Colofon ISBN: 978 94 6365 420 3 1e druk 2015 2e druk 2016 © 2015, Siebe A. Sonnema Uitgeverij Elikser Ossekop 4 8911 LE Leeuwarden www.elikser.nl Foto omslag: Vormgeving omslag en binnenwerk: Evelien Veenstra Van een aantal foto’s kon de herkomst niet worden achterhaald; eventuele IE-gerechtigden worden verzocht contact op te nemen. Amsterdam, december 2014 Voor reacties: Siebe.Sonnema@XS4all.nl
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op wat voor wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur en de uitgeverij. This book may not be reproduced by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from the author and the publisher.
Overbruggen
Siebe A. Sonnema
Opgedragen aan de Hende di Kòrsou, zonder hen zou dit manuscript onmogelijk zijn geweest
Inhoud
I.
4. 5. 6.
Rekuerdonan di un dushi hubentut, herinneringen aan een heerlijke jeugd Prólogo: sintí di hende ta un kashi yen piká Traha dam, warda awa Si bo haña pipita di kòmkòmber na boka di mucha, ta hende grandi a pon’é Het wilde wonen Dios huntu ku nos, God samen met ons Tin kisas den mi memoria
49 59 79 95
II. 7. 8. 9. 10. 11. 12.
Op weg naar zelfstandigheid Ons grote voorbeeld, dat is Peter Stuyvesant Kada pakiko tin su pasobra Brua tera, omgewroete aarde Shon Grandi a bai na biw, pero e a bolbe na kanoa Amor no mester bini di un banda so Baka ta muri bai, pero ta laga trabou pa kueru
111 113 137 151 183 213 233
1. 2. 3.
9 11 21
III. De wereld is rond: wie vandaag boven zit, zit morgen onder 13. Boneiru pa Boneiru, nos ke Boneiru bek 14. Stul bieu no ta lubidá kayente di su shon 15. Epilogo: en boca callado no entra mosca
259 261 277 289
Geraadpleegde literatuur
315
Verantwoording foto’s
321
7
Deel I Rekuerdonan di un dushi hubentut, herinneringen aan een heerlijke jeugd
1. Prólogo: sintí di hende ta un kashi yen piká1
De Emma-pontonbrug overbrugt de St Annabaai, tussen Punda, de Punt en Otrobanda, de Andere Kant. Vroeger 1 cent om over te steken of de helft bij het niet dragen van schoenen, nu gratis …
1
Het innerlijk van de mens is een kast vol zonden, in dit geval ook ‘piká’ als in stekeligheden.
11
Overbruggen (werkwoord; overbrugde, heeft overbrugd): een verbinding tot stand brengen tussen twee verschillende tijden, toestanden, opvattingen (Van Dale) Door toeval waren we als jong Nederlands gezin in 1951 terechtgekomen in een geheel andere samenleving: Curaçao, toen onderdeel van de ‘Overzeesche gebiedsdelen van het Koninkrijk’, zoals dat destijds formeel nog heette. Dit was tijdens een transitieperiode van het net staatkundig opgeheven eeuwenlange tijdperk van het koloniale bestuur der Gouverneur-Generaals, naar ‘autonomia’, zelfstandigheid op basis van het ‘Statuut’, zoals dat werd getekend in 1954. Althans een voor velerlei uitleg vatbare status van zelfstandigheid. De Antillen op weg naar een geheel andere samenleving. Aan de andere kant van de oceaan een Koningshuis met regeringen die zich niet goed raad wisten met het loskoppelen van deze pluriforme etnische samenleving van geheel andere orde. Mijn vader - en met hem een hele naoorlogse generatie gouvernementsambtenaren - zocht zijn toekomst in dit kenterende tijdsgewricht van 1950 tot 1970. Met in het begin een voorspoedig groeiende economie met stabiele regeringen. In 1968, zo vertrouwde mijn vader mij toe tijdens zijn laatste levensjaren, kwamen de Ministers, Statenleden, Gezaghebbers en belangrijkste Hoofden van Dienst in de Antilliaanse Staten - net zoals tijdens Prinsjesdag in Nederland - bijeen voor de vaststelling van de jaarlijkse begroting voor het Land. Daaronder werden begrepen de drie benedenwindse eilanden Curaçao, Aruba en Bonaire en de bovenwindse eilanden St. Maarten, St. Eustatius en Saba. Na het defilé werd onder de hoofden van dienst (Economische zaken, Financiën, Pensioenfonds) deels gekscherend de rekensom gemaakt wat het rendement zou zijn geweest van de jarenlang in de economie gepompte Nederlandse ontwikkelingsgelden. Ervan uitgaande dat die regulier hadden kunnen worden belegd, zouden de revenuen voor ieder van de 100.000
12
Antillianen in die tijd een uiterst comfortabel vermogen hebben opgeleverd. De serieuze ondertoon was eigenlijk het groeiende begrotingstekort, de vaart die uit de economische groei ging, en een staatkundig Koninkrijksverband dat binnen tien jaar na ondertekenen van het Statuut in 1955 alweer begon te knellen. Vooral ook de sociale onrust die zich sluipenderwijs manifesteerde, als onafwendbaar gevolg van de toenemende armoede onder de Antilliaanse bevolking. Wij werden getuigen van de sociale implosie die vlak daarop volgde in 1969. Als relatieve buitenstaanders, maar na twintig jaar verblijf toch niet helemaal meer. Gouvernementsambtenaren werden in die tijd geacht zich neutraal op te stellen en zich te onthouden van enig - politiek geladen - commentaar. Zij dienden zeker niet de openbaarheid op te zoeken: discussies over de vierde macht werden niet gevoerd. Althans niet openlijk, zeker niet binnen een kleine gemeenschap op een besloten eiland. Pas vele jaren na hun repatriëring kwam het thema bij de intussen oude, gepensioneerde ambtenaren tijdens reünies terug: Nederland wist niet van dekoloniseren en de Antillen hadden hun toekomstkansen niet ten volle benut. Maar was het wel zo eenvoudig, zo tweedimensionaal terug te herleiden? Bati bleki, op de trom slaan2: praatjes verkopen Veertig jaar na mijn vertrek van de Antillen maakte ik rondwandelingen over ‘mijn’ eiland en stond te wachten bij de Emma-pontonbrug die de twee landengtes Punda en Otrobanda met elkaar verbindt. Nu is het alleen een voetgangersbrug, maar in mijn jeugd was het de verbinding tussen de twee stadshelften voor alle stadsverkeer: van ezelskarren tot vrachtwagens, van auto’s tot handgeduwde ijscokarretjes. Als de oceaanstomers van de KNSM en olietankers van de 2
De stadsomroepers in oude tijden maakten gebruik van een blikken trom, ‘bleki’, waarop voorafgaand aan de mededeling van het koloniaal bestuur een korte roffel werd geslagen (‘bati’).
13
CPIM in- en uitvoeren richting het achterliggende havengebied in het Schottegat, werd deze brug van bijna 170 meter lengte zijdelings langs de kade weggedraaid. Een nergens in de wereld voorkomende constructie, een technische hoogstand al in eind 1800 gebouwd, aanvankelijk nog aangedreven met een kolengestookte motor. Ik hoorde een Nederlandse toeriste aan een Antilliaanse venter - die met stentorstem hoorbaar over het hele Brionplein zijn ‘ice cold water for one dollar’ aanprees - vragen wanneer de brug zou opengaan. Tot groot vermaak van de omstanders ontspon zich - ondanks het over en weer gesproken Nederlands - de verwarring of de brug nu dicht was in opengedraaide toestand, of open. Het droge antwoord dat zij kreeg, was dat het niet belangrijk was of zij zich een schip of een voetganger voelde, maar dat iets verderop de pont klaar lag voor de oversteek. Voor mij symboliseerde deze kwinkslag de al eeuwenoude typische verschillen in semantiek en begrippenkaders tussen Antillianen en Nederlanders. Het leek mij een uitdaging om hier nader op in te gaan, niet met de pretentie een diepgaande sociologische analyse te doen, dat zou maar leiden tot ‘bati bleki’. Maar wel enkele cultuurelementen te verhelderen, zoals die niet altijd openlijk en direct worden gezegd. Nederlanders met hun calvinistische achtergrond zijn op z’n minst zo moeilijk te peilen als Antillianen die openhartiger lijken maar zeker hun reserves hebben. Architecture is the very mirror of life. You only have to cast your eyes on buildings to feel the presence of the past, the spirit of a place; they are the reflection of society. (I.M. Pei) Ik heb om die reden de verschillende gebouwen van toen - zoals die in uiteenlopende verschijningsvormen voor het merendeel nog steeds bestaan - als leidraad genomen voor mijn essays. Drie eeuwen lang was de Nederlandse bouwstijl overheersend: deels lokaal aangepast, deels vermengd met Spaanse, Indische, Surinaamse en British Colonial invloeden. Geadstrueerd door de vele historische overheidsgebou-
14
wen, landhuizen en de Handelskade te Punda in Willemstad. Na de Tweede Wereldoorlog volgde een brede uitwaaiering van het ‘nieuwe bouwen’ op Curaçao, met Art Deco-invloeden, van nieuwe zakelijkheid tot strak modernistisch en alle stromingen daarbinnen. Maar ook ‘copy paste’ kant-en-klare bouwtekeningen van Amerikaanse architecten in een mengelmoes van ‘stijlen’. Intrigerend thema daarbij is de ‘vorm over inhoud’-discussie3 die architecten al eeuwen verdeeld houdt. Het zette mij aan het denken toen ik het Gouvernementspaleis terugzag waar ik in mijn lagereschooltijd de Nederlandse Gouverneur Struycken op Koninginnedag met honderden schoolgenootjes in korte broek had toegezongen. Tien jaar later gevolgd door het op audiëntie mogen bij de eerste Antilliaanse Gouverneur Debrot, ditmaal in witte tropensmoking. Wat was daar allemaal voorgevallen in dit eeuwenoude bestuurlijke bolwerk? Of toen ik weer het ‘landhuis van de geesten’ van plantage Jan Kock opzocht waar ik ooit had gelogeerd: ik beleefde weer die niet te definiëren sereniteit, die ondoorgrondelijke sfeer. Uitkijkend over de zoutpannen waar twee eeuwen onderdrukking en uitbuiting van de zwarte medemens had plaatsgehad. In de woorden van Frank L. Wright ‘Form follows function that has been misunderstood. Form and function should be one, joined in a spiritual union.’ Zodoende kwam ik op het idee naar aanleiding van mijn rondtocht langs die gebouwen bij de hiernavolgende essays brughoofden te beschrijven, met de vele onoverbrugbare elementen. Mijzelf realiserend dat mijn reconstructie van de ‘werkelijkheid’ van dat moment ongetwijfeld is vertekend. Ik heb geen eenduidige oorzaken noch receptuur gezocht voor de complexe dynamiek tussen Nederland en de Antillen, Curaçao in het bijzonder. Achteraf is het immers gemakkelijk oordelen hoe het anders had gemoeten. De hoofdstukken zijn gegroepeerd in drie periodes, beginnend met mijn onbezorgde kinderjaren in de jaren vijftig. Voor mij is Curaçao ‘thuis’, waar 3
My work is not about ‘form follows function,’ but ‘form follows beauty’ or, even better, ‘form follows feminine.’ (Oscar Niemeyer)
15
ik ben opgegroeid in weldadige warmte, de typische geur van de uitbundige tropische flora en de daarmee sterk contrasterende stank van de raffinaderij ‘Isla’. En natuurlijk de altijd aanwezige, rukkende passaatwind en het heldere, scherpe licht met felle kleurschakeringen tussen de lucht en de zee. Gevolgd door mijn volwassenwordingsfase als zwart-wit denkende puber in de jaren zestig om vervolgens in Nederland te ontdekken dat ik - en met mij een generatie blanke kinderen geboren op dit eiland - geen echte Antilliaan was, maar we ook geen echte Nederlanders bleken te zijn. Eindigend met een terugblik vanuit de jaren 2010 – 2015 waar ik door het voortschrijden der jaren, maar vooral door de inbreng van mijn zandbakvrienden een andere blik op het verleden heb gekregen. Hopelijk wordt het niet ervaren als ‘boka dushi’, mooipraterij, maar als een brug naar de toekomst. Ook al gaat dat - zoals in het geval van de Koningin Julianabrug boven de St. Annabaai destijds - niet zonder hindernissen. Amsterdam / Willemstad 2014
16
Bridge: A structure, usually of wood, stone, brick, or iron, erected over a river or other water course, or over a chasm, railroad, etc., to make a passageway from one bank to the other (Webster Dictionary)
Zo kan dus het koude woord “techniek” worden getransformeerd, en een unieke mogelijkheid gaan betekenen voor iedereen en voor allen. Voor het openstellen van alle grenzen. Voor opbouw. (Koningin Juliana, 1955)
Ineenstorting van het oostelijke gedeelte van de Koningin Julianabrug in 1967 aan Punda-zijde; herbouwd in 1971 vanaf de westzijde in Otrobanda, uiteindelijk gereed in 1974.
17
Een van de oudste gebouwen (1708) in barokke stijl pal naast nieuwe zakelijkheid (1941).
Bioscoop Westend 1962 in ‘tropical’ Art Deco met de net uitgekomen film Lawrence of Arabia: There is no time to waste, then, is there?
18
Landhuis van de heersende elite, ooit eens van een gevluchte Venezolaanse president te Groot Davelaar uit 1974 met ‘dak parasol’, parasol dak. Architect A. Martis
Kas ku dak di pali maishi (dak van maïsstelen): woonhuis van – gemanumitteerde – slaven. Masbangu ta kome na boka di forti, gutu na polchi abou, de Masbangu (vette vis) voedt zich bij de haveningang (Fort Amsterdam), de Gutu (schrale vis) in het daarachterliggende poeltje (het Rifwater). ‘Wie als dubbeltje is geboren, wordt nooit een kwartje’.
19
1. Traha dam, warda awa1
Makamba, pushi, palomba, e animalnan mas falsu ku tin2 (Pater Brenneker).
1 2
Een dam bouwen en wachten op regen: voor de toekomst zorgen. Hollanders, katten en duiven zijn de meest valse dieren die er bestaan.
21
Kòrsou ta un mal mama, ma un bon madrasa Curaçao is een slechte moeder, maar een goede stiefmoeder. De achtergrond van dit gezegde in de Curaçaose samenleving is dat uitgezonden Nederlandse krachten soms tot factor 3 meer verdienden dan hun Antilliaanse collega’s. Mijn vader weet dit nog niet op het moment dat hij wordt uitgezonden in de zomer van 1951. Na een paar weken logeren in de Pasangrahan bij Parera heeft hij kwartier gemaakt in zijn eerste huis op Curaçao, gehuurd aan de Granaatappelweg. Na een paar maanden zullen zijn vrouw en kinderen komen. Hij heeft nu alle tijd om zich als nieuwbakken gouvernementsambtenaar in te werken bij het Antilliaanse pensioenfonds, dat hem via het Ministerie in Nederland op afstand heeft geworven. Tijdens de middagpauze loont het niet om de Caracasbaaiweg richting Dominguito op en neer te gaan. Naast de niet frequente openbare busverbindingen met Amerikaanse bussen, wordt het passagiersvervoer vooral verzorgd door eenmansbedrijven, chauffeurs in grote Amerikaanse auto’s. Zij pikken na wenken met de hand de mensen langs de weg op, een min of meer vaste route rijdend. Inschuiven op de voor- of achterbank en hopen dat iedereen wat inschikt als er veel tegelijk meerijden. Voor zijn eigen tweedehands auto moet eerst nog worden gespaard, want lenen conflicteert in eerste instantie met de spaarzame principes die hij van zijn vader Sybe heeft meegekregen. Het Algemeen Pensioenfonds Nederlandse Antillen (APNA) was gevestigd in een woon- annex kantoorvilla, om de hoek van het Waaigat, uitkijkend op het Cornelis Berchpleintje. Tegenover de Chinese wasserij Kwong Sun en het Cultureel Centrum met bibliotheek, decennia ‘geregeerd’ door Daphne Labega. Als je de voordeur van het APNA uitstapt, ga je via de Nieuwstraat richting het centrum. Tussen de huizen door zijn er steegjes, soms schouderbreed; onder andere vlak naast schoenwinkel Brokx. Mijn vader loopt vervolgens over Pietermaai, evenwijdig aan de zee. Langs
22
de doorsteken zoals de Zeesteeg, de Bootsteeg, de Kipsteeg die na enkele meters uitkomen op de zuidkust, met de langsjagende diepblauwe Caraïbische zee met grote rollers. De huizen hebben ernstig te lijden onder het zout, is het niet van binnenuit door de koraalstenen die werden gebruikt, dan is het wel de specie die met brak of zout water werd aangelengd. Maar ook de harde passaatwind en de opgezweepte, schuimziedende golven doen hun werk: door het geselen van de muren vallen er grote, verpoederde plakkaten pleister af. Mijn vader ruikt het prikkelende zilte van de zee, de etenslucht die uit de keukens geurt, vermengd met het ingedroogde ureum van regelmatig buitenplassen. Flarden conjuntomuziek, het geblaf van een lui liggende hond die niet wijkt van die ene streep schaduw, maar toch even plichtsgetrouw melding maakt van de komst van een vreemdeling. Verderop een trompettist die zijn solo’s aan het oefenen is. Enthousiaste kreten van kinderen die met het restant van een oude bezemsteel amandelvruchten wegslaan als volleerde baseballspelers. Of die aan het spelen zijn met hun loden plakken die ze werpen als in jeu de boules, gemaakt door oude zesvolts accuplaten om te smelten in een conservenblikje. De inzet bestaat uit Amerikaanse baseballkaarten, verpakt bij kauwgom. Gelach en gesprekken in het Papiaments weerkaatsen tussen de huizen, met luide bijval ‘éh, éééh, Hesusei (weet Jezus veel), ai Dios (mijn God), hepa (hé), hòmbu! (man!)’. Voor gereformeerde Nederlanders moeilijk te accepteren dat het volstrekt gebruikelijk is de Heer in positieve zin aan te roepen. Of zoals sommige Curaçaoenaars hun kinderen Hesus, Jezus, als roepnaam geven. Voor Antillianen is het weer vreemd dat Nederlanders in hun scheldwoorden vooral Godslasterend zijn. Het geeft deze migrant-Fries vlak na de oorlog een eerste inkijk in het kleurrijke leven van de Antillianen. De oudere mannen nog met een hoed op, de vrouwen soms met kleurige hoofddoeken. Hoewel de hoofdbedekking eind jaren vijftig snel van het straatbeeld zal verdwijnen om plaats te maken voor de onvolprezen Amerikaanse
23
honkbalpetjes. Later eind jaren zestig volgde voor een korte periode de legergroene hoge ‘Castro-pet’. Uitzondering waren de zondagen als men naar de kerk gaat, de vrouwen devoot met prachtige sluiers om, meestal elkaar vriendelijk en hoffelijk groetend zoals alle eilanders in de wereld. Een kleine gemeenschap waar muziek en ritme onlosmakelijk onderdeel van het leven zijn. Waaruit componisten voortkwamen met eigen Antilliaanse muziekvormen en ritmes binnen de Zuid-Amerikaanse muziek, zoals de Tumba, Danza en Mazurka. Mijn vader heeft dan nog geen weet van de authenticiteit van de Tumba, waarvan men vermoedt dat deze nog stamt uit de Congo van eeuwen terug. Indringende melodieuze muziek met krachtige syncopen waarin slaven zich in alle weemoed konden uiten over hun lot. Een tijd lang zelfs verboden omdat dit bericht, vaak ook ‘verpakt’ in meer Tumba’s, deze sociale wantoestand aan de kaak stelde. De verschillende componistengeneraties Palm zouden hieraan later in de 19e eeuw een sensuele component toevoegen, waarna het in de jaren zeventig tot herleven zou komen. Uitbundig gevierd met grote uitdagende competities wie de beste Tumba kan componeren en uitvoeren. Antilliaanse operazangers en pianisten die de wereldpodia van de schone kunsten hebben verrast. Schrijvers en dichters die baanbrekend hebben geschreven, ook over heikele raciale onderwerpen. Schilders en beeldende kunstenaars met werken in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Voortkomend uit een gemeenschap van minder dan zeventigduizend zielen op het moment dat mijn vader daar transpirerend in het middaguur rondwandelt.
24
Beter in de armen van het gouvernement dan in de mond van het volk. 3 Hij begint aan een loopbaan zonder veel voorbereiding anders dan informatie per brief van eerder uitgezonden Nederlanders. En een publicatie uit 1947 die ik later bij het opruimen van zijn boekenkasten vond: opstellen over Ons Koninkrijk in Amerika (!) – West Indië. Een bundel aangeboden aan HKH Prinses Juliana met allerlei wetenswaardigheden over Suriname en de zes Caraïbische eilanden. Over het land, de bevolking en de vegetatie. Van de luchtkartering beschreven door de latere premier Schermerhorn tot aan overpeinzingen over ‘Hoe het leven was, is en wezen zal’. Stichtelijke woorden van Baronesse van Heemstra, dochter van de Nederlandse gouverneur van Suriname, over de ‘kolonist die het moederland verlaat’ voor wie geldt: ‘beschouwt het werk in overzees Nederland niet als taak, maar als een roeping’. ‘Weest een voorbeeld voor de vreemde volkeren die dit van ons verwachten (...) probeert hen te begrijpen ook als zij ons niet begrijpen’. ‘Weest streng voor uzelf en voor hen, maar blijft altijd rechtvaardig’ (...) en ‘helpt dragen de eenheid van het koninkrijk waarvan wij allen tezamen de onderdanen zijn’ als afsluitende bede. Waar niet over werd geschreven of openlijk gesproken, was hoe de grote instroom van Nederlandse ambtenaren zou kunnen worden gezien door de Antillianen en Surinamers. In termen van promotie hadden die veel minder kans in rangen boven die van hoofdambtenaar te worden benoemd, laat staan te kunnen doorgroeien naar 3
Gezegde, ‘spraakchi’ op de Antillen, opgetekend door Pater Brenneker. Bevlogen, van oorsprong Duits-Nederlandse geestelijke van de Orde der Dominicanen, die naast zijn pastorale werk uiterst sociaal bewogen was (o.a. met zijn Pan pa mi Ruman-organisatie, de brooduitgifte aan armen). Baanbrekend heeft hij de volkskundige achtergronden van de Antillen onderzocht en samen met Elis Juliana vastgelegd, onder meer in zijn tiendelige boekenreeks Sambumbu.
25
eindverantwoordelijke functies. Pas na het vertrek van mijn vaders generatie rond de jaren zeventig zouden de diensthoofden worden opgevolgd door Antillianen. Mijn vader heb ik nooit uitspraken kunnen ontlokken over het in wezen ver in de tijd vooruitschuiven van de beoogde autonomie bij de daadwerkelijke invoering daarvan. Wel over de onwenselijkheid van de grote inkomensverschillen tussen de Antilliaanse gouvernementsambtenaren en de geïmporteerde Nederlanders. Ongelijkheid in beloning die gaandeweg in de jaren voor een belangrijk deel werd ingelopen. Maar er bleven verschillen in de datum van pensionering en de berekende ‘hardship’ grondslagen, vanwege het verblijf in de tropen (!). Voor de Antillianen een schrale troost: ‘mihó na man di mama, ku na man di menchi?’ Beter aan de hand van je moeder dan van je zoogmoeder? In een versleten blauw KLM-koffertje - tijdens trans-Atlantische vluchten uitgereikt aan passagiers in de eerste klas - vind ik studiedocumenten behorend tot de opleiding van SPD en Gemeente Administratie I en II. Mijn vader ging hiermee in 1951 aan de slag in de nadagen van de Koloniale Raad, nog stammend uit 1907. De bijna despotische macht van de twee eeuwen lang door Nederland aangestelde Gouverneurs-Generaal, wordt op dat moment na moeizaam onderhandelen - al vanaf 1937 - uiteindelijk omgebogen tot de eerste democratische grondvorm voor de Antillen. Het onderhandelingsresultaat wordt neergelegd in ‘No. K 419 Wet houdende een Interim regeling van 1950’. Door de wetopstellers uiteraard geschreven vanuit Nederlands perspectief: beginnend met vast te stellen wat geen ‘inwendige aangelegenheid’ van de Antillen is. Zoals: ‘de bevordering van doelmatige economische en financiële betrekkingen tussen Nederland en de Nederlandse Antillen’. En ook de ‘bevordering van de economische weerbaarheid door onderlinge hulp en bijstand van Nederland en de Antillen’ wordt bestempeld als een Koninkrijksaangelegenheid. Dit ‘onderlinge’ en ‘wederkerige’ zal in alle navolgende wetten, regelingen en toespraken tot op de dag van
26
vandaag systematisch blijven terugkomen. Ik zie in de kantlijn van het dunne, dichtbedrukte papier in het onleesbare handschrift van mijn vader aantekeningen staan, met veel vraagtekens: wederkerig? Gelukkig maar voor de Antillen? Makamba di: kani mi pa mi kani bo, wie goed doet, goed ontmoet? De Afrikaan zegt: help mij, dan help ik jou, volgens Pater Brenneker. Ook te interpreteren in de zin van ‘als jij een oogje dichtknijpt om mij te helpen, dan doe ik dat ook voor jou’. In deze opvatting wordt de Hollander dus niet als indringer, ‘makamba’, gedefinieerd4. Zeker toepasselijk waar het gaat om de grondslag van een pensioenfonds: door Koningin Wilhelmina werd in 1936 geproclameerd dat er een pensioenfonds zou komen voor de ‘landsdienaren en onderwijzers van Curaçao’. Zo werd dit fonds, na eerst enkele jaren in het Graham Building te zijn ondergebracht, gehuisvest in een woonhuis annex kantoor gebouwd in Art Deco-stijl. Architect Van Stuivenberg werkend bij de Dienst Openbare Werken - was aanhanger van deze relatief nieuwe bouwstroming en ontwierp ook de waterreservoirs en theaters in die stijl. Later, tijdens onze reizen naar Miami met rijen hotels (het Delanohotel als ‘architectural landmark’) en flatgebouwen langs het strand, zouden we zien waar hij zijn inspiratie had 4
Het is vooral aan de toonzetting en de situatie af te leiden of Makamba in de zin van vreemdeling, indringer of grofweg beledigend wordt bedoeld. Vooral ook door wie het wordt gezegd: de Antillen kennen vele generaties import-Nederlanders, afstammelingen van soldaten, landheren, onderwijzers die ooit eens zelf ‘makamba’ waren toen ze op het eiland aanlandden in de vorige eeuwen. Voorbeeld: Shon Maal, eigenaar van OostCuraçao, zou ooit eens hebben gezegd dat het jammer was dat de gele-koortsziekte begin jaren 1900 van het eiland was verdreven, want die ziekte roeide tenminste de makamba’s uit. De discussie wie de hegemonie uit anciënniteit van ‘oerbevolking’ kan claimen, lijkt een loze: vóór de zwarte ‘import’ uit Afrika waren er de Britse, Franse en Nederlandse heersers. Op hun beurt voorafgegaan door Spanjaarden als ontdekkers rond 1500 en vóór hun komst naar beste weten de Indianen als eerste enig echte oerbewoners, die echter stelselmatig werden gedeporteerd door de Spanjaarden en de Nederlanders naar andere wingewesten en daar veelal bezweken door de zware fysieke arbeid.
