan bedroefd.

‘Ik weet het niet, lieverd,’ zegt zijn moeder.

De kinderen rennen naar de pier om het beter te begrijpen, terwijl de ouders aan de kant blijven praten. Opeens horen de kinderen een gesis.

‘Psssst, psssst.’ Ze kijken rond, Neisha kijkt fronsend naar Dylan die vragend naar zijn zusje kijkt.

‘Pssst, hier ben ik. Hier beneden, op het zand.’

De kinderen buigen zich voorover en kijken naar de bodem. Ze kunnen hun ogen niet geloven! ‘Kijk, Dylan. Een krab roept ons!’ zegt Neisha geschrokken.

‘Kom luisteren! Kom, kom vlug,’ zegt de krab. Achterdochtig klimmen de kinderen van de pier af en komen bij de krab staan.

‘Ik ben Meneer Krab! Je hoeft niet te schrikken, ik weet waarom de zee er niet meer is.’

‘Wa wa waarom is de zee er niet meer?’ vraagt Dylan nog steeds een beetje wantrouwend.

‘De zee is kwaad!’

‘Kwaad? Waarom?’ vraagt Neisha bezorgd.

‘Kom met me mee, dan zal ik het jullie uitleggen.’

Neisha en Dylan kijken elkaar niet begrijpend aan. Ze nemen elkaar bij de hand en lopen achter Meneer Krab aan.

‘Jullie, mensen, waarderen de natuur van Curaçao allang niet meer. Jullie houden niet meer van haar,’ zegt hij. ‘Kijk hier, hoeveel troep jullie in de mooie zee gooien waarin wij wonen en jullie zwemmen.’

Terwijl ze lopen, zien de kinderen autobanden, plastic bekers, borden en zakken, blikjes, flessen, chipszakken, vislijn en -netten, slippers en nog veel meer!

‘Al deze troep is funest voor de natuur!’ gaat Meneer Krab verder. ‘Gisteren nog heeft een bevriende schildpad een plastic zak opgegeten, omdat hij dacht dat het eetbaar was.

Hij kreeg er vreselijke buikpijn van. Moest naar de dokter. Zelf ben ik vaak in blikjes blijven steken.’

De kinderen worden verdrietig van wat ze allemaal zien en horen.

‘De zee heeft me gevraagd jullie bij hem te brengen. Kom mee!’ Na een hele poos lopen komen ze bij Zee. Ze staan versteld van de grote golf die ze zien.

‘Dag Neisha en Dylan. Ik ben Zee!’ De kinderen zijn met stomheid geslagen. ‘Ik ben heel kwaad op de Curaçaoënaars. Daarom ben ik weggegaan. Maar als jullie mij helpen, zal ik terugkomen.’

‘Hoe? Zee! Natuurlijk willen we helpen!’ zegt Neisha.

‘Lees deze brief voor zodat iedereen in Curaçao het hoort.’

Zodra Zee hun de brief heeft gegeven, rennen de kinderen terug naar de kant. Ze vertellen hun ouders over het plan. Vader heeft alle journalisten bij elkaar geroepen, zodat de boodschap door iedereen gehoord kan worden.

Moedig leest Dylan de brief van de zee voor. Daarna begint heel Curaçao de stranden schoon te maken, alle troep op te ruimen. Iedereen helpt mee en binnen de kortste tijd zijn alle stranden opgeruimd en netjes. De zee stroomt uit tevredenheid meteen terug naar de stranden van Curaçao.

Mooi zo! Iedereen viert het heugelijke feit dat de zee is teruggekeerd.

Vanaf die dag beseft iedereen hoe belangrijk het is om ons eiland opgeruimd en schoon te houden.

Tito

33 32

Groener, schoner, helder

Kom naar het strand, Jayden, ruimen we eerst de rommel op die daar helemaal niet hoort, om dan heerlijk te gaan zwemmen tussen de vissen die echt geen plastic lusten.