27
opgedaan. De Amerikaanse bouwkundig strakkere interpretatie van Art Deco. Niet zo artistiek en minder zwierig qua gevelbewerking zoals dat in Europa was ontstaan rond de wisseling van de 19e op de 20e eeuw. Met toepassing van zachte pasteltinten en vooral nieuwe bouwkundige oplossingen om de grootste hitte zoveel mogelijk buiten het gebouw te houden. Deze ‘Tropical’ Art Deco-versie zoals ook door de Nederlanders toegepast in het voormalig Nederlands Indië, o.a. in het Preanger Hotel en de Savoy Homan in Bandung. Op zaterdagen mochten wij met onze moeder mee naar kantoor om mijn vader rond half een na een week van vierenveertig uur op te halen, begin van het altijd veelbelovende weekend. We troffen hem en zijn collega’s dan aan met welwillende blik naar ons: ‘yu’, kinderen, zijn een prominent deel van de Antilliaanse samenleving. In de eerste jaren werkte het personeel van het pensioenfonds met de ramen open; pas later werd de airconditioning aangebracht. Met presse-papiers op de bureaus om wegwaaien van de paperassen door de verkoelende passaatwind te voorkomen. Een handjevol medewerkers van het eerste uur van dit nieuwe fonds onder leiding van de eerste ‘Vertegenwoordiger’, Van Oijen. Gezeten aan eenvoudige stalen meubelen verspreid over wat eerst de woonkamer en eetkamer was geweest van deze gecombineerde dienstwoning. Het merendeel van de Antilliaanse nieuwkomers zou zijn toekomst opbouwen binnen dit fonds en meegroeien. In het begin nog werkend met mechanische rekenmachines met een grote slinger; het was de tijd dat sterftetabellen nog met de hand werden berekend. Later in de jaren zestig volgden de eerste elektrische rekenmachines van NCR. Bewonderend stonden mijn zus en ik toe te kijken: razendsnel en zonder op het toetsenbord te letten werden telsommen uitgevoerd. De meesten van hen met een sigaret bengelend in de mondhoek, of de peuken rustend met een kringelende rookspiraal in grote massief glazen asbakken. Mijn vader volgde na zijn aankomst op het eiland een cursus Papiamentu. Weliswaar was de officiële voertaal
28
Nederlands - net zoals al sinds eeuwen alle koloniale wetteksten en verordeningen in het Nederlands werden uitgeschreven - maar er werd minimaal begrip verlangd van de gesproken landstaal. Vooral ook als bij de ‘functie-uitoefening direct contact met de burgerij vereist was’. Binnen het pensioenfonds werd die rol primair vervuld door een van de eerste Antilliaanse medewerkers sinds de oprichting van het fonds, Nicastia. Hij was verantwoordelijk voor de feitelijke uitbetaling van de pensioenen. Van hem leerde mijn vader - in een dictie die wel werd aangeduid als ‘manera di mener pastor’, zoals meneer pastoor dat spreekt - de toepassing in de praktijk. De Fraters van Tilburg, die een vitale rol hebben gespeeld in het tot stand brengen van het onderwijs op de eilanden, beheersten het Papiaments binnen de kortste keren na hun aankomst in de tropen. Maar werden wel fijntjes achter hun rug om uitgelachen over hun ‘Hollandse’ uitspraak. Zo ook mijn vader. Waarbij iedereen regelmatig in de lach schoot als de volzinnen Papiaments werden doorspekt met Nederlandse technische pensioentermen als ‘duurtetoeslag’, ‘annuïteiten-tekort’, ‘salarisbevriezing’ of ‘hardheidsclausule’. “Vertaal dat maar eens”, was het droge antwoord dan5. Of voor de taalpuristen de vijf leenwoorden: ‘ebruik di palabra Ulandes ta duw nos Papiamentu back…’. Net zoals deze couleur locale zich voltrok bij rechtszittingen: strafproceswetgeving bepaalde dat rechtszittingen op de Antillen in de ‘Nederlandsche’ taal dienden te worden gevoerd. In een gemeenschap waar het Papiaments voor het merendeel van de bevolking de voertaal was, al eeuwen. Met weinig tweetaligheid, eerder nog in affiniteit met het Spaans of Portugees dan het Nederlands, en met nog veel voorkomend analfabetisme. Maar daar waar de ver5
Het apocriefe verhaal gaat dat bij ontscheping van de KNSM-boot de Oranje Nassau aan de West Werf een Antilliaanse kwartiermeester de havenwerkers uitschold met het Friese ‘bargehassus’, varkenskop. De man bleek de pech te hebben gehad in de Tweede Wereldoorlog in Nederland te verblijven en was ondergedoken geweest bij een Fries boerengezin. Wiens brood men eet, diens woord men spreekt …
29
dachte “terzake van een ongeluk door zijn toedoen met materiële schade en physiek letsel als gevolg” alleen Papiaments sprak, reikte de rechter de helpende hand. Niet begrijpend waarom hij - zijn vraag vertalend of verdachte zijn richting had aangegeven met “bo a saka bo palu korá”, hebt u uw rode paal getrokken? - daverend applaus oogstte van de hele rechtszaal. In die jaren vijftig waren Amerikaanse auto’s uitgerust met een uitklapbare rood oplichtende pijl, die uit de sponningen van de deurstijlen opwipten; in plaats van knipperlichten op de spatborden. De bijna natuurlijke dubbelzinnigheid op het eiland was altijd goed voor ontspannende hilarische momenten. Deels ook ingegeven door de fonetiek, de klemtonen in het Papiaments: ‘doló di kabes’, pijn in het hoofd, wordt geheel anders als dòlo, penis, wordt beklemtoond. Zeker verwarrend voor de Nederlandse huisarts die zich afvroeg waarom er klachten waren over fellatio i.p.v. migraine te diagnosticeren. Oppassen wordt het wanneer het de dictie op zich betreft: informeren hoe het met iemands oudste zus, ‘chichi’, gaat en dit uitspreken als ‘shishi’, slet, is af te raden. Lei di torto, wet van de eenoog, een oogje toeknijpen Dat ‘hardheidsprincipe’ was inhoudelijk een van de lastiger thema’s, zeker voor de pensioenfondsmedewerkers in de frontlinie om in praktijk te brengen. In de ogen van de burgerij, waar iedereen elkaar wel ergens van kent, ‘beschikken’ zij immers over hun oudedagsvoorziening. Naast deze voortdurende integriteitstoets ten tijde van dit prille pensioenfonds speelde het belegde vermogen een doorslaggevende rol. Bij de oprichting in 1937 werd in het fonds een startkapitaal van NAf 452.000 gestort. De pensioengerechtigde leeftijd in de jaren zestig was voor lokale ambtenaren 55 jaar, voor de uitgezonden Nederlanders 50, met toeslag vanwege de tropenontbering (!). Veel vlees was er dan ook niet op de botten om een
30
ruimhartig uitkeringsbeleid voor te staan. Door mijn vader werd dit formele, nogal abstracte begrip aan mij uitgelegd als volgt: “als recht op en neer toepassing van ‘de regel’ bij schrijnende gevallen leidt tot een niet te billijken uitkomst”. Ik kon hem niet uitlokken tot directe voorbeelden van een dergelijke afweging, dat hoorde niet in zijn opvatting van vertrouwelijkheid en integriteit van een overheidsdienaar. Wel gaf hij aan dat de specifieke situatie van het matriarchaat op Curaçao en de vele niet-erkende kinderen kon leiden tot die ‘te toetsen’ misstand. Het heeft decennia geduurd voordat onwettige kinderen - als die konden bewijzen dat zij recht hadden op onderhoudsplicht - in aanmerking konden komen voor een wezenpensioen. In dit tijdperk waarbij door ontbreken van een DNA-test nog niet onomstotelijk kon worden vastgesteld wie van wie was, zal het niet gemakkelijk zijn geweest deze gevoelige beslissingen te nemen. Mengvorm van sociaal gevoel binnen een kleine gemeenschap, solidariteit met een vleugje Hollands calvinisme der barmhartigheid? Si shon pastor hera sabi, kon bo dushi sa yanga, at é ta los sotana, at é ta chèrcha y changa6 . Het verwekken van kinderen bij een ‘Byside’, concubine de ‘Yu di afó’, het buitenechtelijk kind kwam overigens voor in alle lagen van de bevolking. Echten in notariële zin gebeurde niet vaak, maar wel de erkenning van het nageslacht door de naam om te draaien. Schotborgh of Borghschot, Muskus / Kusmus, of Ellis werd Sillé; dat was de wijze van openbaarmaken van de ‘kwestieuze’ bloedlijn. Een onwezenlijke traditie teruggaand naar de slaventijd, waarbij voorvaderen op het bizarre af hun nageslacht opzadelden met onuitspreekbare namen (Tdlohreg / Gerholdt). Of ‘delicaat’ refereerden aan de huidskleur. Zo had de ‘blanke’ familie Winkel de ‘andere’ bloedlijn van de donkere nazaten de naam Bronswinkel toebedacht. Of werd op ludieke wijze Elsevier in Elsevijf omgezet. Curaçao kampt al eeuwen met deze 6
Wist mijnheer pastoor, hoe heerlijk het meisje kan ‘dansen’, hij wierp zijn soutane af en ging meteen met haar sjansen en dansen.
31
complexe interraciale problematiek van de huidskleur, die door de mengeling van allerlei rassen varieerde van ‘pretu pretu’ negroïde zwart naar ‘kòfi ku lechi’, koffie met melk huidskleur tot aan de ‘blanke Curaçaoënaar’. In de gemeenschap Westpunt komen voorts zwarte mensen voor met enigszins rossig krulletjeskroeshaar. De mare gaat dat de roodharige priester van deze verafgelegen plattelandsparochie zich op allerlei manieren kweet van zijn herderlijke plichten. Een van de morele dilemma’s die mijn vader in eigen huis moest oplossen, was toen de tien medewerkers van het pensioenfonds in 1961 met z’n allen het gelukkige lot trokken in de Curaçaose Landsloterij. Met één uitzondering: Lika, die verantwoordelijk was voor het schoonmaken. Zij had het naar Curaçaose maatstaven van die tijd niet echt getroffen in het leven; zonder enig zelfbeklag overigens, integendeel. Zij had geen man, zij was geen ‘byside’, buitenechtelijke vriendin en bleef kinderloos. Zoals te doen gebruikelijk kreeg zij de hoede over een ‘Yu di kriansa’ en werd zo ‘medevoedster’ van een kind van een familielid. Achterliggende gedachte was dat zij zou zorgen voor het jongetje, dat op zijn beurt haar weer zou gaan onderhouden op haar oude dag. Het kind bleek geestelijke beperkingen te hebben, maar was te zelfstandig om onder te brengen op Otrobanda, naast het bisschoppelijk paleis, in het Martinusgesticht zoals dat toen nog heette. Met haar baan als schoonmaakster bij het pensioenfonds en door gebruik van woonruimte, de verbouwde garage aan de achterzijde van het kantoor, kon zij net rondkomen. Lika had dus die keer niet kunnen meebetalen aan het lot door gebrek aan geld op dat moment. Mijn zus en ik zagen mijn vader worstelen met dit duivelsdilemma. Het ging om een substantieel bedrag van duizenden Antilliaanse guldens dat eenieder individueel heel goed kon gebruiken. Een wrede toets van mensen onderling, die tijdens hun dagelijks werk bezig zijn met de kern van de pensioengedachte: solidariteit. Ook had mijn
32
vader, die intussen een leidinggevende rol had gekregen, de taak scheve verhoudingen te voorkomen. Wij hebben nooit van hem gehoord hoe hij dit heeft opgelost: vrijwillig afstaan door eenieder van het ‘imaginaire’, aan Lika toe te rekenen deel? Of overdragen van een deel naar rato van draagkracht? Of vrijelijk naar ieders welwillendheid wel of niet iets geven? Management by drawers Wel zou hij mij later een andere blik geven op het veel beschreven maar voor mij nooit echt verklaarde universele begrip ‘leidinggeven’. Het werken op zaterdag was intussen afgeschaft, maar als hij in het weekend een enkele keer nog even langs kantoor reed, zagen we hem de verschillende bureauladen opentrekken. Wij gingen intussen met een van de eerste fotokopieermachines, ook zo’n magische uitvinding van de beginjaren zestig, aan de slag. De meeste laden sloot hij meteen weer, maar soms diepte hij een dossier op en studeerde even daarop. Waarna hij de typemachine of rekenmachine bediende, aantekeningen maakte en het dossier weer teruglegde. Wij mochten als kinderen uiteraard niet weten wat hij aan het doen was, maar waren wel heel nieuwsgierig. Hij vertelde ons dan de flauwe grap van de boekhouder die elk begin van de werkdag, zijn hele werkend leven lang, de onderste bureaula opende en weer sloot. Na diens pensionering toen zijn bureau definitief werd leeggeruimd, bleek dat hij zich elke dag vergewiste van het Kameralistische uitgangspunt op een kladblaadje in die la: debet is links, credit is rechts. Later bleek dat mijn vaders ‘management by drawers’ onthulde dat sommige lastige dossiers wel eens bleven ‘hangen’ in de administratieve pijplijn. Zonder medewerkers daarop aan te spreken of openlijk te desavoueren, werden hiaten zo ‘opgevangen’ en gingen deze dossiers ’s maandags weer gewoon mee in de grote stroom.
33
Eindwaarde = termijnbedrag * s n - t Als het weer eens niet goed op school ging, werd ik bij mijn vader ontboden op zijn kantoor en moest dan mee naar het heiligdom van dit ambtenarenpensioenfonds. In de kluis, ondergebracht in de voormalige badkamer, waar een kale tafel met schaar en twee enorme stapels waardepapieren ter waarde van miljoenen klaarlagen. Van de talons van de obligaties en dividendbladen van de aandelen moesten dan de coupons worden geknipt die vervolgens ingeleverd en te gelde werden gemaakt. Een nauwgezet werkje, stressbevorderend voor ongeduldige pubers, die weten dat buiten de bromfiets wacht om op weg naar nieuwe avonturen te gaan. Mijn ‘sociaal’ gedreven suggestie aan mijn onverbiddelijke vader was dat ik onbetaald werk zat te doen voor anderen, die ik daarmee het brood uit de mond stootte. Natuurlijk had hij daarover nagedacht: de ‘loopjongen’ van de postkamer (de formele functieaanduiding van koerier uit die tijd) was de eerstaangewezene, maar werd nu ook eens ontzien voor dit duffe werkje. Tot zijn eigen leedvermaak ontdekte mijn vader hoe de andere economie op het eiland werkte. De beleggingsadviseurs van Bankers Trust, die jaarlijks langskwamen om de winterse buien in Wall Street even af te wisselen met een zonnig bezoekje aan hun kleine pensioenfondsaccount in de tropen, werden dan mee uit eten genomen op Fort Nassau. Met ‘smashing view’ over de St Annabaai, het Schottegat en het westelijke deel van het eiland en met Antilliaanse ‘live’ muziek op de achtergrond, waar de postkamerjongen de wiri- en chapi-speler van deze conjunto bleek te zijn. Hij vulde zo zijn lunchpauze - meestal ietsje langer - effectief in. Mijn vader zag hiervan wel de humor in en moest de gevleugelde Friese kreet, geleerd toen hij nog voluntair was op het gemeentehuis van Mantgum (Baarderadiel), hierop aanpassen: een spijbelende ‘drukke’ ambtenaar op straat kon je herkennen met een dossier onder zijn arm (desnoods met een krant daarin), met het ernstige gezicht van iemand met een ‘missie’.
34
Wel leerzaam, toen ik zag welke beleggingen het betrof en de vermogensomvang daarvan. Naast de Blue chips zoals IBM en Shell ook ondernemingen die allang niet meer bestaan omdat ze Black Tuesday in 1987 niet overleefden of al eerder hun eigen businessmodel hadden verloochend. Zoals verschillende private Amerikaanse treinmaatschappijen gebundeld in Penn Central Railway en luchtvaartmaatschappij Panam Airways. Dit was ook de tijd dat meesteroplichters als Robert Vesco de Caraïben introkken met hun verleidelijke financiële proposities. Later berucht geworden als ‘Ponzi Schemes’, tot het ultieme frauduleuze verheven door Madov in 2010. Als op feesten en partijen werd ontdekt dat mijn vader ‘in beleggingen deed’, werd steevast om tips gevraagd. Tot zijn grote ergernis overigens. Meestal onttrok hij zich snel aan dit ongewenste gezelschap, met die ene uitzondering toen de ‘Vesco scam’ uitkwam en de kleine investeerder - die hij expliciet had gewaarschuwd - al zijn spaargeld kwijt was. Mijn jeugdige speelse suggestie om de poet te pakken en te verdelen werd door mijn vader tweeledig geadresseerd met de vragen hoe hoog het te verduisteren bedrag zou moeten zijn en hoe hoog de pakkans door mij werd geschat. Ik kwam uit op vele miljoenen NAf-en, afgerond vijf, onder inbegrip van afkoopgeld voor chanteurs, maar vond vluchten naar het onbestemde toch geen optie. Lees: het risico dat een en ander zou eindigen in de bak van Koraal Specht, een gevreesd slechte gevangenis, later eufemistisch tot ‘Bon Futuro’, goede toekomst, omgedoopt. Mijn vader predikte onkreukbaarheid en integriteit in mijn jonge jaren en probeerde Occam’s razor bij deze gelegenheid toch even uit op zijn zoon. Tegelijkertijd kon hij even checken of ik de samengesteldeinterestberekeningen wel snapte. Navrante apotheose was dat na de pensionering van mijn vader, inderdaad door zijn opvolger zou worden getracht een luttel paar honderdduizend Antilliaanse guldens te verduisteren.
35
It’s like a crapshoot in Las Vegas, except in Las Vegas the odds are with the house. As for the market, the odds are with you, because on average over the long run, the market has paid off. (Harry Markowitz) De beleggingsbeslissingen bij de institutionele beleggers - zo ook bij het APNA - werden in de jaren vijftig en zestig gestuurd door de Moderne Portefeuille Theorie van Markowitz, een Amerikaanse econoom. Mijn vader legde mij uit dat het de kunst was om de goede mengverhouding te vinden in hoogrenderende - volatiele, risicodragende - aandelen, met de laagrentende stabiele, minder kwetsbare obligaties. Om vervolgens het beeld voor mij weer geheel diffuus te maken door te stellen dat bijvoorbeeld de Shell-aandelen net zo ‘safe as a bank’ waren7. Terwijl overheids- en spoorwegobligaties, bijvoorbeeld die van Wit-Rusland, aan het begin van de 20ste eeuw volstrekt obsoleet bleken te zijn. Hij gaf mij vervolgens ter lering een paar aandelen van het Rotterdams Belegging Consortium (nu beter bekend als Robeco). Deze toen sterk opkomende beleggingsmethode door aandelen te nemen in fondsen van vermogensbeheerders, die ‘het werk voor je deden’, zou in de Anglo-Amerikaanse financiële wereld tot perverse remuneraties van deze fondsbeheerders leiden. Zelfs zo ernstig dat de Europese financiële wereld in het begin van de volgende eeuw jarenlang zou worden ontwricht door deze kleptocratische Lehman Brothers en Goldman Sachs partners. Toen mijn vader twintig jaar later deze Rolinco’s van mij ‘opruimde’ vanwege mijn gebrek aan belangstelling voor het beleggingsvak, mompelde hij misnoegd dat al die jaren beleggen hem maar één ding hadden geleerd. Terugblikkend op alle ontwikkelingen volgend op het klassieke gespreid beleggen in aandelen en obligaties, vervolgens uitgebreid met OG-fondsen, gevolgd door steeds complexere 7
In het huidige tijdsgewricht is Shell als een van de grootste ondernemingen ter wereld vele malen solider dan de gezamenlijke drie door de Nederlandse staat genationaliseerde en / of met Europese hulpleningen gefinancierde banken.
36
beleggingsproducten, in allerlei ondoorzichtige mengvormen, kon hij maar één conclusie trekken. Hij had bij aanvang van zijn loopbaan een paar solide obligatiepakketten in de kluis moeten leggen, niet meer naar omkijken, en hopen dat ze niet vroegtijdig zouden worden uitgeloot. Wel met iets minder rendement over een periode van dertig jaar, maar zonder kopzorgen. Het is overigens de tijd dat op Harvard University in Boston beleggingsbeslissingen worden gesimuleerd met een chimpansee, die verrassend (!) genoeg niet veel mindere resultaten behaalde dan de homo sapiens. Ondanks deze zwartgallige terugblik had het APNA-fonds begin 2000, zo’n zestig jaar na dato van opstart, een belegd vermogen van meer dan 2,1 miljard NAf. Uiteenlopend van renderende OG-projecten van hotels tot en met sociale woningbouw. In geouwehoer kan je niet wonen (J. Schaeffer, wethouder volkshuisvesting Amsterdam). Een paar keer per jaar werden commissarisvergaderingen gehouden, waarbij de bespreking van de wetenschappelijke balans een zwaartepunt was. Voorafgaand daaraan kwamen dan de actuarissen uit Nederland die uitrekenden of het snel groeiende pensioenfonds nog solvabel was. Nadat het intussen in twintig jaar was verveelvoudigd door de vele nieuwe ambtenaren, aangesteld op de verschillende eilanden. Met de cruciale uitkomst of de uitkeringsreserve - mede op basis van de beleggingsresultaten - voldoende was aangegroeid. Formeel hield de gouverneur het eindtoezicht op het fonds, maar inhoudelijk werd deze taak neergelegd bij een viertal toezichthoudende experts, met geheel verschillende achtergronden. Bestaande uit Antillianen en Europese Hollanders, van sterk financieel onderlegd tot een meer politiek-bestuurlijke oriëntatie. Terughoudend op het beduchte af was mijn vader - q.q. zijn vak een risicomijdende man - in de beleggingsbesprekingen met zijn commissarissen met betrekking tot Onroerend-goedprojecten. De roep om grootscha-
37
lig te investeren in volkshuisvestingsprojecten, hotels - te exploiteren door internationale hoteloperators - en andere projecten op de politieke agenda van de regering, werd gaande de jaren steeds sterker. Uiteindelijk zouden die er ook - deels consortiaal met banken gefinancierd - komen, zoals de sociale woningbouw op Brievengat en verschillende hotels op Curaçao, Aruba en St Maarten. Met slapeloze nachten over de kans van mislukking zoals ooit het beoogde KLM-hotel op het Rif en de alras weer verpauperde volkswoningen in de Arraratwijk. Op een middag begin ’69 nam ik na de lunch de telefoon op; mijn vader - in siëstatijd - werd gebeld door premier Kroon. Direct overleg was nodig omdat in de ministerraad felle discussies waren ontbrand over de omvang van het belegd vermogen van het pensioenfonds, maar vooral over de alternatieve aanwending daarvan. Door de politici werd niet alleen gedacht aan verdergaande financiering van investeringen in overheids- en hotelprojecten, maar vooral ook aan de verandering van het pensioenstelsel. Met transpirerend hoofd legde mijn vader de zwartbakelieten telefoon op. Vlak daarna in de jaren zeventig werd een van Wilson Godetts - letterlijk - populaire maatregelen als Minister van Arbeid de verlaging van de pensioengerechtigde leeftijd. Zonder echter de premies navenant te verhogen, wat uiteindelijk leidde tot een aanmerkelijk verlaagd pensioen voor de gerechtigden, als gevolg van de snel ingeteerde reserves van het pensioenfonds. Ironisch genoeg bleef een kleine groep Nederlandse gepensioneerden die na hun 50ste naar Nederland repatrieerden, een door de Nederlandse Staat gegarandeerd en gesuppleerd waardevast pensioen behouden. Tira piedra, skonde man, stenen gooien maar de hand verbergen. Daarna werd voor de volgende generatie deelgenoten op de Antillen nog grotere achterstand opgelopen in de reserves van het APNAfonds: ditmaal veroorzaakt door het uitblijven van storting van pre-
38
mies door de overheid. Door de Staatssecretaris A. Bijleveld werd dit in 2010 als volgt verwoord: ‘Alle eilanden hebben inderdaad betalingsachterstanden op hun pensioenverplichtingen bij het APNA. Ik heb dit allemaal aangegeven. Die achterstanden hebben echter niet specifiek betrekking op politici, maar op ambtenaren in brede zin. De heer Brinkman moet zich realiseren dat hij politici daarop niet rechtstreeks kan aanspreken. De werkgevers hebben namelijk de achterstanden en niet de individuele werknemers. Zo zit het stelsel immers in elkaar. De werkgever is daarom verantwoordelijk hiervoor. De regering is dus feitelijk verantwoordelijk voor het niet betalen van de pensioenpremies. Daarom zijn wij die achterstanden nu aan het wegwerken.’ Niet dat deze Brinkman, parlementariër van de populistische PVVpartij - een ex-politieman met losse handjes, een alcoholaddictie en een strafaantekening voor bedreiging met een bijl - ook maar iets op had met de Antillen, laat staan zich daadwerkelijk bekommerde over de problematiek van ouderen op de Antillen8. Via zijn vaak herhaalde bruggetje, de straatwijsheid “wie betaalt, bepaalt” was zijn werkelijke doel - mede op last van zijn achterban - om van de Antillen af te komen. Zogenaamd gekscherend, maar diep krenkend voor de Antilliaanse gemeenschap merkte hij op dat deze eilandengroep maar op eBay moest worden gezet. Had hij echt inhoudelijk zijn huiswerk als parlementariër gedaan, dan had hij kunnen weten dat Nederland op vele malen grotere schaal een vergelijkbare ‘ingreep’ had gedaan. Premier Lubbers had het in de jaren tachtig wettelijk mogelijk gemaakt dat premies - te storten door werkgevers - slechts ten dele of soms geheel niet werden afgedragen. Het ambtenarenpensioenfonds (ABP) moest eind jaren negentig een ongekende krachtsinspanning leveren om weer op kostendekkend premieniveau 8