Spannend moment in de struiken van Bándabou

Jowella huppelt door de waterplas

‘Heerlijk, helder, regen op mijn hoofd!’ roept ze naar wie het horen wil.

‘Planten, bloemen, grassprietjes en bomen, drink maar wat je kan en fleur je kleuren op!’

Aiden is een opruimheld, hij is geen jogger, maar een plogger: met een afvalzak rent hij van plek naar plek en neemt overal alle rommel mee. Zo blijft de natuur groen en Aiden fit!

Yuna houdt van dieren en helpt vaak in het asiel. Want ook de honden en de katten hebben recht op aandacht en liefde van een baasje zonder zorgen.

Joshua bevrijdt de pelikanen, uit een heel groot visnet, touwtje voor touwtje losgemaakt, om met ze te kunnen dansen op de mooie klanken van de tambú.

Shanna droomt van een schone aarde waar hoge bomen stevig staan met kwetterende parkietjes op de takken.

Uit de boom klinkt groot kabaal, een feest van groene veren! Jeroen

‘Papa!! Wat voor plant is dit?’

‘Dat is senna. Dat legden moeders in het peuterbedje als hun kindje koorts had.’

Mama, papa, Jerry en Terry zijn vroeg van huis vertrokken om blaadjes te zoeken voor een schoolproject. Ze zitten in groep 8 en moeten blaadjes zoeken van vijf planten die zeldzaam zijn geworden. In het dichte struikgewas staan veel grote bomen en mooie hoge planten. Het is wel raar dat aan weerszijden van het bochtige pad, waar ze op lopen, de struiken zijn platgetrapt of door een brede auto platgereden. Toen de juf de opdracht had gegeven, had Terry in de klas gevraagd: ‘Mag dat wel, juf, planten uit de natuur meenemen naar huis?’

‘Nee, je rukt natuurlijk niet een hele plant uit de aarde,’ had ze geantwoord, ‘maar een of twee blaadjes voor een schoolproject mag wel.’

De broertjes van twaalf houden van dit soort opdrachten, omdat mama en papa hun uiterste best doen hen te helpen aan een mooi cijfer.

‘Wat hebben we al?’ vraagt Jerry. ‘Wilde salie, trommelstok en senna,’ antwoordt Terry.

‘Geweldig,’ vindt papa. ‘Wilde salie werd gebruik om er de afwas mee te doen, een bezem te maken om de stoep te vegen en het werd in brand gestoken om met de rook muggen te verdrijven.’

‘De afwas ermee te doen?’ vraagt Jerry.

35 34

‘Ja, je weet toch dat arme mensen geen afwaszeep hadden, toch?’

‘En trommelstok?’ vraagt mama.

‘Vrouwen wreven de blaadjes in hun handen fijn en smeerden het vocht dat vrijkwam op hun gezicht. Als dat opgedroogd was, spoelden ze het met water weg. Trommelstok loste alle vlekjes en puistjes op.’

Terry: ‘Omdat ze geen gezichtscrème konden kopen?’

‘Inderdaad,’ reageert papa. En zegt meteen daarna: ‘Pas op, dat is een bringamosa, een soort brandnetel. Raak hem niet aan want je krijgt er overal jeuk van net als Kompa

Nanzi in het verhaal van de bonte koe. Jij hebt zeker wel een tissue bij je, hè, mama?’ vraagt hij.

Mama geeft hem een zakdoekje en papa plukt er heel voorzichtig twee blaadjes van de struik mee af en wikkelt ze in het papier. Deze buit verdwijnt ook in de bruine zak die Terry bij zich heeft.

‘Een olijfstruik!’ roept mama verheugd uit.

‘Olijven voor in de salade?’ vraagt Jerry.

‘Nee, deze vruchtjes kun je niet eten.’

‘Waarom niet?’ wil Jerry weten.

‘Omdat oma me geleerd heeft dat je iets niet kan eten als je ziet dat geiten er niet aankomen, anders word je er ziek van.’

‘Waar werden deze olijfjes dan voor gebruikt?’ wil Jerry weten.

‘Ze spoelden zwarte kleding in water met de blaadjes van de olijf om hun zwarte kleur te behouden. En van de bladeren werden ook bezems gemaakt om de stoep mee te vegen.’

Jerry plukt twee blaadjes en stopt die in de zak. Vlak voordat het pad linksaf slaat, vraagt Terry die achter papa loopt: ‘Wat is dat voor een geluid?’

Papa staat abrupt stil, de jongens botsen tegen hem aan en beginnen te grinniken.

‘Ssst,’ gebaart papa. Alsof hij op eieren loopt, zet hij enkele stappen vooruit, buigt zich voorover om door de bomen te loeren wat er verder in het struikgewas aan de hand is.

Mama strekt haar rug ook om te kijken wat er gebeurt, want ook zij heeft een raar geluid gehoord, als van een graafmachine. Fluisterend vraagt ze: ‘Wat maakt dat geluid, Kenneth?’

Papa keert zich om en gebaart dat ze moet zwijgen. Daarna zegt hij gejaagd: ‘Er graven een paar mensen planten uit die ze in een pick-up laden, laten we terugkeren voordat ze ons zien!’

Ze draaien zich allemaal meteen om, om naar hun auto terug te gaan.

Jerry, die dol is op alles waar een motor in zit, fluistert: ‘Er komt een truck aan!’ ‘Vlug, hierin!’ duwt papa de anderen een zijpad in.

Mama vraagt geschrokken: ‘Maar je zei dat we niet van het pad af mochten en nu doe je het zelf, Kenneth, wat …’ Ze blijft stil, want nu horen ze andere geluiden. Geschreeuw, en het geren van benen die hun richting op komen.

‘Kom, achter deze boom, snel,’ zegt papa. ‘Maak je klein en blijf doodstil.’

Het is een reusachtige boom, met wortels als hoge muren boven de grond. Ze verstoppen zich tegen elkaar aan gehurkt tussen die hoge wortels. Met het hart kloppend in de keel horen de kinderen voeten rennen over het pad waar ze zelf net nog liepen. Gelukkig verbergen de planten rond de boom hen, zodat mensen die over dat pad lopen hen niet zien.

‘Waarom verstoppen we ons?’ Jerry’s stem bibbert.

‘Omdat ik niet weet wat die gravende mensen van plan zijn,’ antwoordt papa. ‘Een ding snap ik niet: waarom graven ze die planten uit en laden ze die in een pick-up. Volgens mij is dat verboden!’

Nu horen ze een auto naderen. Maar deze auto rijdt niet door, hij blijft staan bij de boom waar zij zich verstoppen. De motor gaat uit. Wie zit er in die auto, vragen ze zich allemaal af. Het is ineens opvallend stil in de natuur.

Dan zegt iemand: ‘Komen jullie maar tevoorschijn!’

Papa herkent de stem en hij loert van onder de struiken. Hij ziet een man staan, met een groene broek en T-shirt aan. Het is Ivan, een goede bekende van hem. Een voor een komen ze tevoorschijn en papa groet Ivan: ‘Hoe is het, kerel, wat is er toch gebeurd?’

Ivan antwoordt: ‘Een paar mensen waren planten aan het uitgraven om ze mee te nemen. Ik heb de politie gebeld, die is onderweg. Maar de dieven zijn er al vandoor.’

37 36

Terry laat de zak zien die hij bij zich heeft en vraagt verschrikt: ‘Wij hebben ook planten gepakt, maar alleen een paar blaadjes voor school.’

Ivan moet lachen: ‘Geen probleem. Vertel op school maar van alle mooie struiken en planten die in de natuur groeien en zeg ook dat ze die niet mogen uitgraven of meenemen.’

Nieuwsgierig aagje Terry vraagt: ‘Bent u de eigenaar van deze bomen en planten?’