F. de la Rochefoucauld: huichelarij is een eerbewijs van de ondeugd aan de deugd (Maximes).
39
uit te komen. Met de omschakeling in de financiering (VUT en invaliditeitspensioen) en wijziging - lees verslechtering - van de regelingen tot gevolg. Zodoende werd in de jaren negentig - naar schatting van de voormalig directeur van het ABP J.Frijns achteraf in 2005 - circa 25 miljard euro (!) onttrokken aan de financiële reserves van dit grootste ambtenarenpensioenfonds in Nederland. Lubbers en de zijnen deden dit vanuit de overweging dat daarmee de vastgelopen Nederlandse economie - na jaren van talmende rooms-rode kabinetten - weer de broodnodige impuls moest krijgen. Hetzelfde ‘principe’ maar een duidelijk andere keuze dan zijn collega’s aan de andere kant van de oceaan hadden gemaakt. Hij zou deze beslissing dertig jaar later - ten tijde van de crisis waarin het merendeel van de Nederlandse pensioenfondsen niet meer kon voldoen aan de wettelijke solvabiliteitseisen - als fout erkennen. Maar in retrospectief leek het doel - lostrekken van de economie - de middelen te hebben geheiligd. Intussen is de Nederlandse samenleving van de 21ste eeuw naar aanleiding van de vele aangeschoten pensioenfondsen onder andere een Corporate Governance Code, Wet versterking bestuur en Code Pensioenfondsen rijker. En de aanscherping van de regels blijft maar doorgaan: het Actuarieel Genootschap stelde in 2013 een notitie op over de ‘principes’ waaraan een rentetermijnstructuur dient te voldoen. Mijn vader zou zich eerder hebben afgevraagd naar welke morele principes betrokkenen - politici, fondsbeheerders en toezichthouders - zich zouden dienen te gedragen. Hij was het zeker niet eens met De la Rochefoucauld: ‘alleen grote mannen kunnen zich grote gebreken veroorloven’. Op de batterijen was geen enkel affuit of rolpaard in staat om in ‘cas’ van nood gebruikt te kunnen worden (C. Berch). Het aantal medewerkers van APNA was intussen rond 1970 verdubbeld en na verschillende interne verbouwingen was het onafwendbare moment van herhuisvesting aangebroken. Het oude kantoorpand
40
had zijn diensten meer dan bewezen sinds 1940. Het zou in 1972 worden platgegooid om plaats te maken voor de sociale-verzekeringsbank. Vlak om de hoek van het Berchpleintje kwam een kavel vrij aan de Ruyterkade, ditmaal met fraai uitzicht over het Waaigat met het schuin daar tegenover liggende gebouw van de Burgerlijke stand aangeduid met Kranshi9. Met architect H.J. Nolte werd gewerkt aan een geheel nieuwe, ‘modernistische’ stijl. Strak, met gelijke geometrische vlakken, de gevelelementen symmetrisch passend binnen de betonnen stramienen. Zonder enige opsmuk, met een enigszins strenge uitstraling door de dubbele, geïsoleerde beglazing. Inkijken is niet mogelijk door de spiegelende ruiten; deze nieuwe zonwerende techniek leverde aanmerkelijke besparing op in de koeling van het gebouw. Het gebouw van vier verdiepingen werd zodanig op het kleine bouwperceel ingepast, dat de eeuwoude door de vorige bewoners in de voortuin gekoesterde tamarindeboom, behouden kon blijven. Mijn vader zou de voltooiing in 1972 niet meer meemaken. Hij besloot gebruik te maken van de tropenpensioenregeling voor uitgezonden krachten en repatrieerde op zijn 50ste, vlak voor de oplevering van het nieuwe kantoorgebouw. Toen hij twee decennia later terugkeerde op het eiland, bleek dat het pand al binnen tien jaar was doorverkocht aan een trustmaatschappij. Het APNA had een dusdanig grote vlucht genomen dat voor de intussen tachtig medewerkers een groot kantoorflatgebouw buiten de stad op Zeelandia kon worden gerealiseerd. 9
Oorspronkelijk kransje, van theekransje dat werd gehouden in een pand op Otrobanda, nabij de Hoogstraat. De burgerlijke stand werd vervolgens naar het Waaigat verplaatst, waarbij de aanduiding Kranshi meeverhuisde en in de plaats kwam van de naam van het huis, oorspronkelijk van Pachi de Sola. Uiteindelijk zou de burgerlijke stand weer naar Otrobanda verkassen en werd Kranshi op Punda weer omgedoopt naar ‘Pachi de Sola’, Pa de Sola. Hetzelfde gebeurde met de aanduiding Plaza, de markt zoals die tot 1930 met landbouwproducten werd beleverd vanuit Banda Bou. Eerst tegenover de Netto Bar aan de Kaya Grandi, later verplaatst als Plaza naar Punda in het grote ronde overdekte gebouw op de hoek van het Waaigat bij de brug. De plek in Otrobanda waar intussen het stadskantoor is gebouwd, heet nu Plasa Bieu (oude plein).
41
De trustwereld heeft intussen bezit genomen van de kantoren rondom het Cornelis Berch-pleintje: ooit vernoemd naar deze ‘provisioneele regeeringscommissaris’ uit 1803, die samen met Abraham de Veer verantwoordelijk werd voor ‘civiele zaken’ nadat de Engelsen bij de ondertekening van de vrede van Amiens, Curaçao hadden overgedragen aan de Bataafsche Republiek. Niet na eerst de gouvernementskas geheel te hebben leeggehaald, onder achterlating van een grote nog af te lossen schuld. Een van Berchs eerste daden was het trekken van een wissel op de Raad der Amerikaansche Koloniën van de Bataafsche Republiek. Om vervolgens te ontdekken dat de aanvoer van levensmiddelen door Engelse piraten alsnog werd geblokkeerd. Moeizame tijden in het - niet alleen monetair - vlottrekken van de economie: de regentijden bleven uit en men werd voorts geconfronteerd met de pest, uitgebroken op een ankerend schip. Alsook de perikelen met de Engelse commandant Tucker die ervan werd verdacht het eiland te willen heroveren, nadat hij en passant een Nederlandse officier vermoordde. Als gevolg moesten impopulaire maatregelen worden overwogen, zoals rantsoenering van meel en victualiën. Berch en De Veer zouden beslissen tot het inzetten van de burgerij: de slaven samen met hun plantagehouders moesten helpen de forten te versterken. Berchs naam is na twee eeuwen definitief naar de vergetelheid verbannen: het pleintje is herdoopt naar Plasa Smeets, grondlegger in de jaren vijftig van de Antilliaanse trust- en financiële offshore dienstverlening10. Symbolisch voor deze verschuiving van publieke naar private financiering? De altijd door de wind wuivende palm in de voortuin waar mijn 10 Tijdens de Tweede Wereldoorlog vonden Nederlandse ondernemingen op grote schaal juridisch onderdak op de Antillen. Dankzij een ingeving van notaris Smeets - die zich volgens mijn vader stierlijk verveelde in zijn dommelende familierechtpraktijk - werd fiscale routing daarna op grote schaal mogelijk. Afspraken hierover met de Verenigde Staten en Nederland werden internationaal geaccepteerd in verdragen ter vermijding van dubbele belastingheffing. Deze ‘brievenbus’-vennootschappen hebben menige Nederlandse multinational vermogens opgeleverd. Ook de Antilliaanse samenleving genoot - zij het op aanmerkelijk kleinere schaal - van deze financiële dienstverlening.
42
vader in de jaren vijftig op uitkeek, is verdwenen door het beton. De tamarinde die volgens zijn plan behouden zou blijven aan de voorzijde van de nieuwbouw aan de Ruyterkade, heeft het niet overleefd. Op die plek staat nu een nieuwe palm, symbool van onsterfelijkheid, de overwinning op de dood.
43
Kani mi pa mi kani bo, Do ut Des: Wij WILHELMINA, bij de Gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje Nassau, enz., enz., Overwegende dat het wenschelijk is gebleken een fonds op te richten voor de pensioenen van de Curaçaosche burgerlijke landsdienaren, de onderwijzers bij het bijzonder onderwijs en hunne weduwen en weezen; Hebben goedgevonden en verstaan: Artikel 1 Er wordt een pensioenfonds opgericht (..) STAATSBLAD van het Koninkrijk der Nederlanden N 941, 27 april 1936
44
De groei en het succes van APNA gedurende de afgelopen 65 jaar zijn enerzijds te danken aan de inzet en loyaliteit van het personeel, commissarissen en bestuursleden en anderzijds aan de inbreng en medewerking van de deelgenoten. (E.J. Profet in 2002)
Vijftig jaar later het einde van het Art Deco-erfgoed van architect P. van Stuivenberg?
45
New Miami: Goedbedoelde poging op Scharloo? It is insufficient for architecture today to directly implement an existing building typology; it instead requires architects to carefully examine the whole area with new interventions and programmatic typologies. (Z. Hadid)
Ontwerp architect H.J. Nolte van het derde kantoor van het APNA, gebouwd in 1972: geen aanhanger van de feminiene Braziliaanse school.
46
Fort Oranje Nassau: Forten aan de havenmond, verweerd van jaren zout, mijmeren over kapers en kruitdamp, houden met moeite vast aan de vlag. (Carel de Haseth)
Nademaal wij noodig hebben handlangers, om gebruikt te worden tot herstel der fortificatiën van dit Eijland, zoo is ‘t, dat wij goedgevonden hebben, alle de in- en opgezetene van dit Eijland op ‘t ernstigste te ordonneeren en gelasten, ijder een slaaf, voorzien met een tobbe, bakje of schildpadschil op morgen te ses uuren te zenden voor de Hoofdfortresse deezes Eijlands (Publicatie 1803 # 29)
47
3. Si bo haña pipita di kòmkòmber na boka di mucha, ta hende grandi a pon’é1
Joan Mauritsschool, leergang 1955: Scheert het schaap maar vilt het niet.
1
Als je een komkommerpit in de mond van een kind vindt, is die daar gekomen door een volwassene.
49
‘Het gewin was voor weynigh rycke ende machtige, die haer hooftsomme langh ontbeeren konden’. (Geoctroyeerde West Indische Compagnie) Aan de hand van mijn zus loop ik elke ochtend mee naar onze kleuter- en lagere school. Vanuit ons huis aan de West Indische Compagniestraat, afgekort tot W.I.C.-straat, met woningen die in de jaren twintig voor officieren, politie-, brandweer- en andere gouvernementsambtenaren werden gebouwd. Een wijk met historisch beladen straatnamen uit de 17e eeuw, de tijd van de handel in zout, indigo en slaven; waar mensen zoals Johan de Laet en de directeur van Curaçao, Jacob Beck, bij betrokken waren. Met vernoeming van straten naar vooraanstaande rijke Nederlanders zoals Van Beuningen. Bij de oprichting van de W.I.C. in 1622 werd tot 30.000 daalders door vermogende particulieren ingelegd, een klein fortuin in het geheel niet op te brengen door de doorsneeburger2. Namen waar nog nooit iemand van heeft gehoord in deze wijk grenzend aan Charo, verbasterd naar de koopman Jarreau. Intussen een tot achterbuurt verpauperde ‘bario’, wijk. Vlak om de hoek van ons huis staat het Monseigneur Niewindt College, vernoemd naar de grondlegger van het volksonderwijs op de Antillen vanaf 1824. Hij bekommerde zich om de nakomelingen van slaven, die een halve eeuw jaar daarvoor hun vrijheid hadden verworven, maar geen recht op onderwijs hadden gekregen. Na aanvankelijk trage aanloopjaren slaagde de Katholieke kerk erin, vooral na de komst van de Zusters van Roosendaal en de Fraters van Tilburg, het onderwijs op een hoog plan te krijgen. Het hele curriculum werd in de 20ste eeuw op de Antillen grootschalig ingevoerd: van vele kleuter- en lagere scholen tot aan twee middelbare scholen, van beroepsonderwijs met praktisch alle vakopleidingen tot aan onderwijs voor moeilijk opvoedbare of kinderen met geestelijke en/of lichamelijke beperkin2
‘Daertegen most de groote menichte van den gemeenen man den dagelycxschen omslach missen, varende veel beter by de handtieringh met de naeste nabuyren.’
50
gen. Met als gevolg hechte gemeenschappen op het platteland. Een traditionele samenleving waar meer dan 70 procent belijdend katholiek werd, met sterk teruggedrongen analfabetisme. Mijn ouders waren niet Rooms-katholiek en dus lopen mijn zus en ik twee kilometer in de hitte. Voorbij het eveneens dichtbij gelegen R.K. Coromoto College, waar meisjes in blauwwitte uniformen hun tafels opdreunen in de klaslokalen met wijd openstaande shutters, door naar de openbare Joan Mauritsschool, die op het Rif uitkijkt. Hier werden Mercier, Tula, Karpata en Wacao - leiders van de slavenopstand in 1795 - op onmenselijk gruwelijke wijze geëxecuteerd. Die ‘details’ werden ons overigens niet verteld. Wel een voor ons toch wel heel spannend verhaal over de route die door de opstandelingen werd gevolgd vanaf plantage Knip op weg naar Willemstad, waarbij ze in eerste instantie een detachement soldaten - uitgerukt met boten vanuit Fort Amsterdam naar Michielsbaai (het latere Boca Sami) - zouden verslaan. Uiteindelijk werden zij na eerst verraden te zijn, alsnog bij Fontein gevangen genomen. Niet nadat ettelijke slaven en soldaten de dood hadden gevonden, waterputten waren vergiftigd met geitenkadavers en de voorraden uit de ‘mangasinas’, voorraadschuren, waren leeggehaald. Een semineutraal relaas over een van de ingrijpendste gebeurtenissen in het West-Indische koloniale rijk, zonder stigmatiserende opmerkingen. Verteld door nazaten van diezelfde slaven, zoals onze onderwijzer Tdlohreg. Zijn omgekeerde naam Gerholdt gaf aan dat hij nakomeling was van een Nederlandse slavenhouder, in zijn geval uit Suriname. Daar de menschen nu eenmaal liever hebben dat men hun naar het leven staat dan naar hun geldtrommeltje, hetwelk zij hooger stellen dan de appel hunner oogen. (Johan Maurits) Cynische constatering van ‘de Braziliaan’ naar wie onze school werd vernoemd: hij faciliteerde namens de Geoctroyeerde West
51
Indische Compagnie de handel tussen de nederzettingen in Afrika en Brazilië. Naar zeggen zou zijn motto als behendig bestuurder van deze lucratieve wingewesten “scheert het schaap doch vilt het niet” zijn geweest. Maar dat werd ons niet geleerd tijdens de geschiedenislessen. Wel dat forten, door hem gebouwd over de hele wereld, naar hem waren vernoemd. Lessen over de Nederlanden als heersende wereldmacht in de koloniale tijd, de V.O.C, de W.I.C. Over ónze zeehelden zoals Piet Hein, Michiel de Ruyter en natuurlijk onze ‘eigen’ Peter Stuyvesant. Ooit eens Directeur van ‘nos isla’, ons eiland, gehuisvest in het gouvernementspaleis iets verderop. Zoals dat per bootje bereikbaar was over het toen nog open water Rif. Er werd ons ook uitgebreid verhaald over de eeuwenoude koninklijke dynastie van de Nederlanden en hun roemruchte daden. Uiteraard niet over het feit dat Koning Willem III naar huidige maatstaven ontoerekeningsvatbaar zou worden verklaard. Wij, een dertigtal kinderen met alle denkbare etnische achtergronden, nemen hiervan kennis. We leren het braaf uit ons hoofd en als we worden overhoord, weten we de data en wetenswaardigheden van de vroegere overheersers feilloos te reproduceren. De nieuwe door de fraters voor de Antillen ontwikkelde leerboeken, onder andere de fameuze serie Nos Tera voor aardrijkskunde, worden in die tijd op de lagere scholen geïntroduceerd. We leren de dorpen, baaien en heuvels van het eiland, in plaats van de topografie van Nederland. Door de blinde-kaartmethode localiseren we nu Jan Doret, Fuikbaai en de Jack Evertszberg. In plaats van Dordrecht, de Zuiderzee en de Vaalserberg. Juffrouw Van der Jagt en met haar het corps van merendeels Antilliaanse leerkrachten van deze lagere school, hebben natuurlijk overwicht en gezag in de klas. Op ouderwets Hollandse manier worden vermenigvuldigingstafels klassikaal opgedreund. En moeilijke Nederlandse woorden in sierlijke letters en verschillende kleuren worden van het schoolbord geoefend. Ik heb door het verlof van mijn ouders in Nederland een paar weken van mijn eerste
52
schooljaar gemist en kom zes weken later in de klas. Even daarvoor zit ik nog - dankzij de Leerplichtwet - in de eerste klas van de lagere school in Mantgum, Friesland. Hier geeft meester Godijk simultaan les aan drie schooljaren in één leslokaal, waarbij iedere rij om en om les krijgt. Mijn Friese klasgenootjes, vooral kinderen van boeren uit deze plattelandsgemeenschap, spreken onderling op het schoolplein Fries. Tijdens de lessen ontdek ik dat de meesten van de leerlingen zowel in Friesland als op Curaçao voor het eerst Nederlands leren spreken en schrijven. Met een onmiskenbaar accent. Met feilloos geoefend oor hoort onderwijzeres Juffrouw Van der Jagt een dissonant tussen de dertig stemmetjes als blijkt dat ik gesp lees als schep. Haar altijd alerte blik wordt op mij gericht terwijl de klas intussen tot stilstand wordt gebracht in die schrille monotone dreun. Ik heb de volle aandacht om de gewraakte letters in gele krijtkleur nog eens uit te spreken; alleen, in een klas vol nieuwe, starende kinderen. De wesp wordt eerst als weps uitgesproken in mijn zenuwachtigheid, maar de vriendelijke ogen achter de ronde brillenglazen moedigen mij aan: ik ontdek wat ‘streng doch rechtvaardig’ inhoudt. Ban ban pas un rondu, laten we een rondje, cirkel maken Eens in de zoveel tijd krijgen we zangles en speelt het hoofd van onze school Jansen van Galen Nederlandse en Antilliaanse liedjes op de piano. Uit volle borst zingen we dan sinterklaasliedjes en volksliedjes. Zoals Moriaantje zo zwart als roet of ‘Nos ta bai Ulanda den bapor Franses’, we gaan naar Nederland met een Franse boot. Ter voorbereiding van de komst van de Koningin - die voor het eerst naar de Antillen komt - oefenen we vol overgave Piet Heins zilvervloot. Naast het Wilhelmus van Nassouwe wordt ook ons volkslied - ‘Den tur nashon nos patria ta poko konosí’ oftewel ‘onder alle naties is ons vaderland weinig bekend’ - ingestudeerd. En worden wij voorgelezen uit het probate Nederlandse lesmateriaal:
53
“Brrr, bui-ten is het koud en guur; Moe-der stookt de ko-len-kachel nog wat op; Jan komt bin-nen en krijgt een be-ker hete cho-colade-melk; bui-ten sneeuwt het ge-staag door.” “Juffrouw, wat is sneeuw”, vraagt Goeloe in het klaslokaal van 25 graden en iedereen lacht. Ook de enkele Hollandse kindertjes hebben dit natuurfenomeen nog nooit gezien.
54
Om op Vaderdag thuis te komen met dit poëtisch hoogstandje van de Zondagschool? Terwijl 40 procent van de Curaçaose samenleving het matriarchaat kent en in mijn klas menig kind niet weet wie zijn of haar echte, biologische vader is. Alleen wist je dat toen niet, daarover werd niet gesproken. Het was in de nadagen dat kinderen soms om en om naar school kwamen: dan werden de schoenen tussen broers of zusjes onderling uitgewisseld. En ook zij leren voor het eerst Nederlands spreken en schrijven, na hun eerste vier levensjaren praktisch alleen Papiaments, Spaans of Engels te hebben gesproken. In de jaren tachtig zou op verschillende scholen inderdaad in de Papiamentse taal onderwezen gaan worden. Een taal gesproken door een kleine tweehonderdduizend Antillianen wereldwijd. Op zich niet nieuw, want in de tijd van de Koloniale Raad begin 1900, zouden ook enkele scholen met toestemming van de Nederlandse Gouverneur-Generaal in de Papiamentse taal gaan onderwijzen. Een pragmatische beslissing die vooral was ingegeven door het hoge analfabetisme op het platteland. Maar bij de hernieuwde invoering van dit Papiamentse taalexperiment, maar nu grootschalig, zouden enkele scholen zich gaan richten op leerlingen die aansluiting zochten met het Nederlandse hoger en universitair onderwijscurriculum. Waarna vervolgens niet alleen werd geconstateerd dat de kloof tussen arme en welgestelde leerlingen zich verwijdde, maar vooral ook dat de kwaliteit van het onderwijs in het algemeen achteruitging. Begin 2000 besloten de Katholieke scholen weer voor een deel in het Nederlands te gaan onderwijzen. De cirkel was weer rond? Pushi chikitu tambe sa nister, kleine poezen kunnen ook niezen, kleine potjes grote oren. Op het schoolplein vertellen mijn klasgenootjes ietwat geheimzinnig over de ‘Kuentanan di Kompa Nanzi‘, verhalen van kameraad Nanzi. Voortgekomen uit de slaventijd: een manier om zich te uiten ondanks de onderdrukking, iets waarin men toentertijd troost vond.
55
Anansi van oorsprong Afrikaans, langzaam evoluerend van een mythologisch goddelijk wezen (afstammend van de zon), naar de spin, zich uitlevend in anekdotische schurkenstreken. Vervolgens toegepast als moraalvertelling over allerlei alledaagse maatschappelijke (wan-)toestanden. Over de zwakke, maar slimme en geslepen spin, die op allerlei manieren de koning, de ‘Cha Tiger’, de tijger of de ‘kakalaka’, kakkerlak - de zo geparafraseerde onderdrukkers - te slim af is. Zij luisteren naar deze populaire dierenfabels tijdens bijeenkomsten in een ‘hofi’, tuin met fruitbomen. Waarbij iedereen de fel declamerende en gesticulerende verteller ondersteunt - met aanvullende teksten, gebaren of dansjes - in het verbeelden van de sluwe schelmenstreken van Anansi. De verhaallijn die van zes minuten tot een uur kan duren, gaat kortweg als volgt: De Koning merkt dat zijn tuin met fruitbomen wordt leeggehaald, om de dief te vangen zet hij een stropop als soldaat neer, ingesmeerd met teer. De spin Nanzi blijft er met zijn poten aan vastplakken, wordt gevangengezet en zal gedood gaan worden, Nanzi vraagt als laatste gunst zijn vrouw Shi Maria (!) te mogen spreken, Zij wordt geïnstrueerd hun kind in een onzichtbaar gat bij het slaapkamerraam van de Koning in te graven, scanderend dat als Nanzi dood is de zon niet meer zal opgaan, de kinderen van de Koning zullen sterven, het niet meer zal regenen etc. etc. De Koning wordt heel bang en geeft Nanzi zijn vrijheid terug, met als stichtelijk slot dat Nanzi zijn welverdiende straf toch ontloopt.
Ontlopen van welverdiende straf? Dat was wel heel wat anders dan wat Calvijn predikte en zoals dat diep in de genen verankerd zat van de destijds overheersende Nederlanders. Wij wisten toen nog niet dat ‘de Koning’ in 2010 een moderne aflaatregeling zou treffen met de Antillen voor circa €1,9 miljard.
56
Pas veel later na mijn generatie zullen deze vermakelijke moraalvertellingen ook op de lagere scholen van de Antillen worden geïntroduceerd. In een tijd dat in Nederland wordt ‘ontdekt’ dat op 75 antroposofische scholen racistische uitspraken door leerkrachten worden gedaan. Gebaseerd op de ‘rassenleer’ van de Zwitserse Rudolf Steiner. Zo stond in een circulaire van 1996 “Wanneer negers naar het westen trekken, kunnen ze niet meer zoveel licht en warmte opnemen als in hun Afrika (...) Daardoor worden ze koperrood, ze worden Indianen. Dat is het gevolg van het feit dat ze gedwongen zijn een deel van het licht en van de warmte terug te kaatsen. Glanzend koperrood worden ze. Dat koperrode glanzen kunnen ze niet volhouden. Daardoor sterven de Indianen in het westen uit, sterven aan hun eigen natuur die te weinig licht en warmte krijgt, ze sterven aan het aardse. (...) Het blanke ras is het ras van de toekomst, het ras dat scheppend met de geest bezig is.”’ Wat je een kind in de mond legt …
57
Frater Realino’s lesmateriaal
Middelbare school Radulphuscollege met het grondplan naar inspiratie van het Vaticaan
58
4. Het wilde wonen1
Kos di pornada no ta kos, iets voor niets is niets
1
Naar Carel Weeber, Antilliaans -Nederlandse architect, eveneens de auctor intellectualis van de kwalificatie ‘nieuwe truttigheid’ die hij losliet op de woningbouw in Nederland in de jaren zeventig en tachtig.