Ivan glimlacht: ‘Nee, ik ben een milieuagent, wij beschermen de natuur en de dieren.’

Hij neemt afscheid: ‘Ik ga de schade opnemen die de plantenboeven hebben aangericht.’

‘Oké, tot ziens,’ antwoordt papa. ‘Kom jongens, laten we naar huis gaan. Jullie hebben genoeg blaadjes verzameld en ik wil wat eten en drinken.’

De kinderen roepen tevreden: ‘Ja, laten we thuis pompoenpannenkoeken gaan eten, met chocolade, lekker joh!’

Waar is Nokkie?

Op een zaterdagmiddag in Suffisant, zitten twee zusjes in de koele schaduw onder een grote mangoboom als een van de twee, Debbie, van twaalf, een kreet slaakt: ‘Yes, gewonnen, én dubbelspel!’

Hard slaat ze haar laatste dominosteen op tafel, en laat zien dat die aan beide einden aansluit.

‘Hè nee, alweer?’ sputtert haar elfjarige zusje Caylah tegen. ‘Waarom win jij ál-tijd, ik speel nooit meer met je!’

Ilse

Boos staat ze op en gaat naar binnen. Debbie lacht en roept haar plagend na: ‘Word ik boos als ik verlies?’ Maar Caylah zwijgt.

Debbie lacht in zichzelf. Vrijwel zeker is Caylah naar haar moestuintje, want als ze boos is gaat ze altijd haar groenteplantjes verzorgen.

Debbie staat op en gaat naar de hoek in de tuin waar Caylah paprika, tomaat en kousenband heeft geplant. Maar haar zusje is er niet. Vlug zoekt Debbie in huis waar ze kan zijn. Nergens te vinden. Ze gaat weer naar buiten en ziet haar bij de kooi van de schildpad van tante Settie, waar ze op passen omdat de tante op vakantie is. De schildpad mag niet loslopen omdat de honden hem dan kunnen bijten.

Elke dag gaat Caylah of Debbie de kooi in om het dier te voeren en dan blijven ze er even zitten om, zoals Caylah het zegt, met Nokkie te babbelen zodat hij het gemis van tante Settie niet zo voelt.

Als Debbie Caylahs gezicht ziet, vraagt ze: ‘Huil je nog omdat je verloren hebt?’

Met betraande ogen antwoordt Caylah: ‘Nokkie is niet in zijn kooi.’

‘Dat kan niet, de kooi was toch dicht?’

39 38

Als Debbie Caylah aankijkt, vraagt ze verschrikt: ‘Heb je de deur dan niet dichtgedaan toen je hem vanochtend eten hebt gegeven?’

‘Iii… ik … weet het niet …’ snikt Caylah.

Debbie krijgt medelijden en zegt: ‘Kom, we gaan hem zoeken, hij moet er zijn.’

Samen kijken ze goed naar de kooi; de deur staat wagenwijd open met de drinkbak ernaast.

‘O, wat nu!’ huilt Caylah, ‘morgen komt tante terug.’

‘O jee,’ roept Debbie, ‘kijk hier!’

Caylah holt naar Debbie toe en haar mond valt open wanneer ze de kuil ziet die de honden hebben gegraven naast het tuinhek.

‘Daarom zat Toeties neus onder de aarde vanochtend!’ zegt Debbie.

‘Denk je dat Nokkie door dat gat is gekropen?’ vraagt Caylah met een iel stemmetje.

‘Dat weet ik niet, maar gelukkig staan er veel planten in de tuin van buurman Johnny, zodat iemand die langsloopt Nokkie niet gemakkelijk kan zien en misschien wel meeneemt.’

Caylah kijkt Debbie bezorgd aan: ‘Kunnen we niet over het hek klimmen om hem te zoeken?’

‘Neeee, mama en papa willen niet dat we zomaar weggaan en je weet hoe vervelend de buurman is. Elke keer klaagt hij over de bloemen van onze Spaanse karawara* die in zijn tuin vallen.’