59
Wie uit een goed nest komt, raakt goed te plek. (Pake Sybe Sonnema) Friezen verlieten na de Tweede Wereldoorlog massaal Nederland en emigreerden naar landen over de hele wereld. Ze ontmoetten elkaar daar vervolgens voor het eerst, maar hadden door hun taal en herinneringen aan hun ‘Heitelân’, vaderland, een ‘natuurlijke’ band. Zo zijn op Curaçao aan het begin van de jaren vijftig een paar ondernemende Friezen bezig hun eigen aannemersbedrijf op te bouwen. Door de snel expanderende Shell-raffinaderij werden in de ‘booming periode’ na de Tweede Wereldoorlog in groten getale operators en onderhoudspersoneel uit de omringende Caraïbische eilanden aangetrokken. Eerst werden ze ondergebracht in tijdelijke kampementen bestaande uit barakken en vervolgens in huizen in het nieuw aangelegde Suffisant. Geheel nieuwe omheinde en bewaakte wijken met villa’s werden voor de Nederlandse employés gebouwd en gedoopt tot Emmastad en Julianadorp. Bario’s met ‘kas di bleki’ huizen bekleed met platgeslagen benzineblikken werden door de Antillianen onder meer bij Fleur de Marie gebouwd, die ook iets van de welvaarthausse probeerden mee te pakken. Door groeistuipen in die huisvestingsgolf kwamen in de jaren vijftig de tijdelijke houten opvangbarakken bij Negropont en Bullenbaai weer vrij. De aannemers kregen vervolgens de opdracht deze af te breken en af te voeren. Waarna zij het plan opvatten voor de bouw van hun eigen weekendhuis aan het Spaanse water. De AMC Rambler heeft moeite om de steile heuvels naar Jan Sofat met de doorgroefde en geribbelde zandwegen te nemen. De rode stof dwarrelt naar binnen in de snikhete, door het rulle zand zwabberende auto. Naast ons in de cactusvelden loopt een Portugees in leren chaps tot aan zijn middel. Hij lijkt op een Argentijnse gaucho, maar dan zonder paard. Met een grote brander in zijn hand en een zware grote gasfles op zijn rug waarmee hij de bladen van de ‘infrou’, blad-
60
cactus, afschroeit. Achter hem aan sjokken schonkige zwartbonte koeien, die zich traag kauwend voeden met de van de geweerhaakte naalden ontdane cactusbladschijven. Het uitzicht over de oostelijkste landtong van deze natuurlijke binnenbaai, na het amechtig halen van de heuveltop, is adembenemend, bijna betoverend in zijn serene rust. Dit is de plek waar eeuwen daarvoor rondom 1500 de schepen van Ojeda en Vespucci voor het eerst ankerden. Het zoute water is donkerblauw met lichtere azuurvlekken waar het hertshoornkoraal tot net onder de wateroppervlakte is gegroeid. Het weelderige, stugge groen van de dichtbegroeide mondi contrasteert met de Tafelberg die er massief grijszwart bovenuit torent. Aan de zeekant, richting Fuikbaai, de eerste tekenen van de ondergang van deze rotsmoloch. Regelmatig horen we gedurende de werkdagen een gedempte explosie en zien we de zandfonteinen opstijgen uit de geboorde dynamietkanalen. De Curaçaose Mijnmaatschappij, gestart in 1881, wint er fosfaat, zoals ontdekt door de families Gorsira en Maal, eerst op Klein Curaçao, toen nog Nicóla geheten. Later wordt de Tafelberg geëxploiteerd samen met de Engelse mijnbouwer John Godden. E ta mal pará, hij staat slecht op zijn benen, nooddruftig. De oude Shon Sprockel die eigenaar is van deze vruchtbare plantage Jan Sofat, komt langzaam, gebogen aangewandeld van zijn landhuis. Moeizaam bukt hij zich en gooit daarna een paar brokkelige diabaasstenen ter ‘kadastrale’ indicatie van het perceel. Met een schaapachtig ondeugende blik geven de aanstaande huurders deze ‘erfhoekstenen’ nog een ferme schop na. Ze hebben zich op dat moment gecommitteerd voor de betaling van enkele tientallen Antilliaanse guldens per maand, die de oude landheer eens in de zoveel tijd contant komt innen. Niemand die erover nadenkt of het huur of een canon is, laat staan wat er zou moeten gebeuren met de opstal aan het eind van het gebruik van Sprockels terrein. Vlak daarna worden de baraksegmenten die ze hebben ‘gered’ uit
61
de afvoerstroom van Bullenbaai door een flatbed truck aangevoerd. Provisorisch gefundeerd worden de wandsegmenten binnen een paar uur opgebouwd. Aan de binnenzijde bekleed met verviltende softboardplaten met vochtkringen, bedoeld als minimale isolatie tegen de warmte. Nog even later heeft de ‘péon’, grondwerker, Benny Hooi de door de Isla-raffinaderij afgekeurde oliedrums van Van Leer met beton volgestort. Ze worden in het water gezet, waarna de plankensteiger daarop wordt aangelegd. Wij kinderen zitten aan de waterlijn gefascineerd toe te kijken, terwijl hij met zijn machtig gespierde torso half boven de waterlijn aan het zwoegen is. We zien hem met zijn voeten over de bodem naar iets tasten, waarna hij onderduikt. Na het bovenkomen gooit hij op een onbewaakt moment een 30 centimeter lange zwarte zeekomkommer naar ons toe. Wij deinzen eerst van schrik achteruit om vervolgens dit fenomeen van dichtbij te bewonderen. Benny staat ons met een brede grijns toe te lachen en legt uit dat je het dier gerust kunt beetpakken. En dat die zelfs eetbaar is, is voor ons helemaal nieuw; hij ziet er niet bepaald uitnodigend uit, constateren we. Een vlaggenmast is snel gevonden tussen de restanten op de werf van de aannemerij; de Friese vlag wordt trouw gehesen bij elk verblijf. Een soort gedachteloze, stille ceremonie als ode aan het oude vaderland? De stroom wordt aangesloten en een enorme tweedehandse Amerikaanse Westinghouse-ijskast wordt in het middendeel neergezet. Als het stroomvretende apparaat aanslaat, neemt de lichtsterkte van de lampen even iets af. Waterleiding is er nog niet, dus wordt een drum aan de rand van het erf bij de zandweg wekelijks bijgevuld door een truck, omgebouwd tot rijdende watertank met handpomp en een afgedankt stuk brandweerslang met rafels. Na enkele jaren, als er vervolgens meer percelen zijn ingericht, wordt een provisorische waterleiding aangelegd. Aan de buitenkant van het huisje wordt een douchekop bevestigd. Het water is overdag gloeiendheet omdat die wordt aangevoerd via het
62
leidingwerk dat open en bloot langs en over de weg ligt. Eens in de zoveel tijd blijft er dan een auto achter hangen of breken de elleboogjes en T-stukken bij de fittingen af, door het overgewicht van de spinachtige Caterpillar die een keer per jaar de wegen komt afschaven en egaliseren. Met als gevolg dat de gehele landtong weer zonder water zit. Terwijl het kostbare water als een ongecontroleerde fontein in de rondte spuit en het stof in een spontane modderstroom weg meandert, de heuvels af het Spaanse water in. Yora awa kwater, tranen met tuiten huilen In de twee slaapkamers staan voormalige opvouwbare britsen uit het leger. Het bruine canvas van deze stretchers moet met de nodige kracht worden aangetrokken om die op spanning te krijgen op het uitgeklapte houten frame. De passaat is ’s nachts verkoelend, daarom slapen we meestal op de porch aan de windzijde, met alleen een laken. We worden wakker als bij het ochtendgloren het vertrouwde gefluit tussen de shutters weer aanzwelt. Wij leren als kinderen de natuur vanuit een andere invalshoek kennen. Goed je schoenen, meestal ‘ketsen’ checken, voordat je die aantrekt. Niet je kleren op een hoop ergens neerleggen, zeker niet je natte zwembroek op de grond. Gedurende de week als wij mensen niet aanwezig zijn, heeft het dierenrijk bezit genomen van dit asylum, schuilend voor de hitte. In het weekend maken zij dan met tegenzin - tijdelijk - ruimte voor ons. De schorpioenen gedijen en je ziet de moeders met de kleintjes op hun rug in allerijl wegrennen, de staart in steekhouding naar boven gekromd. Mocht je al het onzalige idee hebben om ze dood te trappen, dan bedenk je je nog wel even voordat je dat met je blote voeten doet. We zien voor het eerst duizendpoten die meer dan vijftien centimeter lang zijn en een schitterende oranjerode huidskleur hebben. En verbazingwekkend snel kunnen weglopen als je ze probeert te vangen, met alle bewegende segmentjes van het langgerekte lijf.
63
Wij mogen eindeloos snorkelen in het glasheldere water; we ontdekken dat het leven onderwater een veelvoud is van het rijk boven water. Een ‘myriade aan species in veel groter getale dan boven de zeespiegel’ zoals onze biologieleraar Benno de Jong plechtig maar met veel verve zal toelichten als we later naar de H.B.S. gaan. Van onze ouders leren we het marine dierenrijk niet onnodig te beroeren. Niet in de laatste plaats omdat de prachtig opgeblazen koffervisjes giftig zijn. Hoe spannend is het als ze nieuwsgierig uitdagend met kittige bewegingen naar je toe gepeddeld komen. En een waarschuwing voor de roggen, die oppervlakkig onder het zand verborgen liggen. We weten intussen uit ervaring dat bepaalde slijmkoraalsoorten een branderig gevoel aan je voetzolen veroorzaken als je er op gaat staan. Wat zonder meer niet de bedoeling is, gezien de fragiele structuur van deze levende organismes. En dat we bij het ’s nachts de zee inrennen beducht moeten zijn voor zandhaaitjes, die in het ondiepe water liggen te soezen op de zandbanken bij de stranden. Onvermijdelijk lopen wij allemaal wel een keer een paar dagen kreupel omdat we toch die ene zee-appel over het hoofd hebben gezien. Met pincetten zijn we dan nog dagen bezig om de zwarte naalden uit onze eeltige voetzolen te peuteren. Broze stekels die bij het minste of geringste afbreken, ook als we onze voeten urenlang hebben laten weken in een teiltje met water en Fab. Hèt beproefde wasmiddel niet alleen voor de was, maar ten minste zo probaat voor het effectief bestrijden van pijnlijke steken door de ‘maribomba’s’, wespen. Den tempu di sekura, kabritu ta bolbe kas, in tijden van droogte gaat de geit naar huis We zien dat de natuur leven en dood ongecensureerd open- en blootlegt: bij onze zwerftocht door de overwoekerde mondi vinden we bij een verlaten verroest draadgevlochten hek het karkas van een ‘kabritu’, een wilde geit. De taaie door de zon geheel gelooide huid die
64
niet meer stinkt, verhult de uitstekende botten van het onderliggende skelet, een grotesk uitstekende borstkas. De nog zwarte hoeven in schril contrast met de doodsheid van de her en der verspreid liggende verbleekte botten. De schoongevreten, door de zon gebleekte schedel ligt met een verdwaasde blik vast met zijn hoorns in de mazen van het hek. We maken het voorzichtig los, ontzet over de vreselijke uithongering die het dier in zijn doodstrijd heeft moeten ondergaan. Zijn laatste rust brengt zijn schedel door op mijn werktafel; met zijn versplinterde neusbotten, de gele kiezen met scheve snijvlakken in de losse V-vormige onderkaak, de diepliggende oogkassen, de knobbel bovenop zijn kleine hersenpan. Elke keer kijk ik ernaar, in verwondering over wat dood nu eigenlijk is. Als we er in de zomervakantie voor langere tijd gaan logeren, wordt Jacob, onze landschildpad, altijd meegenomen. Het beestje is intussen zo groot als een legerhelm en heeft allemaal geometrische vlakken. Het doet denken aan de vlakken van een omgekeerde steelbanddrum, die ze licht hollend hebben ingedeukt en vervolgens op stem hebben gebracht door verschillende toonvakken aan te brengen. Intussen hebben we het dier - zeer tot onze eigen verbazing - zo geconditioneerd dat het moeizaam schuifelend aangehobbeld komt als we hem roepen, of liever, lokken met verse sla. Hij krijgt aan de zijkant van het weekendhuis zijn eigen domein, dat we met planken afschutten. En een overdekking in de hoek om onder te schuilen. Tot op die ene dag dat we hem roepen en hij niet verschijnt: we zien dat een van de planken van zijn tijdelijke verblijf is omgevallen. Jacob is terug in zijn natuurlijke habitat, zonder ons. Wij vragen ons wanhopig af hoe hij in zijn voedsel moet voorzien in deze weinig groeizame omgeving. Los van de anglo met de zachtgroene blaadjes en gele bloemen, de stekelige ‘milon di seru’2, bergmeloen (bolcactus) en de woekerende aloëplantjes die zich hebben losgemaakt 2
Ook wel kabé di Indian, hoofd van de Indiaan, ook spottend ‘sunchi’, kussen van je schoonmoeder.
65
van afgestorven navelstrengstammen van de moederplant, lijkt er weinig voedzaams voor hem voorhanden. Het feit dat hij wel meer dan honderd jaar oud kan worden, maakt ons alleen maar nog verdrietiger. Pas veel later zullen mijn ouders suggereren dat het dier mogelijk is meegenomen voor een smakelijke maaltijd. Wij hadden intussen thuis aan de muur het schild hangen van een grote Karet zeeschildpad, ooit eens opgeofferd voor een heerlijke ‘sopi tortuga’, schildpaddensoep. Toen het dier een nog niet officieel beschermde diersoort was … Kuminda pa bai ku né, eten om mee te nemen We leren vissen zoals de Antilliaanse vissers, met de hand. Een nylon lijntje met haakje, verzwaard met een torpedovormig loodje, afgerold van een roestig oud conservenblikje, losjes tussen de vingers geklemd. Zo kun je aan de schokkerige beweginkjes voelen dat de vissen aan het aas van bevroren garnaal sabbelen. Ze laten zich gemakkelijk vangen door op het juiste moment een ruk te geven. Je verbaast je over de snelle kleurwisseling als ze op het droge komen. Als je ze onder water tegenkomt, hebben ze de mooiste kleuren zwart, geel en rood in fantastische, bijna onwaarschijnlijke fractale patronen. Eenmaal boven water zie je nog wel die contrasten op de schubbenhuid, maar alles verslijmt heel snel naar een onbestemd soort grijs. Wij leren - in eerste instantie met tegenzin - hoe je ze kordaat moet doodmaken, zonder martelen. Waarna ze worden ontdaan van de stugge schubben, om ze vervolgens te roosteren op een stalen vloermat, bovenop een houtvuurtje van aangespoeld wrakhout. Deze langdurig door de zee geslepen, tegelijkertijd geloogde stukken hout voelen in alle ruwheid van de nerven wonderlijk zacht aan en hebben hier en daar een ‘baard’ van vezels. Op school zal onze tekenleraar Dieleman ons inwijden in de ‘mobiles’, zoals door Calder gecreëerd aan het begin van de 20ste eeuw. Wij verven ze in felle kleuren volgens de in deze jaren
66
zestig opkomende pop art-stijl. Vervolgens wordt deze mix van stijlen vervolmaakt met abstracte ‘Cobra’-symbolen. De elementen worden aan dunne ijzerdraadjukken, gemaakt van verbogen klerenhangers, in onderlinge contrabalans aan het plafond gehangen. De fans die altijd in dit klaslokaal ronddraaien, doen de rest en wentelen de grillige stukken hout oneindig langs elkaar heen. Als geliefden die de tango gaan dansen en in de initiatie eerst nog om elkaar heen cirkelen, vol zinderende spanning over wat gaat komen. Althans dat is de poëtische variant, ik zie in mijn gedachtes eerder vliegtuigen. We ontdekken al snorkelend dat kreeften zich bij voorkeur onder de grote felgekleurde bloemkoolvormige koralen verbergen. Hun sprieten steken eronder uit en lijken in eerste instantie op dode twijgen, meedeinend tussen het zeegras. Maar als je ze aantikt, schieten ze uit hun beschermde holen met een grote stofwolk. Hun machtig klappende achterlijf stuwt hen krachtig vooruit, terwijl ze door het vertroebelde water niet zijn te volgen in hun vluchtroute. Mijn vader kreeg het advies van zijn kantoorgenoten om met een drietand te proberen de kreeften te spiesen. Een precies, geduldig werkje: eindeloos dobberen boven de koralen en wachten totdat ze verschijnen. Dan ze trefzeker raken, net tussen het harde pantser van de kop en het flexibele achterlijf met de verschillende schaalsegmenten. Om ze vervolgens dan ook nog met een reuzenzwaai uit het water te halen zonder dat ze van de spies afvallen. Bij uitblijven van succes werd geëxperimenteerd met een grote houten schaar, om de kreeften bij de kop te omklemmen. Ook nu weer bleken de crustaceeën sneller dan de menselijke reflex. De vereiste sluitkracht van onze armen onderwater schoot tekort. Op het land bleek de vinding eveneens onwerkbaar: een grote vijftien centimeter lange duizendpoot kon niet ermee worden ingeklemd. Uiteindelijk werd besloten een visser van Boca Sami een ‘kanasta’ te laten maken. Deze kooi gemaakt van betonijzer en kippengaas
67
met een ingang die het onmogelijk maakt om er weer uit te zwemmen, bleek de beproefde methode. In de kooi werden opengebroken zee-appels gelegd en na een week konden ineens zeven langoesten worden geoogst. Goede raad bleek inderdaad duur: de kreeften in kokend water leggen als voorgeschreven bereidingswijze bleek emotioneel een straat te ver. Met daarbij de zorg dat niet-goede bereiding zou kunnen leiden tot voedselvergiftiging. De eigenaar van het Chinese restaurant verruilde ze heel graag voor een paar ophaalmaaltijden. Alhoewel hij dat niet liet merken: meer de houding van ‘ik zal deze onwetenden voor deze keer van hun probleem afhelpen’. Wij leren wat een Chinese deal betekent als we later op de menukaart lezen hoeveel deze schaaldieren, opgesneden in minuscule stukjes, zouden gaan opbrengen in het restaurant. De Foe Yong Hai bleek duur betaald. Nu blaast de wind waarachtig de geur van brandende doodskaarsen in mijn gedachten. (Nydia Ecury) Rond 1960 ga ik als negenjarige vanaf het weekendhuis op onderzoektocht uit langs de mangrove waterlijn van Jan Sofat. Je kunt daar dan nog ongestoord over de leegstaande ‘kavels’ richting het landhuis van de familie Sprockel lopen. Op die ontdekkingstocht vind ik het memento3 van Albert Kikkert, de eerste Nederlandse Gouverneur-Generaal van Curaçao in 1816 na de overgang van de Antillen uit de Engelse en Franse overheersing. Een marmeren, weelderig gebeeldhouwde gedenksteen, ooit eens van passende grandeur voor deze koloniale hoogwaardigheidsbekleder. Maar nu verzakt en deels opengebroken door de wortels van de tamarindeboom en modderstromen uit de nabijgelegen rooi. Deze voormalige 3
Het was waarschijnlijk niet zijn grafsteen omdat die naar verluidt op de begraafplaats aan de Rodeweg ligt. Of betrof het hier een andere telg uit het Kikkertgeslacht? Zie ook het intussen verwaarloosde en dichtgemetselde huis van Shon Ki in Otrobanda aan de Frederikstraat. Naar herinnering van leeftijdsgenoten ging het om drie zerken of graven van menslengte, naast die van Kikkert van een vrouw en een kind
68
viceadmiraal Kikkert had naast zijn bestuurlijke beslommeringen en vele affaires met vrouwen ook nog alle tijd voor zijn zakelijke belangen. Zijn geveinsde (?) klacht zou zijn dat hij hoofdpijn kreeg van de zonweerkaatsing door de witgekalkte huizen langs de monding van de Sint Annabaai. Als Gouverneur-Generaal verordonneerde hij aldus in 1817 dat deze witgekalkte muren dienden te worden geverfd. In de tegenwoordig nog steeds gebruikte kleuren oker, paars, groen en roze. Dit ter preventie van de ‘verzwakking van het oogstelsel’. Of was het omdat men het aantal kalkovens dat werd gestookt met lokaal hout - wilde terugbrengen omdat dit tot te veel ontbossing van het eiland zou leiden? Of om de feesten die bij het aansteken van de kalkovens door de slaven traditiegetrouw mochten worden gehouden, in te tomen? Het was in zijn tijd dat de West Indische Compagnieschepen de St. Annabaai binnenzeilden. Doorvarend naar de grote beschutte binnen-baai, die later het Schottegat zou gaan heten. Afmerend aan een landtong. Dit werd Asiento, in de volksmond Shentu, de verhandelplek van ‘degene die niet blind, lam nog gebroken sijn, ende ook dewelke geen besmettelijke siekte hebben’4. De selectiecriteria van slaven zoals bepaald door de Heren XIX van de West Indische Compagnie. Hier werden zwarte mensen na een onmenselijke overtocht, meestentijds onderdeks zonder zonlicht - vaak grotendeels tijdens de reis geketend - uitgeladen. Tenslotte werden zij - degenen die de maandenlange ontberingen hadden overleefd - als vee gekeurd, bij opbod verkocht en daarna levenslang tewerkgesteld in de plantages op het eiland zelf of elders. Onder meer bij San Juan, de plantage die Albert Kikkert in 1795 naast zijn gouverneurschap exploiteerde. De plaats en het tijdsgewricht 4
Asientos de negros: het recht van o.a. de Geoctroyeerde West Indische Compagnie verkregen van de Spaanse Kroon om slaven uit Afrika - in Suriname aangeduid als zoutwaternegers - naar Zuid-Amerika te vervoeren en contracten door te verkopen. De slavenprijs voor een volwassen vrouw was 100 pataca, voor een opgeleide slaaf (metselaar, timmerman) 400 pataca. Kinderen gingen 2 voor de prijs van 1 kop …
69
waar uitgerekend de slaaf Bazjan Karpata in opstand zou komen om een rechtvaardige en gelijke behandeling als mens op te eisen. ‘Als kinderen van dezelfde Adam en Eva’. Destijds door de Nederlandse koloniale bestuurders als ultieme blasfemie opgevat. Een licht macabere atmosfeer proefde ik daar in die plantage van Shon Sprockel. In vreemd contrast met het sterk geurende aroma van de schillen van de Curaçaose ‘laraha’ die op het hoger gelegen terras van het landhuis in de zon lagen te drogen. Een citrusvrucht afstammend van de Spaanse Valencia-sinaasappel, zo zuur dat zelfs geiten ze bij voorkeur niet eten, maar waarvan de zoete schillen tot grondstof werden van de befaamde Curaçao-likeur. Een omgeving vermengd met de zompige lucht van de mangroves, waar een myriade van krabbetjes in de modder leeft en de barracuda’s roerloos tussen de luchtwortels in het ondiepe water op de loer liggen naar prooi. Mijn ouders heb ik deze bijzondere vondst nooit verteld. Wel ben ik nog een paar keer heimelijk teruggegaan, zoals dat hoort bij kinderen met hun eigen ‘schat’. Intussen was ‘mijn’ plek ook ontdekt door stelletjes die zich daar terugtrokken voor meer prozaïsche activiteiten. Waar het monument later is gebleven nadat hier in de jaren zeventig een van de eerste grotere huizenprojecten werd gerealiseerd? Het verhaal gaat dat de projectontwikkelaar destijds rigoureus ‘afscheid’ had genomen van dit historische verleden. Om in 2006 spijt te krijgen? Zo liet hij de voormalige Commandant der Nederlandse Strijdkrachten Dick Berlijn, een verre nazaat van Kikkert, een monument onthullen. Een standbeeld van een Nederlandse, niet-Antilliaanse beeldhouwster. Op drie percelen zeer kostbare grond, in de buurt van mijn ontdekkingsplek. Waarvan boze tongen zeggen dat dit om commerciële redenen wel weer tot een zal worden teruggebracht.