Caylah begint weer te huilen: ‘Wat moet ik dan tegen tante zeggen?’

‘Huilen heeft geen zin, kom, mama bellen.’

De zussen rennen naar binnen en Debbie belt moeder op haar werk. De baas zegt dat mama vandaag vroeger naar huis is gegaan.

Oh, daar horen ze de auto al aankomen; snel rennen ze naar buiten. Zodra mama hun gezicht ziet, schrikt ze en vraagt wat er gebeurd is.

Caylah huilt: ‘Nokkie is ontsnapt.’

Debbie zegt: ‘De honden hebben een grote kuil gegraven bij het hek en misschien is Nokkie daar doorheen gekropen naar de tuin van Johnny.’

‘Nou,’ zegt mama, ‘dan gaan we hem zoeken.’

Mama zet haar tas binnen, doet de deur op slot en met zijn drieën gaan ze naar het huis van Johnny.

Mama mompelt: ‘Moet je die tuin zien.

Als Nokkie daar is, verdwaalt ie vast en zeker.’ En ze knipoogt naar Caylah die onbewust begint te lachen.

‘Goede middag Johnny,’ roept mama.

‘Goeie miiiddaaaag!’

Niemand antwoordt. Mama tikt met haar autosleutel op de brievenbus en roept opnieuw: ‘Johnny!’

Als ze weer wil roepen zien ze dat Johnny de deur opendoet en in zijn rolstoel de stoep oprijdt. Nors kijkt hij hen aan.

‘Hoe gaat het, Johnny,’ zegt mama. ‘Mogen de kinderen kijken of de schildpad van tante waar ze op passen in je tuin is?’

Johnny zucht verveeld en gebaart met zijn hand dat ze mogen.

Opgelucht rennen de kinderen de tuin in op zoek naar de schildpad. De tuin is niet groot, staat vol met groene struiken, vooral onkruid. Mama kijkt rond en na een poosje zegt ze tegen Johnny: ‘Je tuin is weer overwoekerd, ik heb in geen tijden je tuinman gezien.’

Nors antwoordt Johnny: ‘Hij is veel te duur, daarom.’

‘Oh,’ zegt mama. ‘Op kantoor hebben we een groep die ouderen helpt met klussen die ze zelf niet meer kunnen uitvoeren. Wil je dat ik ze stuur om je tuin te wieden? Ze doen het gratis.’

Met gebogen hoofd knikt Johnny dat het goed is.

‘Oké, ze komen in weekenden. Morgen laat ik je weten of ze komend weekend al kunnen.’

Na een poos roept Debbie: ‘We hebben hem!’

Ze komt aanrennen met Caylah achter haar aan, met de schildpad in haar armen.

‘Ah,’ verzucht mama. ‘Godzijdank. Dank je wel dat de kinderen de schildpad mochten zoeken, Johnny!

Je hoort morgen van me.’ Tevreden lopen ze naar huis.

De volgende dag geeft mama haar baas het adres van Johnny. Tante Settie komt Nokkie donderdagmiddag ophalen; ze moet erg lachen als ze hoort over de vlucht van haar schildpad. ‘Ai, wat erg, Nokkie is stout geweest, hè, Caylah? Kijk eens wat ik voor jullie heb meegebracht. Omdat jullie zo goed voor Nokkie hebben gezorgd.’

41 40

Ze krijgen allebei een tablet! Dolblij zijn ze!

Zaterdagochtend om acht uur komen er twee grote pick-ups met de collega’s van mama.

Ze hebben scheppen, schoffels, harken en grote vuilniszakken bij zich. Mama was al om zes uur opgestaan en heeft een enorme pan soep gemaakt. De collega’s hebben zelfgebakken biscuitbroodjes meegenomen, een koelbox, ijsblokjes en bekers, limonade en flessen water. Caylah, Debbie en papa helpen ook mee.

Voor ze beginnen wijst mama naar sommige struiken.

‘Die moet je laten staan, dit is oregano en dat citroengras, daar kunnen we limonade van maken. En in die hoek staat basilicum, dat is goed voor in de yambo**.’

Iedereen werkt hard door, ’s middags pauzeren ze met een kop soep en een pan será***. Als ze dorst hebben drinken ze water of limonade.

’s Middags staat de tuin er weer helemaal verzorgd bij. Iedereen helpt de vuilniszakken in de bak van de pick-up te tillen om naar de stortplaats te brengen.

En Johnny? Die is zielsblij!

Pas op voor de kaaiman!

Op een zondag zijn ome Marvin, ome Angelo en tante Glenda naar Bándariba gegaan om een gezellige dag door te brengen bij Mai Rosa, hun moeder, samen met hun kinderen. De zes kleinkinderen van Mai Rosa zijn vijf tot twaalf jaar, ze vinden het leuk om naar oma te gaan.

Het huis van Mai Rosa is van hout en heeft aan de achterkant een groot balkon dat uitkijkt op een tuin met verschillende fruitbomen zoals de papaja, zuurzak, mango, mispel en de tamarinde. Voor het huis staan veel inheemse struiken met kleurige bloemen: de gele kelki, verschillende kleuren magdalena’s, tuturutu* en bougainville. Op het balkon staan grote potten met de witte, oranje en de fel rozerode hibiscus.

* karawara spañó: sebestenboom, in het Latijn: cordia sebestena

** Yambo: maaltijdsoep van okra, okrasoep

*** Pan séra: traditioneel broodje (met gaatjes aan de bovenkant)

In de achtertuin heeft Mai Rosa enkele geiten in een afgerasterd deel staan en in een grote kooi heeft ze vijf kippen en een haan. In een afgeschermd deel heeft ze bonen geplant en pinda’s en zoete aardappel. Wanneer er veel fruit en groente is geoogst, gaat ome Marvin die voor zijn moeder verkopen aan haar vaste klanten. De kinderen en kleinkinderen van Mai Rosa komen aan en brengen de plastic stoelen van het balkon naar de tuin om onder de grote flamboyant te zetten, waarvan de groene bladeren en oranje bloemen een grote parasol vormen. Tante Glenda en de twee ooms hebben voor wat te eten en drinken gezorgd.

De hemel is strakblauw met slechts enkele wolkjes en een zon die al aan het roosteren is. Onder die boom waait een heerlijk briesje.

De kinderen verkleden zich snel en gaan met een grote rode bal in de tuin spelen Ze gieren van het lachen omdat er een de bal niet snel genoeg kan vangen. De volwassenen zitten gezellig

42
Ilse

te kletsen onder de boom, terwijl de grill klaar staat om er rond het middaguur de varkenskoteletten en de kippenpoten op te bakken.

Mai Rosa staat na een tijdje op om haar befaamde rijstschotel af te maken.

Het is een rustige ochtend. Opeens vraagt ome Angelo: ‘Nou, waarom blaffen die honden zo?’

Iedereen zwijgt en draait zich om naar de twee honden die hard staan te blaffen en grommen bij het hek.

Tante Glenda springt op als een van de oudere kinderen buiten adem komt aangerend en roept: ‘Mama, kom kijken, zo’n grote kaaiman!’

Meteen rent iedereen naar de rand van de tuin om te kijken of dat waar is. Mai Rosa die het geroep heeft gehoord, zet het vuur onder haar pan met de rijstschotel uit en gaat op het balkon kijken wat er aan de hand is.

Ome Marvin komt teruggerend naar zijn moeder en zegt: ‘Er zit een heel grote kaaiman in het gangetje!’

Snel pakt hij zijn mobieltje uit zijn broek en belt de politie. Als hij de politie het adres van Mai Rosa heeft gegeven, zegt hij: ‘Angelo, help me om het gangetje af te sluiten met de pallets die beneden staan, dan kan de kaaiman niet vluchten.’