70
De ene vlaag na de ander (…) het is de wind, de eeuwige zuurpruim. (Walter Palm) Intussen zijn alle landtongen binnen het Spaanse watergebied praktisch volledig volgebouwd, een chaotische ruimtelijke ‘ordening’ met een mengelmoes van bijna alle denkbare huizenstijlen. Met geasfalteerde toegangswegen, hermetisch afgesloten met bewaking, ontoegankelijk voor een oude makamba met jeugdherinneringen. De verschillende baaien binnen het Spaanse Water zijn opnieuw net als 500 jaar daarvoor door de Spanjaarden - in bezit genomen door indringers. Ditmaal zeezeilers die de wereld rondzeilen en deze beschutte baai vervolgens als uitvalsbasis kiezen, of het orkaanseizoen uitzitten. Er hoeft geen liggeld te worden betaald, er is geen toezicht op en geen handhaving van vuilwaterlozing. Dus liggen de jachten in chaos geankerd op hun vermogende eigenaren te wachten die eens in de zoveel tijd invliegen. Naast de spookschepen en de wegroestende wrakken van avonturiers die ‘a baha na awa’, met de noorderzon, zijn vertrokken. Die de Curaçaose gemeenschap de restanten gunnen van hun uit de hand gelopen hobby. Vijftig jaar later zou het grondstuk van ons weekendhuis, stel dat het nog ter beschikking zou zijn geweest, meer dan 1 miljoen Antilliaanse guldens opbrengen. Een groot stenen gebouw met meer verdiepingen is op deze plek van de barak van onze Friese ouders in de plaats gekomen. Samengeperst in een benauwde rij van boven op elkaar staande villa’s, die naar het lijkt elkaar verstikkend verdringen om nog bij de waterkant te kunnen komen. Een aantal nu met stroomvretende dure airconditioning, in plaats van de passaatwind die om niet voor verkoeling zorgt. Was die keuze maar zo eenvoudig. Nadat men er achterkwam dat de typisch eeuwenoude Nederlandse bouwstijl - zie de zadeldaken in Otrabanda - overdag temperaturen op de zolder genereert van meer dan 50 graden, opponeren architecten vandaag de dag over de merites van het klimaatbewust
71
bouwen5. Velerlei oplossingsrichtingen worden gezocht, te beginnen met de positionering van het huis ten opzichte van de wind, zodat dwarsventilatie ontstaat. En als hiertoe geen mogelijkheid bestaat, door de indeling van het huis, slaapkamers zoveel mogelijk aan de windzijde en de keuken aan de zonzijde, vanuit de praktische overweging dat het daar zonder meer heet wordt. Voorts worden allerlei bouwkundige oplossingen gevonden in voorgeplaatste overdekte portalen en porches, aanpassing van de dakhoogte, het ventileren van zolders, het afsluiten van puien aan de zonzijde door instelbare verticale lamellen, horizontale shutters of louvres, waterpartijen, bomen enzovoort. Maar de onafwendbare keerzijde blijft: de natuur gaat altijd haar eigen gang. Het (on-)gedierte variërend van een schuwe leguaan tot aan vraatlustige ‘komehein’, termieten die de boeken leegeten, nemen bezit van het huis. En voor menigeen is de onvermoeibare - voor het oor zeer vermoeiende - wind, gepaard gaand aan het altijd aanwezige stof, dan toch de reden om de airconditioning aan te zetten. Met botenhuizen alleen al ter grootte van onze toenmalige barak. Sleephellingen met elektrische lieren en hydraulische kraaninstallaties om de powerboten uit het water te halen. In plaats van twee oude autobanden langs de waterlijn waar wij de iele zeilbootjes met de nodige mankracht omgekeerd oplegden. Alleen het weekendhuisje van onze buurman De Vries blijkt onveranderd. De haakse steiger nog altijd op dezelfde plek. Het Spaanse water kent amper nog kreeftenpopulaties maar wel ontdek ik ‘karko’s’, kroonslakken die nu in de ondiepe delen rondscharrelen. Als symbolische herinnering aan onbezorgde, avontuurlijke weekenden in totale verlatenheid, midden in de natuur. 5
N.a.v. de polemiek over ‘bouwwijze in de airco-cultuur’ stelde Carel Weeber “de theorie dat geventileerde zolders voldoende isoleren is fout”. Waarop architect-vakgenoot Ronald Gill riposteerde: “Neem de moeite om je in dingen op het eiland te verdiepen alvorens uitspraken te doen die niet kloppen. Wrijf het Hollandse duinzand uit je ogen. En zet die TU-bril af. Je bent op Curaçao.”
72
Koeienschedels opgehangen door eigenaren van de mondi, voor een goed gesternte.
Piská ta muri pa su boka, een vis sterft door zijn bek. Meer eten dan goed voor je is. Vissers die te dicht naar de zee bij Noordkant kropen, werden soms het water ingezogen. Het ritme van de golven is normaliter drie kleine (> 3 meter) en dan plotseling een heel hoge. Toch kan de zee plotseling anders beschikken: een vreselijke dood volgt, waarbij men weer wordt teruggeworpen op de lavarotsen, gefileerd door het messcherpe vulkaangesteente met alle botten gebroken door de immense krachten van de zee. 73
Gloeiendhete Kas di Bleki. Als je maar hard genoeg blaast en zeker met z’n allen, kan zelfs de N.O. passaat de andere kant op gaan waaien. Zo meent de Nederlander op het eiland. De Curaçaoënaar weet wel beter. (Alex Reinders)
In de schaduw van de gouverneur, locatie zerk van Kikkert.
74
Het nieuwe wonen. Ontwerp Carlos, v/h Carel Weeber op San Sebastian, conform zijn stelling: ‘als het maar vaak genoeg wordt gepubliceerd, wordt het vanzelf architectuur’.
Het grote terras dat uitzicht heeft over het Spaanse Water, is overdekt met een voorgespannen witte kunststof membraan, dat een speels effect geeft. Tevens zorgt deze overdekking ervoor dat de warmte buiten blijft. Door het gebruik van louvres en een grote open schuifpui waait de passaatwind gedoseerd door het gebouw. (IMD Mike Koch)
75
Kikkert-standbeeld bij Jan Sofat: Kangreu di Hulanda su bunitesa ta despues di su morto, een krab uit Nederland (zeekrab) krijgt zijn schoonheid na zijn dood. Over de doden niets dan goeds.
Comader rais: Als je een beetje trots hebt, een beetje karakter, dan vraag je je af wat je zoekt in een land dat neerkijkt op alles met een gekleurde huid. (Yubi Kirindongo, beeldend kunstenaar)
76
Iemands vrijheid is niet groter dan zijn fantasie. (Miep Diekmann, kinderboekenschrijfster)
Onder de Tafelberg: you are safe here as a row of houses, gezegde binnen de Engelse kolonie van de Mijnbouwmaatschappij; gebouwd aan Fuikbaai, de zeezijde.
77
5. Dios huntu ku nos, God samen met ons
Gouvernementspaleis, Ministerraad, overheidsdiensten en Kerk: Vrede zij binnen uw muur. Psalm 122, vers 7.
79
Uw getuigenissen zijn zeer betrouwbaar. (Psalm 93, vers 5) Ik buig naar rechts - zittend op de harde, glad gepolitoerde orgelbank tussen het rugwerk en hoofdwerk van het orgel in de Fortkerk om dominee Meerburg te kunnen zien. Hij komt bij het begin van de dienst uit de consistoriekamer gelopen tot onderaan de kansel. Daar neemt hij een moment voor zichzelf, een ogenblik van bezinning terwijl hij zijn rechterhand met de binnenzijde tegen zijn voorhoofd legt. Een paar uur daarvoor rende hij nog over het hockeyveld van Mahaai, deze bij ons, de jongeren van de Verenigde Protestantse Gemeente, zo populaire predikant. Een nieuwlichter die niets moest hebben van de oude beproefde wijze van catechese bedrijven. De ouderwetse, waarbij de Vreze Gods er bij de jeugd verbaal doctrinair werd ingeramd, al heel vroeg beginnend op de zondagschool. Hij daarentegen was van de intellectuele benadering, die jongeren in al hun onbevangenheid prikkelde tot zelf nadenken. Hij legde contacten met de Rabbi om ons in de oudste synagoge van het westelijk halfrond een eredienst te laten bijwonen. Hij ontwikkelde de toen langzaam opkomende oecumenische diensten met de Pastoor van de net nieuw gebouwde R.K. Kerk te Brievengat. Hij ging met ons in het kader van het ‘jeugdwerk Tamarijn’ naar de Protestantse Gemeente op Aruba te Piedra Plat. Tien jaar daarvoor toen mijn zuster en ik de zondagschool begonnen te ontstijgen, ‘mochten’ wij links aan de voet van de prachtig vormgegeven, houtbesneden kansel zitten. Op de eerste bank meteen achter de ouderlingen, met bijna een stijve nek van het omhoogkijken naar dominee Mietes, die twee meter hoger boven ons uittorende. Krachtig omklemde deze met beide vuisten de katheder, omhangen met een roodfluwelen, kunstig met gouddraad geborduurd doek. Hij leunde - zich onvoorwaardelijk gesterkt wetend door zijn geloof in de Heer- vervaarlijk naar voren. De kerk links en rechts vermanend inspiedend. Zijn zilvergrijze haar glinsterde in de ochtendzon, die al
80
fel door de grote ramen met gebrandschilderde taferelen naar binnen scheen. Deze voormalige vlootpredikant had zich geleend voor een curieus politiek incident ten tijde van de Tweede Wereldoorlog op het moment dat Gouverneur Kielstra van Suriname onder zware druk stond om af te treden. Niet alleen voelde de Surinaamse Creoolse elite zich gebruuskeerd door deze steeds eigenmachtiger optredende bestuurder1, ook een Nederlandse en een KNIL-commandant maakten zich in toenemende mate zorgen. Onder andere over de wijze waarop de Gouverneur de dienstplicht van Surinamers - te vervullen in Nederlands-Indië!- verplicht meende te moeten stellen. Gefaciliteerd door een Amerikaanse kolonel liet Ds. Mietes zich vervolgens met een Amerikaanse bommenwerper naar Ottawa brengen om in hun opdracht te gaan klikken, ook over de vermeende pro-Duitse houding van de gouverneur. Bevelhebber Van Mook in ballingschap, die op dat moment met Koningin Wilhelmina in Canada rondreisde, maakte hiermee korte metten. Niet in de laatste plaats vanwege de steeds opdringeriger Amerikaanse legerleiding - die zowel Suriname als de Antillen onder hun militaire invloedssfeer had, lees haar olie- en bauxietbelangen veiligstelde. Zoals dat ‘betaamt’ bij klokkenluiders, werd de boodschapper van het nieuws, de dominee, ontslagen. Hoe bizar moet deze missie voor hem zijn geweest, temeer omdat Wilhelmina voorafgaand aan het ingrijpen van Van Mook nog gevoelig leek voor de inhoud van de klachten … Eenheid in Verscheidenheid2 Onder aan de kansel de monumentale tafel met opengeslagen Bijbel, zilveren schalen met brood, kelken met wijn en zilveren bekertjes voor het heilig-avondmaal. Waaraan wij - de nog niet toegelaten lid1 2
Kielstra verafschuwde naar zeggen het ‘geesteloze en bijna maniakale negativisme van de creoolse half-intellectueelen’. Door Ds Mietes bedachte titel voor het blad der Verenigde Protestantse Gemeente, een rake typering voor die tijd van verdeeldheid tussen de verschillende geloofsgroeperingen, verspreid over de eilanden.
81
maten in spe - niet mochten meedoen. Een imponerend symbolisch tableau van rituele plechtigheid door de eeuwen heen, in dit markante Godshuis in de tropen, gesticht in naam van de Nederlandse Kerk, door de koloniale heersers in 1769 binnen het Fort Amsterdam. Met de inslag en de kanonskogel nog half zichtbaar in de buitenmuur, als herinnering aan vervlogen oorlogszuchtige tijden. Wij jongeren staarden in de zich eindeloos traag voortslepende ‘kinderdienst’ verveeld naar de teksten en de gestileerde taferelen op de zes gebrandschilderde ramen. Van het lam Gods en de vredesduif. Met donderende stem werden wij - de jonge zielen volgens Calvijn reeds ten tijde van onze geboorte met ‘Zonden belaên’, eigenlijk niet meer te redden van het kwaad - in verwijtende zin toegesproken. Met altijd als afsluiting toch wel de mogelijkheid niet helemaal uitsluitend dat er mogelijk nog een sprankje hoop voor ons zondaars zou kunnen zijn. Wij dienden ons voorbeeldig te gedragen om alsnog ‘in goedertierenheid’ de genade van de Heer te mogen ontvangen op het grote uur U. Een tijdstip voor ons heel ver weg in de tijd, waaraan wij nog helemaal niet wilden denken. Laat staan aan wat we van de dood nog te verwachten hadden. Engeltjes, trompetgeschal, op een wolk zittend bij een sombere oude man met een grote baard, zoals getekend in onze kinderbijbel? Mijn zuster en ik denken nog altijd met een grimlach terug aan die galmende teksten: “en het is niet leuk, het is niet interessant, het is niet goed etc. etc.”. Goed bedoeld moralisme, maar door ons meer ervaren als onverholen dreigementen van deze sombere Onan3, die wij onderling stiekem ondeugend aanduidden met dominee Mieters. To my Father’s House (Les Humphries Singers) Zo niet Ds. Meerburg die de kerk schijnbaar moeiteloos liet vollopen, zelfs de twee balkons waren vaak propvol. Met wachtenden op de buitentrappen in de ochtend, al vroeg voor het begin van de 3
In de zin van het uitsterven van een loot van de familie, door verspilling van het zaad.
82
jeugddienst. Om maar als eerste naar binnen te kunnen voor het bemachtigen van een zitplaats. Kerkdiensten voor en door kinderen, die Bijbelteksten mochten voorlezen of gebeden uitspreken. Met behulp van de eerste relipop die toen tegelijkertijd met de Amerikaanse Rock & Roll in de jaren zestig doordrong op het eiland. Hij stond aan de voet van de kansel op het podium, weg met de tafel, midden tussen de eerste Fender Stratocaster-gitaren en het drumstel in. Luidkeels ‘Go Down Mozes’ meezingend en ‘the tumbling walls of Jericho’ scanderend met de opgetogen jonge kerkgangers. Eén met zijn gemeente, de jeugd aan het denken zettend door alledaagse dilemma’s aan de orde te stellen. Niet veroordelend, wel zoekend, niet alwetend, wel gidsend. Spitsvondige verbanden leggend met teksten uit de testamentaire tijden, die wij niet konden bedenken maar ons intrigeerden vanwege de nieuwe inzichten. Met scherpzinnige humor. In de Fortkerk zit in het 10 meter hoge plafond vlak onder de toren een klokwijzer, ingenieus gekoppeld aan het klokhuis bovenop de kerk. Dommelende kerkgangers tijdens de avonddienst kreeg hij aan de les door op te merken dat zij beter ‘verwijtend’ naar de klok omhoog konden kijken als signaal aan hem dat het te lang duurde, dan weg te zakken op die ongemakkelijk harde kerkbanken. ‘De laatste Christen stierf aan het kruis’ (Nietzsche) Op die zondagavonddienst van 21 mei 1967 stond hij fronsend, mogelijk vertwijfeld onderaan de trap van de kansel. Een gelovige in strijd met zichzelf leek het wel. Via de spiegel zag ik hem na de Votum en Groet met gekwelde blik voor zich uitstaren. Daar waar hij meestal meezong en de gemeente - ook mij als hulporganist - opjoeg in zijn enthousiasme. Eerst dacht ik dat het tempo te laag was, maar dit keer was het anders. Het leek er nu op of hij zoekend was naar de almacht van de God; goddelijkheid die overal in zou kunnen zitten naar zijn vrijzinnige interpretatie. Zijn preek van die avond: Wees jezelf en toch anders (Jakob - Israël). Zou hij de atheïstische
83
Nietzsche in gedachte hebben gehad met diens postulaat ‘wordt wie je bent’? “Stelt u zich de God voor als een kikker”, hoor ik hem zeggen in het vuur van zijn betoog. Ik zie de ouderlingen ongemakkelijk over de kerkbank schuiven. Ik speel na de overdenking in deze vreemd matte dienst, zonder er op dat moment verder bij stil te staan, het door de dominee gekozen Gezang 119:
onbevreesd als een krijgsman, kloek en trouw wil ik mezelf bestrijden wat U Heer bedroeven zou en bedwingen t’allen tijden ’t eigenwillig hart het allermeest onbevreesd, onbevreesd! Een paar maanden later is het inderdaad mis. De Synode - conform Ordinantie 12 artikel 1 met betrekking tot Het Opzicht der Predikanten - ziet toe op de ‘levenswandel, ambtsvervulling en belijden van de predikant’. Of dit artikel inderdaad werd ingeroepen of dat werd besloten tot formele afzetting volgens artikel 2: ‘bij ernstige misdraging en na herhaald vermaan kan de synode hem ontheffen’, werd niet openbaar. Werd ooit stilgestaan bij de overweging van Nietzsche: ‘De haat tegen het Boze is de pronkmantel waarmee de farizeeër zijn persoonlijke antipathieën camoufleert?’ Dominee Dr. Ph. P. Meerburg legde in elk geval zijn ambt neer en werd begenadigd leraar klassieke talen. Mogelijk ook moegestreden na jaren moeizame discussies over het samenvoegen van de verschillende gemeentes, uiteindelijk opgaand in de door hem voorgestelde ‘Protestantse Kerken van de Antillen’. Als een van de eersten van het lerarenkorps kwam hij op een lichte motorfiets van het nieuw op het eiland geïntroduceerde Japanse merk Honda naar het Peter Stuyvesant College gereden. Tot grote bewondering van zijn leerlingen. Hij zou uiteindelijk naar Nederland terugkeren om zijn loop-
84
baan als directeur van het Nederlands Lyceum te vervolgen. Weg van het eiland, weg van zijn geloofsval? Of weg van een gemeenschap die hem niet wilde horen of begrijpen? Raton ta bai na kèrki, muizen gaan naar de kerk4 Ruim veertig jaar later ga ik weer in de vertrouwde donker gepolitoerde kerkbanken zitten. Ze zijn nu deels in de zijflanken scheef opgesteld, waardoor de kansel beter kan worden gezien. Het lijkt er, voor zover mogelijk in deze statige omgeving, zelfs wat knusser door. Ik overdenk mijn adolescentenperiode in dit zo vertrouwde Godshuis. Het is er koel, een nauwelijks merkbare, aangename werveling van de lucht aangezet door de lichte bries buiten. Precies zoals ik me het herinner. In serene rust, terwijl het fort met bestuurscentrum ernaast toch middenin de stad ligt. Zwijgend, nauwelijks hoorbaar ‘mopt’ de zwarte schoonmaakster de donkere stenen vloeren. Waar altijd wel een zweem van stof overheen ligt. Aangevoerd door de grote hoge shutter-ramen die de passaatwind binnenlaten, in dichte of open stand. Slaven werden na hun ‘manumissie’, vrijkopen, of later na het opheffen van de algehele slavernij niet geacht lidmaat te worden van de protestantse gemeenschap op het eiland. Dit hervormde geloofsbolwerk was voorbehouden aan de Shons, de plantage-eigenaren, de voormalige slavenhouders. Later opgevolgd door de Europese Hollanders en de kleine, voornamelijk ‘blanke’ Curaçaose elite. Vandaar dit Antilliaanse gezegde, vrij vertaald: ‘van een koude kermis thuiskomen’. Zeker begrijpelijk gezien de geheel verschillende manier waarop Monseigneur Niewindt het Rooms-Katholieke geloof in de negentiende eeuw omarmd wist te krijgen. Uiteindelijk beleden door meer dan driekwart van de Curaçaose bevolking. Na 4
Volkswijsheid voor ‘niets krijgen’ bij de protestantse kerk (‘kèrki’); niet de RK kerk, die wordt met ‘misa’ aangeduid.
85
zijn lange aandringen kwamen de Fraters van Tilburg uiteindelijk rond 1880 naar de Antillen. Deze orde, die van de Dominicanen en Van Dongen en ook die van verschillende Zusters brachten de inwoners welvaart door onderwijs, gezondheidszorg en opbouwwerk. Ook werden grote kerken en zelfs verscheidene kathedralen gebouwd. Verspreid over het hele eiland in verschillende bouwstijlen, met weelderige interieurs en beelden. Dat laatste weer in schril contrast met de aardse noden van de lokale bevolking, die hieraan moesten bijdragen. Financiële offers opgebracht door families met een veel te grote kinderschare. Ondanks de overheidscampagne op de door de zon en passaatwind verweerde borden langs de wegen, de bevolking manend tot ‘Famia planiá’, geplande gezinsgrootte. Piki punta5: Mijn moeders grote hulp en toeverlaat was Ermina, zelf moeder van een stabiel gezin. Zij woonden in het eerste grote sociale woningbouwproject van de Antillen op Brievengat Bieu. Een nieuwe gemeenschap met een grote nieuw gebouwde parochiekerk. Modernistische architectuur vrij naar Corbusier, met enige lichte overdrijving. Plek waar de bisschop wijdingswater zou hebben gebruikt ingevlogen uit de rivier de Jordaan. Althans dat werd gezegd, maar gelovigen die minder streng in de leer waren, wisten zeker dat het ‘awa di Mundo Nobo’ was, water van de lokale ontziltingsfabriek. Met Ermina werd door mijn moeder een band opgebouwd zoals tussen vrouwen met kinderen, die opvoedingskwesties met zich brengen. Als ik in het Papiaments weer eens hartgrondig stond te vloeken, dan kwam dat opvoedkundig meteen terug. “Uw (!) zoon gebruikt te veel ‘palabra malu’, vieze woorden” en was ik weer grounded voor de middag. Trouwe kerkgangster was zij en ze bleef gelovig; zelfs als meneer pastoor weer was langs geweest om over gezinsuitbreiding te komen (s)preken. Ermina in tranen, want een vierde kind was economisch gezien niet te verantwoorden, van5
‘Punten pikken’: bij diverse communiefeesten in de buurt wel of niet uitgenodigd aanschuiven voor een salú, borrel.
86
uit de rationele overtuiging dat haar kinderen niets tekort mochten komen. Getuige de eerste communie van hun kinderen, gestoken in prachtige witte bruidskleren. Met na afloop bij hen thuis een koekje in de letter S-vorm, ‘bolo pretu’ en ‘ponche crema’, c.q. warme cacao; iedereen uit de buurt was welkom. Voor deze hoogtepunten werd geleefd en men stak zich daarvoor desnoods diep in de schuld. Ondanks alle goede werken door de katholieke kerk bleef dit een teer punt bij mijn van oorsprong calvinistische ouders. ‘Der Gottlose wird nicht bestehen’, De goddeloze zal niet bestaan. Recitatief uit Das jüngste Gericht. (D.Buxtehude) Ik word ontvangen door de ‘kosteres’ zoals zij zichzelf voorstelt, nazate van het componistengeslacht Palm. Hoe toepasselijk dat haar (voor-)vaderen Jan Gerard Palm en Edgar Palm hun eigen gecomponeerde orgelmuziek in deze kerk hebben gespeeld. Die zij overigens ook vertolkten in godshuizen van andere gezindten op het eiland. Terwijl in mijn tijd in de jaren zestig vreemd genoeg overwegend Europese composities van Bach, Pachelbel en Buxtehude werden uitgevoerd. En niet van Ulder - al organist in deze kerk op zijn 13e - wiens composities bekend zijn tot in Peru. Niet beseffend dat de componisten Corsen, J.G. Palm, Blasini, Capriles en De Lima in de tweede helft van de 19e eeuw de voortrekkers waren van het verspreiden van cultuur op het Zuid-Amerikaanse continent, vanuit Curaçao. Geagiteerd, bijna driftig zwaait Wim van den Oudenalder met zijn korte dirigentstokje op de laatste adventzondag van 1969. Als cantororganist en dirigent van het Fortemkoor heeft hij - misschien ietwat overmoedig - het Jüngste Gericht van Buxtehude op de agenda gezet van de Fortkerk. In opeenvolgende zondagen zal dit meesterwerk in delen ten gehore worden gebracht; waarschijnlijk voor de eerste keer op de Antillen? We zijn in september begonnen met oe-
87
fenen, maar lopen bij de uitvoering van het sluitstuk in de fuik van net iets te weinig tijd om de finale geheel onder de knie te krijgen. Hij staat vlak naast mij, half ingeklemd tussen de orgelbank en het rugwerk. Met zijn kleine fragiele gestalte dirigeert hij het koor dat aan de ene zijde van het orgel op het balkon staat. Half over mij heen buigend stuurt hij ook mijn vader als eerste violist aan. Die met een selectie uit het Curaçaos Philharmonisch Orkest aan de andere kant van het balkon speelt. Zonder meer is het geen sinecure om de klanken die op drie punten ontstaan en vervolgens van de overkant van de kerkmuur terugkaatsen bij elkaar te krijgen. Daarbij kampt hij bijna letterlijk met de onrust van het koor en de musici die zich niet helemaal één voelen met de muziek. Ik speel de dragende continuopartij op het orgel en merk dat ‘we’ elkaar met een maat verschil kwijt zijn. Mijn vader kijkt me strak aan en doet waarschijnlijk een schietgebed dat ik zijn eerste - harde - les in het samenspel nu zal toepassen. “Nooit ophouden, doortellen, goed luisteren en schatten waar het koor in de volgende maat zal uitkomen en daar naartoe springen.” Springen? Ik zie acht notenbalken in een waas voor me, ik hoor een kakofonie van geluiden die harmonieus niet bij elkaar passen. Het zweet in de toch al klamme tropenavond breekt me aan alle kanten uit. We eindigen gelijk: “Mit Fried und Freud ich fahr dahin”, met vrede en vreugde begeef ik mij daarheen. Waarvan akte. Ik zie de immense ontlading op de gezichten van de koorleden. Mijn promotor die mij de kerkmuziek aanraadde, degene die mij zo vele levenslessen gaf tijdens het piano-onderricht, buigt zijn hoofd met een lieve, verlegen glimlach. Het lijkt bijna of die negentig graden knakt, hij zit er helemaal doorheen. Zijn vrouw, alt in het koor, kijkt liefdevol toe, tegelijkertijd ook bezorgd. Maar het is hem gelukt. We staan stijf van de adrenaline en gaan opgetogen naar buiten, het kerkplein op, de verwelkomende tropenavond met zachte bries in. Niet lang daarna zal mijn tutor Wim van den Oudenalder
88
vroeg overlijden aan complex hartfalen. ‘Ich will zu euch kommen und euch zu mir nehmen’, ik wil tot u komen en u tot mij nemen, als laatste chorus? Tempu di mi tempu mi a kome un baka ku su yu, ma awor ku no ta mi tempu mi ta kome pan ku panikrak 6 De kosteres heeft een klein transistorradiootje zachtjes aan staan en luistert gespannen: er is een demonstratie op komst van de ouderen, die op weg zijn naar de vergaderzaal van de Staten. Hun protest komt voort uit de bezuinigingsplannen van het interim-zakenkabinet om de omzetbelasting te verhogen. Naast de invoering van de maatregel tot betaling voor recepten, bovenop de sterk stijgende kosten van levensonderhoud. De Antilliaanse gepensioneerde met alleen een basispensioen moet zien rond te komen van een luttele 800 NAf per maand, ca. €340. Schier onoplosbaar, leidend tot naar het lijkt zinloos verzet van een heel kwetsbare groep binnen de Antilliaanse samenleving. Wij herinneren ons 1969, de opstand van 30 mei, waar ook haar winkel aan de plunderingen en brandstichting ten onder was gegaan. Ik bestudeer de oude foto’s in het kleine museum dat is ingericht in de vroegere consistoriekamer. Waar ik ooit eens na afloop van de avonddiensten de koster hielp met het tellen van de collectegelden. Aan de muur de plaquettes van de sponsors die hebben bijgedragen aan de omvangrijke restauratie van de kerk enkele jaren terug. Onder wie ook vooraanstaande leden van de joodse gemeenschap van Curaçao: heel verrassend en toch weer niet. Het waren de Nederlanders die destijds de Sefardische Joodse gemeenschap ondersteunden in het stichten van hun Synagoge in de Hanchi Snoa. Oudste op het westelijk halfrond die nog steeds actief in gebruik 6
In mijn goede tijd heb ik een koe en haar kalf gegeten, maar nu mijn tijd voorbij is, eet ik brood met een modderkrabbetje.