Gelukkig zit het beest in een gangetje tussen de tuin van Mai Rosa en buurvrouw Chita in. Verderop is het gangetje afgesloten door het hek van een school.

Tante Glenda zegt tegen de kinderen: ‘Pas d’r op dat jullie niet in de achtertuin gaan.’

En tegen de twee grootste jongens zegt ze: ‘Leggen jullie de honden aan de voorkant aan de ketting, zodat ze niet meer blaffen en de kaaiman opjutten.’

Veel mensen uit de buurt komen uit nieuwsgierigheid op het gedoe af. Als ze de kaaiman bespeuren, deinzen ze allemaal terug.

Verschillende buren lopen naar het huis van Mai Rosa om getuige te zijn van wat de agenten gaan doen als ze er zijn.

‘Waar komt dat beest vandaan, joh?’ vraagt Chita zenuwachtig.

‘Iemand die hem van kleins af aan had, vond dat ie nu te groot was geworden om er nog voor te zorgen,’ antwoord haar zoon Wien. ‘Ze nemen die dieren als kleintjes mee van een reis en als zo’n dier volwassen is, vinden ze het een monster dat niet meer in de tuin past, dus weg ermee,’ gaat hij verder.

‘Maar mag je een kaaiman wel als huisdier houden op Curaçao?’ vraagt buurvrouw

Iris. Niemand antwoordt haar omdat net op dat moment een politieauto komt aangereden, gevolgd door een grote witte pick-up. Drie mannen stappen uit die pickup met een touw om te kijken hoe ze de kaaiman gaan vangen. Sommige buren hebben ome Marvin en Angelo geholpen de pallets stevig aan elkaar te binden aan de andere kant van het gangetje.

Maar de chauffeur van de pick-up zegt: ‘Maak die pallets maar los, zodat ik met de pick-up achteruit het gangetje in kan rijden.’

Zodra de pick-up in het gangetje is, helpen een paar mensen vlug de pallets weer vast te sjorren.

Personeel van TeleCuraçao en TV Direct zijn ook gekomen en filmen alles om ’s avonds bij het nieuws uit te zenden.

Langzaam rijdt de chauffeur de pick-up achteruit tot de auto de kaaiman, die stilletjes wacht, is genaderd.

‘Slaapt ie?’ vraagt een van de jongste kinderen.

‘Zie je niet dat zijn ogen open zijn?’ reageert zijn grotere zus.

‘Wie zijn die lui?’ vraagt Clara, een andere buurvrouw, aan haar echtgenoot Mario. Mario antwoordt: ‘Volgens mij zijn dat mensen die bij het struisvogelpark hier vlakbij werken. Kijk maar naar de naam op de pick-up.’

‘Hebben ze daar dan ook kaaimannen? Wat doen ze daarmee, opeten?’ vraagt Clara met haar luide stem terwijl ze een vies gezicht trekt. Iedereen begint te lachen. Clara vraagt altijd honderduit.

Mario moet ook lachen en zegt: ‘Hou op met je gevraag, kijk wat ze doen!’

Een van de mannen probeert de bek van de kaaiman vast te binden, maar het dier hapt steeds naar zijn hand en de man springt snel weg, maar na een aantal pogingen lukt het hem het touw om de bek te binden en hij snoert het touw stevig aan. Het dier spartelt razend tegen, draait zich twee keer op de rug en komt weer op zijn poten terecht.

45 44

De omstanders schreeuwen en gillen door elkaar: ‘Hoei!!’ ‘Pas op zijn staart!’ ‘Hij slaat je tegen de grond.’

Maar twee van de mannen hebben de staart van de kaaiman al stevig te pakken en de ander haalt het touw onder zijn buik door.

Eindelijk lukt het de drie om de kaaiman stevig vast te binden, en ze worstelen om hem op te tillen en in de laadbak van de pick-up te leggen. Zodra de kaaiman in de laadbak ligt, binden ze hem vast aan de rand van de pick-up zodat hij niet kan schuiven en hem niets overkomt. Daarna sluiten ze vlug de klep, springen in de auto en rijden weg. Iedereen slaakt een diepe zucht.

‘Help me de pallets weer vast te binden zodat er geen enkel beest meer hier binnen kan komen,’ zegt ome Marvin tegen ome Angelo.

Kort daarna zit de hele familie weer onder de flamboyant, ze drinken iets, eten een pasteitje, in afwachting van de varkenskoteletten en kippenpoten die al liggen te garen om daarvan te smullen, samen met de rijstschotel van Mai.

Indrukwekkend raadsel

Roosje riep: ‘Ik weet het al!’ Nadat juf even de klas uit was gegaan. ‘Laten we rarara spelen.’

‘Raadsels?’ vroeg Anthony. ‘Ai, nee.’

‘Ja, ga jij je maar zitten vervelen. Waar wedden we om? Doe maar mee,’ overtuigde Roosje hem.

‘Mijn broodje tonijnsalade, om jouw koffiekoek met kokos, en een warme chocolade, voor in de pauze,’ antwoordde Anthony gehaast, met melodie.

‘Schiet op nu, vlug, Anders is juf al terug.’

Onverwachts neemt Floor het woord: ‘Welkom bij het Raadselspel.’

Het kind dat je normaal nooit hoort, praat nu toch, zij durft wel.

De anderen uit de klas kijken elkaar sprakeloos aan, waar haalt Floor ineens de moed vandaan?

Floor legt eerst de regels uit zonder stotteren of raar geluid.

‘We spreken van tevoren samen af: Wie het antwoord weet, komt hier bij mij, en ik zeg je of je een goed antwoord gaf.’

En Floor steekt van wal:

Twee lettergrepen in de naam, drie mede- en drie klinkers samen het woord rijmt op uur, op duur en groots avontuur

Als je dit woord noemt is de eerste kleur die opdoemt bijna altijd groen maar goed gezien zie je er wel tien of honderd zelfs, misschien

47 46
Ilse
*Pauwenbloem

Vanwege zijn aard leven planten, zoogdieren, neven, meestal lang, soms maar even, ook de vogeltjes die zweven. En naast de garnalen, ook de stenen en het zand, de mineralen van het land, de koralen in de zee, kortom alles telt mee.

Met behulp van aarde, water, vuur en wind, toen en later sterft het af en schept het weer steeds opnieuw, iedere keer.

Het is machtig, superkrachtig, voedt storm, bliksem, donder, orkanen boven, tornado’s onder, aardbevingen, hittegolven, schapenwolken en wilde wolven. En is ook prachtig, allemachtig met zijn sterren en planeten, regenbogen en voor onze ogen maans- en zonsverduistering zwarte aarde, zaden, zandkastelen.

Het is schitterend, wonderbaarlijk. Uniek, onvergelijkelijk met onnoemelijk veel landschappen, woestijnen, stromen, grotten en vulkanen met sneeuw bedekte bergen, bossen en kanalen, reusachtige rotsen briljante indigo zeeën.

Alles heeft een functie en een doel, een reden van bestaan. Is met elkaar verbonden van aan naar uit naar aan. We moeten het verzorgen ook voor de dag van morgen want raakt er iets stuk of los zijn andere delen wellicht de klos.

Liefkozend heet het Moeder Aarde, zij geeft ons, haar kinderen voedingswaarde liefde en bescherming en verlangt van ons discipline en ontferming.

Hoewel ongeveer halverwege Roosje met haar ellenboog stootte tegen Anthony, omdat ze samen het woord wel wisten, bleven ze beiden aan hun stoel geplakt, vergaten ze op te staan, door dit talent van Floor aangedaan.

‘We gaan verder, kinderen,’ hoorden ze plotseling.

Juf was terug en ging door waar ze waren gebleven.

‘Wie gaat nu de spreekbeurt geven?’ De vingers van alle kinderen wezen Floor aan om voor de klas te gaan staan.

48
Crisèn

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.