89
is. Ik ontdek de foto van mijn eerste onderwijzeres uit 1957 die mij leerde lezen: Bea van der Jagt, bijna honderd jaar oud en nog altijd actief als lidmaat. ‘Mijn’ generatie predikanten op een groepsfoto: de intellectuele Ter Schegget, een afstandelijke academicus die later op universitair niveau zou gaan doceren en zo zijn bijdrage aan de godswetenschappen leverde. Geheel anders was de empathische Gerbrandy, die noest met zijn vrouw veel sociaal werk verrichtte in de buurt rondom de Emmakerk. In een desondanks toch tanende geloofsgemeenschap. Terughoudend bedachtzaam, zich nooit opdringend, maar altijd bereidwillig. Ds. Eggink, Ds. Oegema, Ds. Gumbs, Ds. Jonkman, de laatste in de rij die nu met emeritaat is gegaan. Met ieder hun eigen stijl van voorgaan: gezichten met expressies, stemmen met intonaties, bevlogen preken. Van bewogen uitgedragen stellingen tot aan oreren in vrome retoriek. Geen spoor van Meerburg. Weggegrift uit de annalen? In elk geval niet uit mijn herinnering. Presente! Da capo al fine? Ondanks de magere opkomst van de protesterende ouderen heeft de demonstratie ruimschoots de pers gehaald, het gonst op het eiland. Maar net zo snel ebt die weer weg. De vraag is hoe lang het duurt voor deze sociale onrust weer oplaait? De Fortkerk is toe aan een hernieuwde restauratie. De in de loop van de jaren gestaag geslonken Verenigde Protestantse Gemeente, ondanks de fusie met de Gereformeerde kerk, kan deze kosten anno 2013 amper meer opbrengen, maar dankzij een anonieme grote gift lukt het wederom. Zolang de zon er is bloeie Zijn naam …
90
Lucas 23: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. Tekst op een van de zes halfronde gebrandschilderde boogramen van de Fortkerk.
91
Flentrop 1963: Uit ‘angst’ voor de tropen zijn geen tongwerken gedisponeerd.
92
Dio koor 1968 dirigent Wim van den Oudenalder (r), leden Curaçaos Strijk Kwartet en Curaçaosch Philharmonisch Orkest, organist Pater English O.P. (naast Nils Palm, contrabas).
R.K. Kerk, locatie Brievengat, ontwerp F. Zingel. Volgens Pater Brenneker zijn verschillende kerken gebouwd met stenen die werden aangedragen door schoolkinderen. Meneer pastoor verzocht hun (symbolisch?) elke dag één steen mee te brengen.
93
6. Tin kisás den mi memoria, un doló masjá scondí masjá bieu, ku mi sintí no por rebiba su istoria? (J. Sickman Corsen)1
Jan Kock: kas di Shon Max of eerder ‘e kas di spiritu’, het huis van de geesten.
1
Of voel ik dat heel diep verscholen op een plaats in mijn verleden oude pijn van lang geleden, in mijn ziel lijkt rond te dolen?
95
Dios ta kria bichi bou di tera, God laat wormen onder de grond leven: op Curaçao en bij God is alles mogelijk, Max Diemonts geliefde citaat. Ik logeer halverwege de jaren zestig bij mijn vriend in het landhuis Siberi, richting Westpunt; bij een moeilijk te vinden afslag in de dichtbegroeide mondi ter hoogte van Seroe Djaka Komé2. In het bijgebouw hebben we een oude zwarte herenfiets ontdekt, met een nog net leesbaar beeldmerk ‘Fongers’ op een metalen schildje, bevestigd aan het frame onder het hoge stuur. Mogelijk de voormalige dienstfiets van de veldwachters die destijds vanaf de Banda Bou, Kleine Berg, politiepost hun rondes deden? Na een paar nieuwe banden van een afwijkende grote maat bij sportwinkel De Jong op Rio Canario te hebben gekocht, doen we vervolgens vet op de verroeste ketting. We slopen de doorgeroeste spatborden en kettingkast eraf; vervolgens maken we de terugtraprem weer gangbaar. In eerste instantie hebben we geen idee wat we zullen aantreffen in het binnenste van de achternaaf, terwijl de lagerkogeltjes bij het demonteren op de stoffige grond vallen. Al analyserend komen we erachter hoe ingenieus dit remsysteem was ontworpen. Tevreden over het overwinnen van dit technische enigma ontstaat onze ‘all terrain mountain bike’, ver vóór de tijd dat deze massaal zou gaan worden geproduceerd. Maar dan zonder de tientallen versnellingen, noch luchtvering op de beide vorken, of hydraulische schijfremmen; laat staan de geharnaste banden met noppen en vloeistof binnenin om de onvermijdbaar vermaledijde gaatjes meteen te dichten. Het robuuste stijve frame met Lepper-zadel van verteerd doorgroefd leer en de stalen bagagedrager wil ons beiden nog altijd dragen. We ploegen door de hitte over de diabaas binnenpaden en drooggevallen 2
Letterlijk ‘Ratten eten’. Volgens Pater Brenneker moet deze heuvel naar de volksmond Seru Jacumén heten: vernoemd naar Shon Mathijs, een blanke met een vlekkerig gezicht die daar vlakbij woonde. Jacomijntje, een samentrekking van jongens- en meisjesnaam, was in de oudheid ook de aanduiding van de arme blanke.
96
rooien richting landhuis San Sebastian. We maken daar een tussenstop bij onze leraar Nederlands van het Peter Stuyvesant College om een telegram af te geven. Enigszins ongemakkelijk met de situatie dat we onze leraar in plaats van in wit overhemd met das in zijn korte broek aantreffen, trekken we ons snel terug. We horen op afstand klokgelui en herinneren ons zijn favoriete thema van ‘agnost of atheïst’ als fervent anticlerus: waarom zijn zondagsrust zou moeten worden verstoord door tiranniek klokgebeier? Deze domineeszoon ontkwam hier ongewild toch niet aan: de kerk van St. Willibrordus heeft een paar machtige - in Nederland gegoten - klokken, hoorbaar tot ver voorbij zijn landhuis van San Sebastian. Elk moment van de dag worden de gelovigen herinnerd aan vesper, noon of metten. Los nog van het in- en uitluiden van begrafenissen, communiefeesten en huwelijken. Sopi purá ta sali salu, snel gemaakte soep wordt zout Richting Jan Kock naar de verwaarloosde ‘saliñas’, de zoutpannen van Sint Mariebaai. Duwend, sleurend aan de fiets om over de smalle, deels verbrokkelde dammetjes van de zoutpannen te komen. Dit is een habitat waar alleen de warawara, skerchi’s en pelikanen zich wagen in de zinderende hitte; alles reflecteert hier de helse zon. Als loog bijt het zout vermengd met de modder van deze bijna opgedroogde zoutpannen in onze blote voeten en schenen. We zakken er soms kniediep in: de scherpe zoutkristallen in de bovenlaag zorgen eerst voor kleine wondjes, de saline modder daaronder doet de rest. De pijn is nauwelijks te harden, maar heeft tegelijkertijd iets helend, ten minste zo voelt het. Porto Marie waar Tula en Karpata en hun volgelingen langskwamen om uiteindelijk bij Ser’i Neger (nabij Fontein) het onderspit te delven tegen de overmacht van het Nederlandse regiment. Triest einde van hun tocht naar Shon Grandi, de Gouverneur in Willemstad, om de geruchten uit Haïti bevestigd te krijgen dat de slaven van de Fransen hun vrijheid hadden herkregen.
97
Eeuwenlang hebben de slaven onder barre omstandigheden gebeuld van zonsopgang tot zonsondergang - om zout te winnen voor de West Indische Compagnie. Werkend aan de vergaring van extreme rijkdom door de Nederlandse Heren XIX, de aandeelhouders uit de 17e eeuw. Waar de grondslag werd gelegd voor de latere succesvolle handelshuizen en financiële instituties. Toen Nederland wereldbefaamd was om zijn welvaart tijdens de Gouden Eeuw, “tegelijkertijd worstelend met haar aanhoudende vrees om gecorrumpeerd te worden door datzelfde geluk”, aldus Simon Schama. We mogen slapen in de kelder onder het landhuis Jan Kock. Aan voormalige vleeshaken in het balkenplafond bevestigen we onze veelkleurige ‘hamacas’3, hangmatten. Gekocht voor een luttel aantal florins bij de ‘barkjes’ van de Venezolanen, die wekelijks aanmeren aan de Ruyterkade. In de weekenden is dit een soort bar waar Shon Max verveelde bemanningen van schepen ontvangt, die een rondtocht over het eiland maken en zijn landhuis Jan Kock dan kunnen bezichtigen. In de oude ijskast bewaart hij aluminium ijsbloktreetjes gevuld met bevroren eigengemaakte erwtensoep. Als de toerleiding zich aan de ‘poort’ (een ketting over de weg gespannen) meldt met een klein Japans busje, ontdooit hij vliegensvlug de groene smurrie, om daarmee de bezoekers iets ‘traditioneel Hollandsch’ uit de tropen voor te zetten4. Wij denken dat de heren meer zijn geïnteresseerd in de authentieke ‘Hollandsche genever’ (aangekondigd als Dutch Gin) die hij er overvloedig bijschenkt. Niet eens zo onverstandig om de door deze snert turbulent geactiveerde darmen weer wat tot rust te brengen, alvorens de toer naar Westpunt wordt vervolgd?
3 4
Van oorsprong een zeildoek met stokken: sommige Shons of hun vrouwen lieten zich in deze ‘ligstoel’, aan vier punten gedragen door slaven, vervoeren. Voor de langere routes naar de stad was dan een tweede ploeg slaven benodigd. Veldwachten en soldaten kregen in de koloniale tijd deze soep al geserveerd, wat leidde tot het bijna anekdotische scheldwoord “makamba kuli bèrdè”, Hollander met groen achterwerk.
98
Hier hangt de atmosfeer van eeuwenoude eikenhouten-balken, gekalkte muren, stoffige glazuurtegels en verschaald bier. Een Nederlands monument, middenin de tropen. Her en der staan oude tonnen, omgekeerde kuipen moeizaam bijeengehouden door hun oude verroeste stalen singelbanden. Met een daarop gemonteerd rond blad waarvan kan worden gegeten. Langs de dikke binnenmuren staan houten banken afkomstig uit een kerk, gezien de knielplank aan de achterzijde. Levenswijsheden, afgewisseld met scabreuze teksten zijn door de bezoekers met krijt op de balken geschreven, naast een olijk karikaturaal duiveltje. Met als literaire prozaïsche rijmhoogstand ‘Wie hier niet als vriend naar binnen komt gehuppeld, wordt er zo weer uit geknuppeld’. Oude muziekinstrumenten, waartussen een Kaha di Orgel. Het ding is wezenloos vals, maar hoogtepunt van de rondleiding is dat een paar dorpelingen bereid zijn te ‘concerteren’, zoals Shon Max dat deftig met een knipoog noemt. Er worden walsen, mazurka’s, polka’s, merengues en tumba’s van verschillende generaties componisten van de familie Palm ten gehore gebracht, onder begeleiding van wiri, raspu, chapi en tambu5. Wij proberen geluid uit het Ka’i Orgel te krijgen, maar ontdekken dat het een hele kunst is om de slinger met constante snelheid rond te draaien en dan ook nog op de juiste toonhoogte. Zonder horten en stoten, tegelijkertijd heel ritmisch waarbij deze Antilliaanse muziek nu juist opzweept tot een hoger tempo. De tijd is alweer voorbij dat ‘muzik di zumbi’ werd ontdekt door het grote publiek en Hoyer onder zijn platenlabel de roodkleurig geperste vinylite 78-toerenplaten op de markt bracht.
5
Ritme-instrumenten: stalen en hoornen rasp, hak (van oorsprong tuingereedschap) bespeeld met stalen pen en ‘drums’ gemaakt van kalebassen, in sommige varianten geplaatst in een bak met water. Kaha di Orgel, afgekort tot Ka’i Orgel, kistorgel; van oorsprong een klein pijporgel waar de muziek via een cilinder met pennetjes en een zwengel wordt overgebracht. Later een rechtopstaande cilinderpiano met 40 tonen in drie groepen, met 5 mineur en 5 majeur toonsoorten. Ooit groot gemaakt op de Antillen door Horatio Sprock en Dòdò Palm in de 19e eeuw.
99
Buriku bieu no ta laga maña, oude ezels verliezen hun streken niet Max zit in het restaurant van het Hilton op het buitenterras uitkijkend over Piscaderabaai, onder de lantarens die in de Dreifi di Laman, zee-druif, zijn opgehangen. Hij heeft de “kasteelvrouwe van landhuis Siberië” zoals hij haar noemt uitgenodigd. Ze hebben een fijne, geanimeerde avond gehad met zijn herhaalde aanzoek om met hem te trouwen. Dat gaat wat haar betreft nog steeds niet, of duidelijker nog, in het geheel niet gebeuren. Hij kent het antwoord natuurlijk ook allang, waarop hij gemaakt recalcitrant, met ondeugende oogopslag zijn koffie in het schoteltje uitschenkt en die na luid blazen, genoeglijk opslurpt. Giechelend als jonge verliefden verlaten ze het restaurant, onder nieuwsgierige, wat verwarde blikken van de Amerikaanse gasten. Altijd vol plannen, elke dag weer, altijd bezig terwijl hij al ver in de zeventig is. Wat verderop op zijn terrein heeft deze onvermoeibare oude landhuiseigenaar eigenhandig een huis gebouwd van cementblokken. Het geheel is nu wind- en waterdicht, maar de muren zijn niet afgepleisterd. Zoals zovele huizen op het eiland, omdat in die fase van afbouw nog geen belasting hoeft te worden betaald. Ondertussen is een vriend van hem - magistraat op het eiland die smadelijk door zijn echtgenote het huis is uitgezet - erin getrokken. Er moeten nog wat bouwmaterialen worden gehaald en we klimmen met z’n drieën in de cabine van een oude vaalgroene Chevrolet Pick-up met lekke reserveband in de houder op de treeplank. Daar waar de berijder zijn arm altijd uit het raam heeft hangen, is de autolak - door de zoutwerking van het zweet - weggebeten en wordt het grijs van de grondverf zichtbaar. Shon Max maant ons, nu we tot ‘péonnan’, sjouwers, zijn gepromoveerd dat wij ons vooral niet zo mogen gedragen. Dus geen ‘poeia’s’, windjes, laten in zijn kostbare truck. Wij kijken hem even gegeneerd aan en stappen in zijn ‘Wabi batí’, gedeukt barrel, waar de flarden kapokstof uit het hemeltje hangen en waarvan de skai bekleding van de bank is open-
100
gescheurd. Even later kijken we elkaar met nauw verholen ongeloof aan, terwijl Shon Max met tevreden neutrale blik voor zich uit tuurt. Ogenschijnlijk valt het hem niet mee om deze antieke pick-up met een groot stuurwiel waarin een behoorlijke vrije slag zit, op de weg te houden. Als wij van hem wegdeinzen in de beperkte ruimte, hoofd uit het rechterraam stekend, kijkt hij ons met opgetrokken piekhaarwenkbrauwen beschuldigend aan. Zo is hij achter het landhuis begonnen met de aanleg van een openluchtterras met houtgestookte kookplaat. Hij heeft knoestige, kromme houten palen - gemaakt van de metershoge cadushi’s, zuilcactussen, van zijn landgoed - in beton gegoten en daarover waslijnen gespannen. Daarop zijn de gedroogde bruine bladeren van palmbomen gelegd waardoor er in de schaduw kan worden gegeten. Vol trots laat hij het met de hand geverfde naambord zien van zijn restaurant in wording: de Funchi Pot. De menukaart zal voorzien in de typische Antilliaanse gerechten, waaronder de onvolprezen ‘funchi’, maïspap, met ‘stobá’, stoofvlees. Het publiek zal niet meer bestaan uit ruw scheepsvolk, maar nette mensen, ‘Shon nèchi’ uit Willemstad die een avond willen verpozen op het platteland. Die een goede ‘lomito’, biefstuk, weten te appreciëren in historische, vooral ook romantische context, zoals hij dat enthousiast toelicht. Hij zal zijn plan niet meer gerealiseerd zien worden. Na zijn verscheiden worden de ‘happy hours’ op vrijdagavond geïntroduceerd, gevolgd door dansfeesten in het weekend. Net zoals dat later bij Landhuis Brievengat een begrip werd. Zoals hij dat had bedacht. Balia ku almasola: dansen met de dienstknecht van de duivel, Homber Chiki We hebben de fiets, die onder de ‘lodo’, modder, zit, schoongemaakt met regenwater uit het grote waterreservoir, waar we vervolgens zelf in zijn gaan zitten. Niets verkoelender dan dat, terwijl de regenwor-
101
men verontwaardigd wegkronkelen vanwege zoveel commotie in hun water. De hagedissen die op de rand van het bassin water plegen te drinken, waren al eerder in hun spleten verdwenen. Shon Max ontvangt ons op zijn terras, zittend in zijn mahoniehouten schommelstoel, ondertussen een ‘salú’, borrel, drinkend. Zijn hulp of ‘byside’ naar wij fantaseren, rommelt in de keuken en is bezig met ‘Arroz morro’ - niet ‘morto’, dood zegt Shon Max - en ‘bonchi wowo pretu y stobá di kabritu’, Spaanse rijst met zwartoogboontjes en geitenstoofvlees. De keuken is opgeknapt, geverfd in een mooie Oud-Hollandse stierenbloedrode kleur. Net zoals toegepast in de herenhuizen aan de grachtengordel van Amsterdam. Met het dekseltje van een witte verfpot heeft hij kunstig de muur getamponneerd. Hier en daar zijn de witte rondjes onderaan een beetje uitgelopen. Het lijken dan ballonnetjes aan een kort touwtje. Of zijn het volgegeten spermatozoïden met een te korte staart om te zwemmen? Wij kijken naar het westen uit over het nabijgelegen dorp Sint Willibrordus en horen de kerkklokken voor de avondmis gedempt in de verte. Het geluid is net sterk genoeg om tegen de wind in toch te worden gehoord. Het is vredig, zo met de namiddagnevel die boven de zoutpannen ontstaat en de stofwolk die boven het voetbalveld hangt. De jeugd speelt hier elke avond totdat het donker wordt op deze roestbruine zandvlakte, een aantal op blote eeltige voeten. Met verroeste doelpalen waar de flarden van het vroegere net nog met de wind meebewegen. Deze vrolijke, elkaar vurig bestrijdende ‘hoop van de toekomst’, aangemoedigd door de frequente bezoekers van de bar op het kruispunt, die even onder de bomen vandaan zijn gekomen om hun dominospel te onderbreken. Shon Max vertelt ons terwijl de zon loom wegzakt achter Sint Willibrordus, over de ‘Brua’ 6 van dit bijzondere eeuwenoude landhuis. Hij is allesbehalve een ‘Hasidó di 6
Bruá, letterlijk ‘verward’. Mogelijk afgeleid van het Spaanse Bruja, heks. Verzamelbegrip voor magisch-religieuze praktijken en geneeswijzen. Samenvoeging van West-Afrikaans, Rooms-Katholiek en lokaal volksgeloof, waarbij Papa Grandi (de Heer) overigens leidend blijft in de geloofsovertuiging.
102
Brua’, beoefenaar van Brua, of ‘Miradó di kos’, helderziende. Ook het ‘mesesita’, een ronddansend tafeltje vastgehouden door de aanwezigen om boodschappen van gene zijde te ontvangen door middel van het aanduiden van letters, is aan hem niet besteed. Nee, hij heeft geconstateerd dat de bittere slavengeschiedenis in deze plantage van weleer heeft geleid tot veel dolende geesten. Conflicten tussen de plantagehouders, de Vitó’s, plantagebewakers, de Bomba’s, aangewezen voormannen (die qualitate qua niet werden geslagen), de plaatsvervangende Bastians (de wel gecastigeerden) en de ‘Katibu’ horigen (die met enige regelmaat werden afgeranseld). Maar ook tussen de slaven onderling, de familievetes en buitenechtelijke relaties. Eeuwen van stemmen die zich nog altijd laten horen en zich nooit zullen laten wegdrukken in de vergetelheid. In de kamer aan de noordzijde kun je op bepaalde tijden niet verkeren. Er worden dan geschillen beslecht en daar wil je - mag je - niet tussen zitten. Je hoort daar dan niet, ‘rèspèt’, eerbied, is vereist. De houten shutters van de ramen gaan dicht en de stoelen verschuiven. Wij zitten op de nog warme balustrade van de veranda, vlak naast de klokvormige slavenbel aan de westzijde en luisteren aandachtig. Kennelijk met licht ongelovige blik: hij wijst ons naar de twee andere schommelstoelen, bij de buitenmuur van het huis, die lichtjes heen en weer bewegen. Er is gezelschap volgens Shon Max en ze zijn ‘kontentu’, tevreden, met de aanwezigen. Bij hem weet je het nooit: hij is altijd licht badinerend, doet of hij niet serieus moet worden genomen. Hij houdt van subtiel shockeren, maar kan ineens met zijn priemende blik heel scherp zijn. Hij boezemt ontzag in met zijn gebogen, wat schriele, ingevallen gestalte, kleiner dan wij uitgeschoten pubers. Tegelijkertijd hebben we naast bewondering, vooral ook mededogen met deze pezige man op zijn oude dag, alleen in de tropen. Hij kijkt ons vervolgens uitdagend aan, onderzoekt of we een echt tegenargument hebben. Je ziet de academicus van voorheen, die in is voor een debat zoals in zijn studententijd van ver
103
voor de oorlog. Die zijn postulaten getoetst wil zien met empirisch tegenbewijs. Hij test ons om te zien of de jeugd, wij, tegen hem durven in te gaan. Alleen hoe doen we dat: we durven hem niet echt te weerspreken, want het is voor ons evident dat de passaatwind de schommelstoelen doet bewegen7. Of toch niet, want ze staan wel erg dicht tegen de muur aan, niet vol in de wind. Of komt dat door de ‘warwarú’, dwarrelwind op de veranda, immers, bewegen de blaadjes van de bougainvilles in de potten tegen de muur ook? Of toch, Ah wel si? ‘Es ku Dios ke’, zoals God het wil. Tur kuminda ta di kome, pero tur palabra no ta di papia, al het voedsel is om te eten, maar alle woorden zijn niet om te worden uitgesproken. Met verrassende snelheid schiet hij plots omhoog uit zijn schommelstoel, “bon, nos ta bai kome”, we gaan eten. De zon is onder, we eten onder de fel brandende lustre in de eetkamer in het middenstuk, de ‘sala’ van het huis. Tijdens de maaltijd is het stil, zoals dat betaamt. We genieten in gepaste rust van ons dagelijks eten. Buiten op het terras ritselen de blaadjes in een ronddraaiend windkolkje, zoals eeuwen daarvoor. En nog vele navolgende.
7
Zelf zittend in een schommelstoel en die hard of zacht heen en weer bewegen is, ook als gast, toegestaan. Een lege schommelstoel bewegen is zeer af te raden naar Curaçaos (bij?)geloof.
104
Na jarenlange proefnemingen uitsluitend Fongers fietsen door het leger gekozen. (Advertentie van de Groningse rijwielfabrikant Fongers)
Slavenmuur Siberi: Welk een kolossale arbeid werd hier verricht door de Curaçaose slaaf en met welk doel? (J. van de Walle)
105
Saliña di St Marie: Ora bo ta di malu, papel muhá ta kòrta bo, als je pech hebt, snijdt (zelfs) nat papier je
Laten zij die overvloed hebben niet vergeten dat zij omgeven zijn met doornen, en laten zij heel voorzichtig zijn niet erdoor te worden geprikt. (J.Calvijn)
106
Recordándoté van Jacobo Palm: “Bo n’ por tok’é”, je kunt dit niet spelen als plagerij naar Rudolph Dòdò Palm.
Segun e tambú ta bai, asina tambe sanka mester bai, zoals de trom gaat, moet ook het achterste gaan.
107
Naardien het aan Ons door deskundigen te kennen gegeven is dat de witte muren der huizen zeer nadeelig voor het gezigt zijn, uithoofde der wederkaatsing der zonnestralen op het oogstelsel, waardoor eene onherstelbare verzwakking aan hetzelve veroorzaakt wordt (...) Publikatieblad No. 14 Anno 1817 m.b.t. het verven van muren in kleuren op straffe van een boete: gold alleen voor Willemstad en omgeving.
108
Deel II Op weg naar zelfstandigheid
7. Ons grote voorbeeld, dat is Peter Stuyvesant1
1954 Peter Stuyvesant College, ontwerp Ir A. de Vries, D.O.W. Dienst Openbare Werken.
Niemand zo werkzaam als hij Wie had meer macht dan, wie had meer kracht dan Peter Stuyvesant Laat ons dan worden als Stuyvesant, moedig en sterk Dan staan wij klaar, gereed voor ’t grote toekomstwerk Wij leven thans nog in blijde jeugd op de A.M.S. Lang duur die vreugd, lang leve onze A.M.S. A.M.S.-lied, tekst Greet Vermeulen
1
Geboren Pieter, later door hemzelf veranderd in Petrus, door de Amerikaanse geschiedschrijvers verbasterd naar het Engels-fonetische Peter.
113
Peter Stuyvesant, organizer of the first volunteer firemen in America (US Postage stamp) Deze koene, onverschrokken Fries uit Peperga (Friesland) werd door de West Indische Compagnie in 1643 tot ‘Directeur-generaal’ benoemd van de zogenoemde ABC-eilanden, Aruba, Bonaire en Curaçao, waar hij werd gestationeerd in Willemstad. Het uitbreiden van de ‘belangen’ - zoutwinning, kleurstof, maar vooral ook slavenhandel - van zijn principaal voerde hem onder meer naar de bovenwindse eilanden. Waar hij ten tijde van zijn mislukte verovering van Sint Maarten op de Spanjaarden, zijn rechteronderbeen door een vijandelijke kanonskogel verloor. Wij waren als kinderen op de lagere school tijdens het verhalen over die ongetwijfeld heldhaftige, maar mislukte zegetocht gefascineerd waar dat onderbeen na het dichtschroeien van de bovenbeenstomp, zou zijn gebleven. Door de geschiedschrijvers werd meer gespeculeerd over de houten prothese waarmee hij zich daarna verplaatste. De legende wil dat zijn privérijkdom in zilveren banden zat, geschoven rondom de kern van deze houten poot. Deze vermeende schat is na zijn dood in de omgeving van Nieuw Amsterdam in 1672 niet teruggevonden, en is dat nog altijd niet. Een ongemakkelijk, streng en zelfzuchtig mens, zoals opgetekend in de annalen, van huis uit zoon van een gereformeerde dominee. Die allereerst de economische belangen veiligstelde ten koste van de autochtonen, de religies van anderen daarbij niet ontziend. Nadat hij was overgeplaatst naar Nieuw Amsterdam, het huidige New York, ging hij de strijd aan met de Indianen in de zogenoemde perzik– oorlog, ontketend nadat een Indiaanse vrouw een perzik van een kolonist had gepikt, althans in de ogen van de laatste. Eerder liet hij de religieuze leider van de Quakers in het openbaar een lijfstraf ondergaan, ter publieke vernedering van deze religieuze minderheidsgroep. Bepaald racistisch xenofoob was hij - zelf amper enkele jaren
114
daarvoor als nieuwkomer binnengedrongen - getuige zijn reactie op de instroom van joodse emigranten: “Het minderwaardig ras, hatelijke vijanden en godslasteraars van Christus mogen niet toegelaten om deze nieuwe kolonie te besmetten en last te veroorzaken”.2 Hij werd hierop tot de orde geroepen door de Heren XIX in Nederland, waarbij onduidelijk is of dit uit hun zakelijke eigenbelang voortkwam. Of dit inderdaad uit waarlijk religieus gedogen was, waar de Nederlanders toen om bekend stonden? Of dat mededogen voor de buitenwereld kunstig pretendeerde? De Nederlandse kolonisten kwamen er overigens niet altijd negatief vanaf waar het om hun tolerantie ging. Zoals volgens de Encyclopedia Britannica: ‘Dutch families joined the festivities, dancing with the Negroes’ tijdens religieuze feestdagen. De Engelsen zouden na de overgang van Nieuw Amsterdam naar New York het interraciaal dansen vervolgens weer ontmoedigen. Wel heeft Stuyvesant substantieel bijgedragen aan het economische succes van de Nederlanden in die tijd, getuige ook de ruil die werd gemaakt met de hertog van York. Nederland verkreeg het vruchtbare Guyana, het latere Suriname, en Brazilië als nieuwe wingewesten. Het bijzondere is dat nog altijd zijn naam en faam door een straatnaam, borstbeeld en gedenkplaat in down town Manhattan wordt gememoreerd. Zijn halsstarrige houding tegen andere religies zou als omgekeerd effect hebben gehad dat daarmee de basis werd gelegd voor de vrijheid van godsdienst. Als een van de belangrijkste overtuigingen van het latere Amerikaanse volk, zoals verankerd in de grondrechten van de Verenigde Staten. Kennelijk droeg hij ook bij aan de beeldvorming van heldendom: het Duitse tabaksconcern Reemtsma baseerde er in de twintigste eeuw zelfs een succesvol 2
Door de eeuwen heen bestond dit open antisemitisme, ook in Stuyvesants tijdsgewricht. In dat opzicht week hij - in alle verwerpelijkheid, ter vermijding van misverstanden niet sterk af van de ‘gangbare opvattingen’.
115
sigarettenmerk op. En de vrijheid, de hang naar verre horizonten en een comfortabel leven: een Nederlandse pensioenverzekeraar ‘penetreerde’ de markt met succes op basis van de slogan over ‘het Peter Stuyvesantgevoel’. Hoe raadselachtig is het paradigma van de massacommunicatie? Tur loke orea tende, boka no mester ripití, alles wat de oren horen, moet de mond niet herhalen. De eerste Algemene Middelbare School werd in 1941 op de Antillen gestart als vervolg op de M.U.L.O. (middelbaar uitgebreid lager onderwijs). Mede omdat er geen verdere opleiding in Nederland mogelijk was door het isolement ten tijde van de oorlogsjaren. De school groeide gestaag onder de bezielende leiding van meester Meijer en werd vervolgens omgebouwd tot een Hogere Burger School met drie richtingen (A, B en C, voor de onderwijzersopleiding). Niet nadat de nodige strijd was geleverd met de Rooms-Katholieke kerk, i.e. Mgr. Verriet, over de wenselijkheid van ‘neutraliteit’ van dit middelbare onderwijs. Uiteindelijk toch met ‘gemengde’ klassen: in tegenstelling tot het katholieke onderwijs op het Maria Immaculata (alleen meisjes) en Radulphuscollege (alleen jongens). In 1954 werd het nieuwe moderne strakke gebouw langs de Schottegatweg bij Biesheuvel opgeleverd. Zodoende kon het onderwijscurriculum verder worden uitgebreid met een Middelbare Meisjes School en Gymnasium. Het gebouw werd ingeklemd tussen een plantage en de psychiatrische inrichting Rustoord; geen instelling zoals die ‘correcte’ aanduiding pas veel later in zwang kwam. Weer later omgedoopt tot Klinika Dr. Capriles. Wie heeft bedacht de school te vernoemen naar deze flibustier3 Peter Stuyvesant, is onduidelijk. Eerst werd nog gedacht aan het vernoemen naar P.H. Maal als grote voorvechter van het middel3
Afgeleid van het woord vrijbuiter: boekanier, zeeschuimer of zeerover, die wel of niet gelegitimeerd door een kaperbrief van de handeldrijvende, imperialistische naties zoals Spanje, Engeland en Nederland, het Caraïbisch gebied afstroopten.
116
baar onderwijs op de Antillen, maar kennelijk sprak die naam qua heldhaftigheid niet zo aan. Of was het zijn oproep na de oorlog via een advertentie in de krant dat hij op zoek was naar een ‘Soekarno’ voor de Antillen, die hem diskwalificeerde bij de gevestigde orde? Wel is duidelijk dat koningin Juliana de gulle geefster was van het standbeeld van Stuyvesant. Reden dat het bronzen gevaarte van Pietermaai naar de voortuin van het net afgebouwde PSC-college werd verplaatst, voorafgaand aan haar komst in 1955. Het nieuwe gebouw was van een streng ontwerp. Zeker ontzag inboezemend bij ons eersteklassers, die zoals ik nog een korte broek droegen. Een ontwerp met oog voor een belangrijke functionaliteit van het onderwijs in de tropen: de open, overdekte gangen aan de windzijde en de diep verzonken glaskantelramen aan de westzijde droegen in natuurlijke zin belangrijk bij aan de koeling van het gebouw. Met voor die tijd ruime klaslokalen en rustgevende tinten, overwegend wit en groengrijs tegelwerk. Dat principe gold alleen niet voor het trappenhuis en het bovenste klaslokaal aan de kopse kant van het gebouw, dat geheel in glas werd uitgevoerd, pal op de westzijde. Met grote tuimelramen weliswaar, maar na het middaguur was het daar niet meer te harden. Tin mas loko ta kana afó, ku tin den Montekristu, er zijn meer gekken buiten op straat dan in Rustoord. Vraag is of die bovenste ruimte ooit was bedoeld als lesruimte, of ging men ervan uit dat het lesgeven vroeg in de middag zou eindigen? Allereerst kregen wij daar in mijn eersteklasjaar in 1963 tekenles. Wij mochten als vrije opdracht een klasgenoot uitkiezen en van hem of haar het portret in waterverf aan het papier toevertrouwen. Een voor mij praktisch onuitvoerbare opgave door gebrek aan creatief talent, maar ik voldeed met toewijding aan deze opdracht. Het legitimeerde mij om mijn eerste heimelijke liefde langdurig te mogen aankijken. Zonder al te opvallend te zwijmelen. Later zou
117
deze tekenruimte intern verhuizen naar het klaslokaal vlak naast de ingang aan de oostkant van het tweede gebouw, bestaande uit geschakelde gelijkvloerse klaslokalen. Die waren specifiek ingericht voor de technische vakken biologie, natuur- en scheikunde. In amfitheateropstelling met grote werktafels met hardhouten tafelblad, geplaatst voor het drieledige schoolbord. De leraren liepen daartussen als gekooide tijgers heen en weer. Of deden aan de voorkant de proeven, met bunsenbranders, erlenmeyers, grote glazen potten met zuren, basen en magische attributen. Zoals een lange glazen staaf met een geprepareerd kattenvel voor het opwekken van statische elektriciteit. Achterin de klas hadden wij uiteraard in het Papiaments erotisch commentaar op de wijze waarop het glas met het vel werd ‘opgewreven’. Twee halve Maagdenburgse bollen met kraanaansluitingen voor de vacuümpomp waren voor ons pubers eveneens aanleiding voor niet mis te verstane vergelijkingen, die Otto von Güricke niet had kunnen bevroeden. Een kwikbad met glazen stijgpijp voor de uitleg van het horror vacui volgens de Wet van Torricelli. Met een scheikundeproeflokaal en een werkplaatsvoorziening voor onze amanuensis Egberts, gekenmerkt door zijn van nature altijd getormenteerde blik van permanent naderend onweer. Op een kritisch moment zou de watertoevoer van het laboratorium niet hebben gewerkt en verloor hij enkele vingers na een mislukte zoutzuurproef. Dat was tenminste het verhaal dat de ronde deed onder ons scholieren. Je deed er verstandig aan daarover geen flauwe grappen te maken. Ook niet als zijn proeven op de grote houten tafel onder toeziend oog van de natuurkundeleraren Blok of Roth weer eens dreigden te mislukken. Vervolgens werd de dominee naar de stralende, maar gloeiendhete broeikas bovenin het hoofdgebouw verbannen. De godsdienstles was niet verplicht - de ouders konden daarom verzoeken - zodat het merendeel van ons pre-pubers weinig drang ondervond om scherp bij de les te blijven. Het was er altijd benauwd en het opdreunen van Genesis tot en met Maleachi ervoeren wij niet als een grote uitdaging. Rechts van onze moeizaam
118
voortploeterende docent keken wij uit op de eerste vierbaansweg van het eiland. De verbindingsader rondom het Schottegat, waar wel 80 kilometer per uur mocht worden gereden. Terwijl direct naast de weg in de stoffige berm werd gestopt om passagiers op te pikken, of een praatje te maken, soms nog half op de rechter asfaltbaan staand. Zeker in de regentijd ter omzeiling van de plassen met rode, zuigende modder. Onder ons raam was een rechthoekig pleintje met transformatorhuis aangelegd, waar het verkeer werd gescheiden naar de ingang van Rustoord dan wel van onze school. Een keer hadden wij een echt goede reden om de les te onderbreken, toen wij een paar ‘broeders’, verplegers in witte jas, achter een patiënt aan zagen rennen, die ondanks de omheining en een bewaakte poort kans had gezien om aan de verpleging te ontsnappen. Een deerniswekkende suïcidale, dolende ziel die duidelijk van plan leek zich voor de auto’s te gaan werpen gezien zijn vluchtpad recht op de snelweg af. Als in een tackle bij een rugbywedstrijd ging hij net op tijd neer, dankzij de broeder die zich op zijn benen wierp. Wij griezelden ondertussen ontzet na - zittend op onze ongewilde tribune van de ondergang wat er zou zijn gebeurd na impact met de loodzware, uiterst solide gebouwde Amerikanen uit de jaren vijftig. In de fraai aangelegde halfronde voortuin stond Peter Stuyvesant in vol bronzen ornaat op een hoge sokkel met martiale, boosaardige blik fier met de hand aan zijn staf opgesteld voor de fel in de zon schitterende glaskolos achter hem. Als ware het zijn nog altijd lijdzaam volgende troepen. Elk examenjaar werd hij dan eind mei omringd door opgetogen, luid joelende scholieren, die net hadden gehoord dat ze waren geslaagd. Elk jaar weer de obligate groepsfoto, met de blij tevreden ogende rector Van der Kolk en zuinig glimlachende conrector Heitzman. En na hen nog vele generaties directeuren. Sommigen van ons probeerden dan - geheel puberaal dus passend voor die leeftijdsfase - in contrast een punt te maken door opzettelijk wrevelig of korzelig te kijken. Bij het opkomen van de
119
Provobeweging in Amsterdam halverwege de jaren zestig werd dit op Curaçao op ludieke wijze lokaal ‘vertaald’ tijdens het eindexamenfeest: het standbeeld werd omhangen met Provo-teksten en beklommen door feestende geslaagden. Overmoedige stervelingen in witte kleding met in een chloorbad witgebleekte ketsen die respectloos op Peter Stuyvesants bronzen schouders gingen zitten. Dit tegen de zin van de rectores overigens, maar ze gedoogden het: intussen als oude rotten in het vak als geen ander aanvoelend dat nieuwe tijden in aankomst waren, zelfs op dit toen nog ogenschijnlijk vredig duttende eiland in de tropen. Zij het van geheel andere orde dan ooit gedacht, naar zou blijken op 30 mei 1969. Verschillende leraren zagen de grap in van deze lokale interpretatie van de Nederlandse Kabouterbeweging. Nadat ze eerst op een schavot op het binnenplein van onze school verbaal waren terechtgesteld, werden ze geheel ‘anti-autoritair’ met een spandoek ‘gedwongen’ door de binnenstad te lopen. Holland: een land dat zijn naam niet gestolen heeft. (Jan Cremer) Deze nieuwe lichting Nederlandse leraren kwam in de jaren zestig aan op het Peter Stuyvesant College. Een aantal met linkse idealen die werden gemarkeerd door de Parijse studentenrevolte en de Maagdenhuisbezetting in Amsterdam. Adepten van grote sociale verschuivingen in de Nederlandse samenleving, die een nieuw tijdperk van de naoorlogse jaren inluidden. Zij waren gedreven, enthousiast over hun vak en bevlogen bezig hun ideeën over te dragen aan hun leerlingen. Ze bliezen ‘extracurriculaire’ activiteiten weer nieuw leven in. Het boek Skein (cool, stoer) kwam tot stand over ‘onze’ school, mede door de inzet van een aantal leerlingen met geheel verschillende sociale achtergronden. Het werd zodoende een historische momentopname, een dwarsdoorsnede in tijd over de populatie van deze school. En het spektakeltoneelstuk Shakespeare’s Midsummer Night’s Dream werd opgevoerd in de openluchtbios-
120
coop van de Shell. Er werd een debatingclub opgezet en een film met en door de leerlingen gemaakt. Met beperkte middelen, maar vol overgave en passie. Nieuwe leermethoden en nieuwe lesboeken werden ingevoerd. Met aangescherpte Nederlandse beoordelingsmaatstaven van repetities, opstellen en spreekbeurten. Verbouwereerd zaten wij elkaar aan te kijken in de derde klas toen de eerste krachtmeting had plaatsgehad. Met strakke blik keek onze leraar Nederlands, Boukema, ons aan bij het teruggeven van onze repetitieblaadjes. Op een enkele na (met magere zeventjes, zesjes) had hij iedereen een onvoldoende gegeven. Zelf ook niet helemaal wetend wat hij met die situatie aan moest? Of was dit zijn methode om ons - letterlijk - aan de les te krijgen? Zou hij zich op dat moment ook hebben afgevraagd waaraan hij was begonnen? Wij leerlingen maakten ons in elk geval zorgen: het was gedaan met de rust, er moest worden gewerkt. Zo werden wij ingewijd in de - niet mis te verstane middeleeuwse licht erotische - teksten van de historische klassieker Galathea siet den dach comt aen van Hooft. Met evenzoveel plezier werden de sociale achtergronden van Elsschots Lijmen / Het been ontvouwd, voor ons in deze tropische setting een volstrekt andere wereld. Letterlijk. Maar op zijn sterkst was onze leraar Nederlands toen wij bij de contemporaine ‘kritiese’ schrijvers als Mulisch of Hermans aanlandden. Zij die de muffe naoorlogse Hollandse burgerij hardgrondig wisten wakker te schudden. Elke maandag als wij om iets na achten begonnen met het gortdroge boekhouden en handelsrekenen, vrolijkte klasgenoot M. ons achterin de klas op met een verslag over zijn amoureuze weekend. Opgeluisterd met slurp-, zuiggeluiden en andere onomatopeeën kregen wij een beeldende rapportage van zijn vermeende heldengeslachtsdaden. Naar zijn eigen volle overtuiging bedreven in de zee, in de auto, in een grot, overal maar niet in een saai bed thuis. Wij
121
herkenden een Antilliaanse variant op Ik Jan Cremer, de gelegaliseerde Nederlandse pornoliteratuur die het ogenschijnlijk puriteinse, maar feitelijk verholen promiscue eiland had veroverd. Het boek met de held op zijn Harley op het voorkaft mocht zelfs door mijn zus als ‘examenliteratuur’ voor Nederlands worden opgevoerd. Met instemming van mijn intussen steeds liberalere ouders. Dat onze klasgenoot al die teksten paraat had, was te danken aan Boukema. Een van zijn opdrachten aan de leerlingen was om een opstel te schrijven, beginnend met ‘Ik’. IJverig had M. de erotische passages uit Cremer overgeschreven, maar had niet gerekend op de ‘vriendelijke’ uitnodiging van Boukema om zijn ‘eigen’ geestesproduct voor de klas te komen voorlezen. Met vuurrood hoofd, onder luid snikkende, huilend lachende medeleerlingen werd hij gedwongen zijn hele epistel te declameren. Plagiaat is van alle tijden, ook door Cremer zelf over de oudste handeling der mensheid. Pa dal un kacho, no sa falta palu, om een hond te slaan is altijd wel een stok te vinden. Niet alleen werden de leerlingen gestimuleerd om kritisch na te denken. Ook de literaire Antilliaanse samenleving, gewend aan de enigszins ingesufte ‘Antilliaanse Cahiers’, werd deelgenoot gemaakt van de nieuwlichter-opvattingen van Boukema en de zijnen. Daartoe werd het literair tijdschrift PIKA, als in ‘scherp’, promèntè, ook ‘stekel’, driehoekige doorn van geelbloeiend onkruid, opgericht. Met drie redacteuren van zoals dat heette ‘Europees Hollandse’ afkomst. Doel van de redactie was kort samengevat: Heilige huisjes zijn er om tegen aan en zo mogelijk omver te schoppen (als u er nog een paar hebt, hier er mee). Kruipt u er in en doet u de deur op slot, dan bent u een schijthuis in het kwadraat en hoeven we u al niet eens meer te kakken te zetten. Als dit laatste zinnetje u geërgerd heeft, bent u de ideale PIKA-lezer.
122
Analyserende boekbeschouwingen werden geschreven over de Antilliaanse schrijvers van naam en faam zoals Cola Debrot, Boeli van Leeuwen en Luc Tournier, alias Chris Engels. Daar waar in het verleden in de Antilliaanse samenleving eigenlijk alleen met gepaste trots werd gesproken over de naoorlogse literaire prestaties van hun eigen landskinderen. Terwijl deze Nederlandse nieuwkomers de literatuur van de zegevierende Nederlandse schrijvers als Mulisch, Wolkers en Hermans impliciet tot de standaard leken te hebben verheven. Hoewel het net uitgekomen boek De hond met de blauwe tong van Wolkers en een studie van Dr. Hermans over Fidel Castro op z’n minst zo scherp werden beoordeeld. En het was, net zoals in Nederland overigens, wennen hoe er openlijk over sodomie (Van het Reve) of pornografische sex (Cremer) werd geschreven. Deze nieuwe toon van buitenstaanders, enerzijds badinerend en anderzijds heel direct, werd als ‘fresku’, vrijpostig, bestempeld. Was het een verkeerde inschatting van de Antilliaanse volksaard, door Nederlanders wel aangeduid met te lange tenen? Een ongelukkige samenloop in een tijdsgewricht waarin nu net werd geworsteld met het niet-verwerkte verleden? Het blad kwam uit tijdens de opmaat van grote culturele verschuivingen op de Antillen; een periode dat schrijven in de eigen landstaal Papiaments nog niet gebruikelijk was. René de Rooy was daarmee al wel gestart in de jaren vijftig, maar zijn tijdschrift Simadan, Oogstfeest, verdween na twee edities. Pas in de jaren zeventig zou de stroming ‘Di nos e ta’ doorbreken, het is van ons, waarin men trots werd op het in ‘eigen’ taal geschrevene. Groot succes had Frank Martinus Arion, die met zijn debuutboek Dubbelspel diepgaand inzicht gaf in de Antilliaanse samenleving. Die met zijn boeken, waaronder Afscheid van de Koningin, als literator wist door te dringen in het afgeschermde boekenwereldje in Nederland. Overigens nog wel geschreven in het Nederlands … In elk geval haalde de nieuwbakken Nederlandse redactie de hoon over zich heen van de Antilliaanse redacteuren van de in die ja-
123
ren zestig eveneens opgerichte Antilliaanse, deels literair georiënteerde tijdschriften. Vitó, Kambio en Ñapa voerden alle op hun eigen wijze en voor eigen parochie zo hun strijd. Van puur literaire beschouwingen over het werk van de net nieuw opkomende generatie Antilliaanse schrijvers tot aan het indoctrineren van militant linkse ‘zwarte’ idealen. Stanley Brown, hoofdredacteur van Vitó, Plantagebewaker, schuwde dan ook het openlijk defameren van onder anderen Boukema niet. Naast de affichering ‘cultuurkoloniaal’ kreeg hij van Brown - omdat hij in landhuis San Sebastian, een eeuwenoude plantage op het platteland van West-Curaçao woonde - de bijnaam ‘landhuismandarijn’. Met een venijnige, misschien toch wel geestige sneer naar het net uitgekomen boek van Hermans, Mandarijnen op zwavelzuur? Over de geest van die tijd van uitdelen en incasseren merkte Boukema 45 jaar later op (“schelden hoorde er nu eenmaal bij”) dat ondanks deze publieke verkettering, zij het eigenlijk wel met elkaar konden vinden waar het hun maatschappijkritische houding betrof. Pica (medische betekenis): zucht naar het consumeren van nieteetbare dingen. In de stijl van Bericht aan de rattenkoning van Mulish permitteerde de redactie van PIKA zich ook een vitrioolspottende - ongetwijfeld naar opvatting van het Antilliaanse politieke establishment - gezagsondermijnende, ‘advertentie’. Dit naar aanleiding van het regeringsbesluit om een bevolkingscensus van het eiland te koppelen aan een voor het eerst op de Antillen te introduceren verplicht identiteitsbewijs. Ongetwijfeld zou de associatie van het Duitse schrikbewind met een regeringsleider in Nederland ook geheel verkeerd zijn gevallen.
124
125
Ondanks de dwingende idealen van de rebellerende hippiegeneratie: ‘alles moet toch gezegd kunnen worden’ en ‘recht op vrijheid van het individu en verzet tegen overheidsinmenging’. Maar dat zou waarschijnlijk niet hebben geleid tot enige extra commotie, gezien de algehele atmosfeer van het zich afzetten tegen de naoorlogse regerende elite en gevestigde burgerij. Op Curaçao werkte dat anders. Uiteindelijk zou het schoppen tegen heilige huisjes na zes edities eindigen, met # 7 als laatste uitgave: een leeg format. Op de roze (!) voorkant stond ‘gecensureerd’ gedrukt, de overige pagina’s bleven onbeschreven. Door meervoudige oorzaken. De katholieke drukker zou de soms godslasterende inhoud niet meer willen drukken4. Te weinig abonnementsinkomsten? Of was de lol er gewoon af bij de redactie? Met tomeloze energie en vol overgave had Boukema zich op dit eiland geworpen om het te doorgronden. Zoals het opzoeken van de kunstenaars Ocalia en Nepomuceno, gevolgd door het verzamelen van hun kunstwerken. Het engageren van lokale schrijvers, met uitzondering van de kluizenaar Tip Marugg die onbereikbaar bleef voor eenieder. En het meespelen in Heijermans’ toneelstuk De Wijze Kater, samen met Henk van Ulsen. Door het regelmatig drinken van een ‘kèlki rom’, kelkje rum, met de plantagebeheerder van San Sebastian, probeerde hij de volksaard van de bewoners van Willibrordus te doorgronden. Hij organiseerde mede de lezingen van W.F. Hermans, die Curaçao aandeed in 1969. En maakte een rapportage voor Vrij Nederland over de opstand in 1967 op Anguilla, waar de bevolking streed om haar afhankelijkheid van St Kitts & Nevis in te ruilen voor het rechtstreeks ‘mogen’ vallen onder Brits gezag. Voorbodes van een staatkundig traject dat de Nederlandse Antillen daarna ook zouden doormaken. Boukema verliet na de rellen in 1969 het eiland, niet gedesillusioneerd maar wel een bijzondere levenservaring rijker. Hij zocht zijn toekomst - na een intermezzo bij 4
Dat blijft de vraag: de fraters van Scherpenzeel die - soms ook moeilijk opvoedbare - kinderen opleidden in technische vakken, waaronder het drukken, waren zo commercieel dat ze zelfs het erotische woordenboek Dikshonario Erótiko van Tip Marugg drukten …
126
de Nederlandse Journalistenschool - aan de universiteit van Jakarta in Indonesië. Trabou di pia di palu5, werk van een houten been: overbodig nutteloos werk. Het Statenlid Wiels stelde in 2011 dat Peter Stuyvesant als misdadiger diende te worden gekwalificeerd. Daar waar in de jaren vijftig nog generaties Antillianen op de geboortedag van Stuyvesant naar zijn beeld op Pietermaai togen om het AMS-lied te zijner glorie te zingen. In smetteloos wit gekleed, onder tromgeroffel, met fier wapperend vaandel werd dan na een korte toespraak een krans gelegd. Waarbij de ceremonie werd afgesloten met een krachtig gescandeerd “lang leve de Aa-eM-eS”. Een halve eeuw later is zijn standbeeld op onverklaarbare wijze verdwenen. In een weekend werd het met kettingen van de sokkel getrokken. Smadelijk tuimelde zijn bronzen reïncarnatie in het stof van het grindbed rondom de sokkel, werd op een truck getakeld en in stilte afgevoerd. En is sindsdien onvindbaar. Helmin Wiels gaf daarna als commentaar “Pas als het standbeeld van Juliana is weggehaald, kunnen we spreken van een onafhankelijk land”. Mijn middelbare school is intussen vernoemd naar Alejandro Paula, voormalig leraar maatschappijleer van het PSC, later rector van de Antilliaanse universiteit, filosoof en premier. Een waardig eerbetoon aan de verdiensten van deze prominente burger. Maar werd daarmee recht gedaan aan het verre verleden? Hoe lang gaat het duren voordat met het daarna volgende ‘verleden’ wordt afgerekend? Wordt eerst het borstbeeld van Wilhelmina verwijderd zoals dat recht tegenover het oude Statengebouw staat? Gevolgd door het verwijderen van Juliana op het naar haar vernoemde plein? 5
Palu betekent ook boom, mogelijk refererend aan de keiharde boomsoorten op het eiland zoals de Kibrahacha, letterlijk vertaald ‘breek de bijl’. En de Wayacá, pokhoutboom waarvan het hout werd gebruikt voor het wrikboord op de achtersteven van de bootjes die de stadsbewoners van het Rif naar Punda en Otrobanda overzetten. Ook toegepast als slijtvaste draaischijf binnenin de houten katrollen van zeilschepen.
127
Daarna het standbeeld van Dr. Da Costa Gomez op het voormalige Helfrichplein vervangen, waar gouverneur-generaal Helfrich al op zijn beurt plaats had gemaakt? Wij ontlenen onze autoriteit aan God en de West Indische Compagnie, niet aan de plezieren van een paar onwetende onderdanen. (Peter Stuyvesant?) Op Curaçao wordt intussen gesproken over de ‘fukú’, vloek die rust op het verwijderen van het standbeeld van Peter Stuyvesant. Niemand wil aangeven waar - de restanten van?- zijn standbeeld zijn gebleven en zelfs de best ingewijde journalisten houden hun kaken stijf op elkaar geklemd. Immers, het is met alle direct betrokkenen niet goed afgelopen: één heeft zijn onderbeen verloren, één is vermoord en één is volledig aan lager wal als ‘choller’, junk, geëindigd …
128
Hodie mihi, cras tibi: heden ik, morgen gij?
129
Kada kochino tin su sabado, ieder varken heeft zijn zaterdag (slachtdag).
130
In het kader van de merkbevestiging is veiligheidshalve toch maar gekozen voor de associatie met de voorganger, het ‘voormalige’ Peter Stuyvesant College?
Visie 2013 van de KAP: ‘Het openbaar onderwijs op het KAP richt zich op een brede vorming van leerlingen opdat deze zich kunnen ontwikkelen tot intellectueel vaardige, multi-inzetbare en sociaal weerbare (wereld-)burgers in een snel veranderende multiculturele informatiesamenleving. Deze vorming vindt plaats op verschillende niveaus: 1. Intellectueel niveau, waarbij de leerling wordt opgeleid voor het behalen van het HAVO- of VWO-diploma. 2. Geestelijk niveau, waarbij waarden en normen centraal staan. 3. Sociaal-maatschappelijk en sociaal-emotioneel niveau, waarbij het doel is het vormen van evenwichtige, zelfstandige, proactieve, mondige, verantwoordelijke burgers die gedisciplineerd met regels kunnen omgaan en die vanuit een maatschappijkritische houding een positieve bijdrage willen leveren aan de maatschappij.’
131
Provo ziet zich voor de keus gesteld: desperaat verzet of lijdzame ondergang (Kabouter Roel van Duijn).
Lerarenkorps van het PSC 1969: Wij zijn Jongens van de West, Wij kennen geen verdriet, treuren, zeuren niet, zingend door het leven blijft ons streven.Trara Tjoela enz. (Zangbundel voor Curaçao)
132
Pater Brenneker geknipt uit kerosineblikken door Maximiliano Nepomuceno, werknemer van de Shell. Pater Brenneker ontdekte ‘Nepo’s talenten en zette hem aan tot een uiteindelijk bescheiden, subtiel oeuvre.
Toen W.F. Hermans dit leeuwtje van Nepo zag in de met olielampen verlichte sala van landhuis San Sebastian, maakte hij een foto, die later op het kaft van zijn Houten Leeuwen en leeuwen van goud prijkte. De thematische hoofdstukken over de periode 1963 – 1979 vatte hij samen als “de afbraak van de taboes”. (Collectie H.J. Boukema)
133
Curaçao, Corsau Panorama door Ocalia’s ogen: E tabata para manera un yu sin mama, hij stond er als een kind zonder moeder.
134
De fiscus antwoordde dat men eerst tot ‘dwanginvordering’ zou overgaan en dat zonodig bij gebleken ‘onvermogen’ de aanslagen tot afschrijving konden worden voorgedragen. In zijn beginjaren verkocht Ocalia zijn werk (de Emmabrug, Avila die hij vele malen reproduceerde) ad 25 NAf aan cruiseschiptoeristen. Al snel liep dit op tot 200 NAf in de jaren zeventig voor een schilderij op bestelling. De waarde van verschillende topstukken is nu € 45.000,-.
135
8. Kada pakiko tin su pasobra1
Maquette van het Hilton: Ik heb mij altijd verzet tegen het gebruik van staalconstructies vooral omdat het te weinig werk opleverde voor de lokale bevolking. (architect Ben Smit, aanhanger van de Braziliaanse school)
1
Elk waarom heeft zijn daarom.
137
Take me to the Hilton, the places you’d rather be! (Company slogan) Hotels van grote Amerikaanse ketens werden in de jaren zestig op de mooiste plekken van het eiland gebouwd, ondanks protest van de lokale omwonenden en vissers. Maar Piscadera (Hilton), Rif (Holliday Inn) en Steenrijk (Hazeleger) zouden worden geofferd in het kader van de onvermijdbaar geachte economische groei. Amerikanen werden in groten getale door directe vluchten vanuit de gehele VS en door steeds grotere cruiseschepen aangevoerd. Juweliers als Kan (met de uiterst originele slagzin ‘wat Kan kan, kan Kan alleen’) en Spritzer & Fuhrmann zagen het koopgrage volkje met verscheidene horloges om de onderarmen de winkel verlaten. Toeristenbureaus in de VS hadden dit gat - voorfinanciering van deze junket trips in de Caraïbische reismarkt - ontdekt. Dankzij de snel opkomende creditcardmaatschappijen die met hun ‘plastic fantastic’ geld een extra ’boost’ gaven aan de consumptie-uitgaven. Waarbij Average Joe na terugkeer zijn reisen creditcardschulden afbetaalde met de te verhandelen horloges van Movado, Gerard Perigueux en natuurlijk de onvolprezen Rolex. Bij Piscadera verving Hilton een steiger in de zee met daaronder een vier meter diepe anti-haaiengaasafrastering, zoals die ooit eerder was aangelegd door Shell. Praktisch nergens op het eiland kwamen die afrasteringen voor, behalve daar waar de Shell-medewerkers zwommen bij Piscadera en Bullenbaai. Wij zwommen bij Boca Sami in de open zee, waar je dagelijks de ‘huis’-haai langs de kust zag navigeren. Als vissers scholen masbangu’s - door roofvissen opgejaagd - boven het water zagen uitspringen, werden vliegensvlug de netten gespannen en toekijkende jongetjes het water ingestuurd. Met veel gespat werden dan de predatoren, zoals barracuda’s, wahu’s en haaien, uit de buurt van de visnetten gehouden, nauwelijks met incidenten. Bij Piscadera werden deze omheiningen onder de zeespiegel mogelijk aangelegd omdat schepen voor de nabijgelegen haveningang van de St. Annabaai hun
138
vuilnisresten in zee dumpten. Of werd verzekeringstechnisch geanticipeerd op de notoir bekende claimcultuur van de Amerikaanse gasten? Mijn moeder komt giechelend thuis van een ochtend ‘unwinden’ op het strand van Piscadera, een clubfaciliteit die Hilton biedt aan ‘locals’. Ze had daar op een strandbed tussen de andere Amerikaanse gasten gelegen en werd door een oudere heer met mooie strooien Habanahoed en Guayabera-overhemd in het Engels - maar met herkenbaar Antilliaans accent - aangesproken. De bekende oneliner openingszin “if she would appreciate his company” had zij in het Nederlands beantwoord met de opmerking dat zij zijn boeken (recent de Rots der Struikeling) zeer waardeerde, maar dat ze hem dat niet wilde aandoen. Boeli van Leeuwen, net zoals mijn vader ambtenaar van de naoorlogse generatie, intussen vermaard auteur, groette haar hoffelijk en vervolgde zijn missie naar gezelschap, deze vreemdeling op aarde. Of inspiratie, of? Mijn vader mompelde iets van ‘palu friu’, dubbelzinnige aanduiding voor ‘slappe lul’. Deze enkele of dubbele waterijsjes op een houten stokje van 10 ct. of 20 ct. werden verkocht door Portugezen die luid bellend door de woonwijken trokken met handkarretjes gekoeld door ijsstaafblokken. Naast waterijs boden zij ook roomijs aan, drie bollen in verschillende smaken, een ‘papurèshi’ à 30 ct. In die tijd een kostbare, luxe uitgave voor menigeen. Geheel naar Amerikaanse leest kende dit hotel verschillende ‘ballrooms’ en zalen voor conferenties, aangeduid met Curaçaose vogel- en plantennamen. Zo hielden de Lions hier hun ‘Charity Fund Raising’-bijeenkomsten of werden ‘Super Dealer Incentive Awards’ uitgereikt aan autohandelaren uit de VS. Samen met hun echtgenotes mochten zij dan naar de Caraïben, nadat zij het hun toegewezen verkoopquotum aan Buicks of Cadillacs hadden overtroffen. ‘Albuquerque meets Palo Alto’ op de bordjes, zwaaiend omhoog gehouden door luid joelende Amerikanen. Met een grote Stetson op,
139
Hawaii-blouses over de bierbuik in de korte broek geperst, daaronder de net nieuw uitgevonden ‘flipflops’, plastic teenslippers. Ik heb altijd gelijk. (naar Hermans) Ook werden culturele evenementen in passende omgeving mogelijk en dus huurde de Stichting Culturele Samenwerking in februari 1969 een zaal om de Nederlandse schrijver Willem Frederik Hermans een lezing te laten geven. Voorafgaand aan de komst van Hermans werden wij tijdens de lessen door onze leraar Nederlands ingewijd in Hermans’ omvangrijke oeuvre. Eerst de meer toegankelijke boeken zoals De blinde fotograaf en De tranen der acacia’s. Ons vervolgens optrekkend naar Wittgenstein in de mode, waar de meesten van ons afhaakten. Eindigend bij het overmaatboek Mandarijnen op zwavelzuur, waar wij geen enkele aansluiting meer hadden met deze puur Nederlandse polemieken. Laat staan dat wij - zelfs na uitleg van de verschillende maatschappelijke achtergronden - Hermans’ manier van redeneren konden volgen. Voor de Nederlandse schrijver Hermans was het nut van het Koninkrijk eigenlijk heel eenvoudig, zoals hij in zijn nawoord van zijn reisverslag uit 1969 De laatste resten tropisch Nederland cynisch opmerkte. “Uitgezonderd de enkelingen die de gelegenheid krijgen deze rijksdelen te bezoeken is er misschien wel niemand die er enig nut of genoegen van ondervindt.” Hij zal niet op de toeristenstroom vanuit Nederland hebben kunnen duiden. Die kwam pas in de jaren ‘80 vanuit Nederland langzaam op gang, nadat het Nederlandse horecaconcern Van der Valk het noodlijdende InterContinental Hotel op het Waterfort had overgenomen. Grotendeels voor rekening en risico van de gemeenschap op Curaçao overigens, gezien de vestigingsubsidies. Een toenemende toeristenstroom, die ook werd versterkt nadat het monopolie van de KLM op deze route eindelijk kon worden doorbroken door nieuwe luchtvaartmaatschappijen. Met wisselend succes overigens. Maar dit wisten wij op dat moment allemaal nog niet, die geschiedenis moest nog worden geschreven.
140
Hoe anders leek hij in werkelijkheid. Daar zat hij, ietwat stijfjes met soms hooghartige blik op de markante kop, achter een tafel in de stampvolle ballroomzaal van het Hilton Hotel. Willem Frederik Hermans in levende lijve: geamuseerd de druk rondspringende organisatoren aanschouwend, onder wie ook onze enigszins gespannen leraar Nederlands, Boukema. Voor het eerst wat minder van zichzelf overtuigd, met veel respect, bijna eerbiedig zijn grote held introducerend. In de klas aangeduid met ‘meester-criticaster, dwarse briljante geest’, maar dat zei hij die avond niet. In de hoek, bescheiden achteraf, een donkere vrouw met vriendelijke gelaatstrekken, die werd geïntroduceerd als de Surinaamse echtgenote van Hermans. Tot stijgende waardering van deze ijzig aandoende ‘Hollander’ door mijn klasgenoot; zelf van oorsprong Hindoestaan uit Suriname. Degene van onze eindexamenklas die het hoogst scoorde in de Nederlandse taal. Roman meest conservatieve kunstvorm die er bestaat. (Beurs& Nieuwsberichten januari 1969) Een abstract, voor mij althans gezocht thema voor deze literaire avond, ‘of de kunst, dan wel de literatuur in de toekomst nog wel zal bestaan’, wordt aangekondigd. De zweverige discussie krijgt maar moeizaam gestalte, waarbij Hermans zijn bekende gisse ‘oneliners’ inzet om de onwennigheid nog wat verder op te voeren. Zoals dat hij over de liefde had kunnen schrijven, maar dat deden al zo velen, dus had hij voor de wetenschap als invalshoek gekozen 2. Om met een lichte frons over de vraag na te denken waarom op de Antillen Nederlands de verplichte openbare taal is. En als 2
Een halfjaar daarna wilde ik een college van hem bijwonen in Groningen, dat vervolgens niet doorging: hij weigerde als lector nog langer de eerstejaars studenten fysische geografie aan de Rijks Universiteit van Groningen college te geven. Hun vermeende wetenschappelijke ongeïnteresseerdheid, hun gebrek aan motivatie ervoer hij als zinloze tijdsbesteding. Dit kostte hem uiteindelijk zijn aanstelling, waarna hij naar Parijs vertrok, om van daaruit in een bijtende satirische roman Onder Professoren het Groningse academische milieu af te kraken. Niet de hoogste literaire prestatie binnen zijn oeuvre …
141
dan al niet het Papiaments de voertaal zou moeten zijn, waarom dan niet veel eerder het Spaans of Engels? Is het Nederlands dan niet bij uitstek het onderdrukkings- en machtsmiddel van de voormalige kolonisator, op zijn beurt nu van de zittende elite bestaande uit overwegend blanke Curaçaoënaars? Geen krachtige politieke stellingname van zijn kant volgt: wel de afweging of tweetaligheid (zie de Friezen die thuis alleen Fries spreken voor ze naar de lagere school gaan) eigenlijk wel het echte probleem is. Hij overwoog daarbij dat het omzetten van het eeuwenoude Nederlandse onderwijssysteem geen sinecure zou zijn. Zich afvragend of de macht van de Katholieke kerk, die belangrijk had bijgedragen aan het onderwijs en daarmee een grote greep op de samenleving had gekregen, niet eerder een factor ter inperking zou moeten zijn. Daarbij sneed hij een uiterst gevoelige discussie aan, daar waar het merendeel van de Antillianen katholiek is. Snel doorschakelend sprak hij de hoop uit dat de net opkomende generatie Papiaments schrijvende auteurs - zoals Guillermo Rosario - door een breed publiek zouden worden gelezen. Uche, uche uche, Klaas komt. (Jasper Grootveld)3 Een bijdehante vragensteller bracht - waarschijnlijk ongewild - de vrolijke noot in deze tropenavond met zijn vraag waarom Zwarte Piet zwart moet zijn en of dat wel gepast is in deze tijd. Suggesties uit de zaal om dit van oorsprong (mogelijk) Turkse of Moorse fenomeen of de persiflage op de schoorsteenveger om te keren en Sint Nicolaas een zwarte man te laten zijn, stuitten echter op bezwaren. Stel dat de Blanke Piet met de roede - niet geheel ondubbelzinnig weer - ach3
Deze ultieme Amsterdamse mafkees, zelf geproclameerde anti-rookmagiër maakte in de turbulente jaren zestig danspasjes om het standbeeld het Lieverdje in het ‘magies sentrum’ Amsterdam, met wonderlijke kreten over Sinterklaas, terwijl hij zichzelf in de sigarettendamp zette ten tijde van deze z.g. ‘happening’. Dan was Johnny the Selfkicker (van Doorn) wat herkenbaarder in zijn voordrachten, terwijl hij stomdronken en / of stoned krijsend declameerde “kom toch klaar klootzak!” (bis, bis, bis). De nieuwe literaire stroming in Nederland: van hen, ‘no ta di nos’, niet van ons …
142
ter de zwarte kinderen aangaat? Hermans aanschouwde, taxeerde en merkte op dat als men dan al dit soort Hollandse gebruiken wilde voortzetten, dit op z’n minst wat tactloos was. Waarom dan niet de toch al overheersende Amerikaanse cultuurinvloeden geheel geadopteerd? Santa Claus met Assistant Santa’s en Red nosed Reindeers voor de sledes in de sneeuw? Wij dachten intussen dat dit een van zijn betere vileine grappen was, ogenschijnlijk politiek correct verpakt. Maar hij vertrok geen spier terwijl hij de nonsensicale discussie nog een duwtje meegaf4.
Sinterklaasviering was overigens een al eeuwenlang bestaand fenomeen op de Antillen: Jacobo Palm, Antilliaanse componist uit de 19e eeuw, experimenteerde met harmonische overgangen met een dissonant, onder andere in een wals gewijd aan de Goedheiligman. In de kentering ten tijde van de jaren zestig werd vervolgens de Venezolaanse manier van Kerst vieren (‘Feliz Navidad’) op Curaçao volhartig omarmd. ‘Aguinaldo’-groepen met gitaren, cuatros, maracas en slagwerk zingen uit volle borst de opzwepende ritmische Spaanstalige kerstliederen. Zo maar ergens op de straathoeken in de stad, of ze nemen het tegen elkaar op ten tijde van vooral de Venezolaanse TVuitzendingen. 4
Weer 45 jaar later zal de discussie opnieuw, maar nu in volle hevigheid losbranden, ditmaal in Nederland. De Nederlander van Antilliaanse afkomst die dit aanzwengelde, zou vervolgens ontdekken hoe zijn recht op meningsvrijheid de onverdraagzaamheid van bepaalde groepen Nederlanders radicaal losmaakte. De reacties daarbij werden versterkt, exponentieel uitvergroot door de nieuwe techniek der ‘social media’ (ref. de vele anonieme haat-mails, dreig-tweets en not-likes die hij tot zijn verbijstering ontving).
143
Ouders van jonge kinderen hadden mij en mijn boezemvriend twee jaar daarvoor zo gek gekregen dat we optraden als geschminkte zwarte Pieten. Wij verbaasden ons over sommige verpeste ‘ongelovige’ rotkindertjes die met hoge stem hun bestelling van dure cadeaus opeisten, ongeacht de in alle tropenhuizen ontbrekende schoorstenen. Dit gedrag zou ons eerder hebben genoopt met deze bijverdienste te stoppen. Niet dat we enig moment maar hadden nagedacht over de raciale kwestie die nu werd geopperd. Vanaf de kleuterschool werd het Sinterklaasfeest al klassikaal gevierd, inclusief het op schoot gaan bij het hoofd van de school. Ik rijd een en ander overdenkend op mijn brommer van Piscadera langs de zee naar huis; de warme passaatwind woedt heftiger dan normaal. De palmbomen slaan wild zwiepend om zich heen met hun taaie bladeren. Het zijn lagedrukrestanten van een tropische storing die 1.500 kilometer verderop heeft huisgehouden in de Caraïbische boog. Een bijzondere avond dat wel, maar ik kan het gevoel niet goed duiden. Is dit nou moeilijk doen om het moeilijk doen? Is dit verbale steekspel een voorbode van de wijze waarop straks het Antilliaanse artistieke milieu met elkaar zal omgaan? Ik besluit dat ik het weekend als lui verpest makamba-jongetje op het water ga doorbrengen. Nog zo’n teach-in die einde van de week gepland staat ga ik niet meemaken, voor mij is deze eerste kennismaking mooi zo. Achteraf spijtig, want ik heb een mooi pandemonium gemist, van de elkaar verbaal mishandelende opponenten Stanley Brown en Guillermo Rosario. Deze blanke onderwijzer Brown met blauwe ogen zonder enige negroïde afstamming (alhoewel hij dat wel pretendeerde, maar loog), identificeerde zich zo sterk met de ‘negers’ - zijn woordgebruik- dat hij ermee wegkwam. Zelfs door racistische opmerkingen te maken tegen zijn zwarte mede-Antillianen: hun gebrekkige Nederlandse woordgebruik ten faveure van makamba’s, het niet trots zijn op hun Papiaments als ‘moerstaal’, hun minderwaardigheidscomplex gebaseerd op tinten
144
in huidskleur e.d. Uitlatingen waarover schrijver Hermans zich sterk verbaasde: een wonderkind of total loss in Hermans’ termen? Een en ander speelde zich af enkele maanden voor de revolte van 30 mei, waarna de geheel nieuwe Antilliaanse culturele stroming ‘di nos e ta’ ontstond. Over dit tweede Hermans-evenement wordt wijselijk door de Beurs- & Nieuwsberichten niets bericht. Dat is misschien maar goed ook gegeven de povere verslaglegging over de eerste avond. Volgens de journalist zou Hermans hebben geconstateerd dat ‘de roman de meest conservatieve kunstvorm is die er bestaat, gezien de chronologische weergave van gebeurtenissen’ (sic). Hermans verkoos hieraan in zijn boek geen woord te wijden. Zou aandacht aan zoveel domheid alleen maar affronterend kunnen zijn voor de intelligentsia van de Antillen die hem een warm welkom hadden gegeven? U is een domme man als u dat gelooft. (W.F. Hermans) Een jaar later zal ik Hermans in 1970 opnieuw zien in Mutua Fides, de conversatiezaal van het Groninger Studenten Corps. Ik ben dan nog geen jaar in Nederland en verbaas me over de ‘discussieerdrift’ van de Nederlanders. Soms grenzend aan zinloos masochistisch gedram, daar waar onoplosbaar stelling wordt genomen in allerlei maatschappelijke thema’s. Het is de linkse tijd met ongenuanceerde verheerlijking van vaak niet goed begrepen dogma’s, of opzettelijk verkeerd geïnterpreteerde ‘idealen’ van Marx, Mao, Castro of Guevara. Ditmaal verschijnt Hermans samen met Renate Rubinstein en haar echtgenoot Aad Nuis in de dan steeds populairder wordende ‘forumdiscussie’-vorm. Toepasselijk gezeten in de Senaatsstoelen die voor de gelegenheid op eikenhouten eerstejaarstafels als podium staan. Middenin de zaal als Forum Romanum, samengeperst met meer dan 600 corpsleden. In de perfide lucht van verschaald bier, sigarenrook en nauwelijks werkende desinfectans van de altijd rottende door bier verzadigde par-
145
ketvloer. De atmosfeer is zinderend, alsof men voorvoelde dat dit een historische avond ging worden. In tegenstelling tot Hermans’ lankmoedige, niet al te committerende houding in het Hilton5 op Curaçao mengt hij zich nu wel fel in het debat, met ditmaal zijn zo karakteristieke filerende, snerende opmerkingen. Hij maakt op het malicieuze af gehakt van de stellingen van Nuis en Rubinstein. Zij zijn na jaren onderzoek uitmondend in een lijvige trilogie, er stellig van overtuigd dat de chassidische jood Weinreb eerherstel verdient. Met zijn fictieve emigratiebureau tijdens de Tweede Wereldoorlog zou hij hebben voorkomen dat joden werden gedeporteerd. Vooral Nuis krijgt ervan langs met opmerkingen dat hij te goedgelovig is en werd verblind in het bewijzen van juist de onschuld van Weinreb. Terwijl de feiten zodanig omstreden waren dat op zijn minst scrupuleus toetsen van belastende verklaringen uit andere bronnen essentieel ware geweest. Bijna als een aanklager bouwt Hermans zijn zaak op dat Weinreb de hand heeft gehad in dit jodenverraad. Zijn opponenten domheid verwijtend niet te willen inzien dat het hier om een perfide fantast, een pathologisch leugenaar gaat. Een hachelijke zaak, omdat noch de gedeporteerde joden noch de weinig achtergebleven familieleden die de Shoah wel hebben overleefd - maar intussen ook bijna allemaal van ouderdom zijn overleden - nooit meer in getuigenis kunnen worden opgeroepen. Behoedzaam laverend rondom de onbesproken Nederlandse mores, dat onderling jodenverraad een joodse zaak is die joden regardeert. Vasthoudend aan zijn stelling dat het een gotspe is om voor eerherstel te vechten, daar waar veroordeling voor collaboratie, verraad van eigen volk aan de orde had moeten zijn.
5
In dat opzicht was hij heel behendig. Wellicht hierin gesouffleerd door zijn vrouw en / of zijn vriend Cola Debrot?
146
Men moet echter zijn aars niet als radarinstallatie gebruiken. (W.F. Hermans) De sfeer tijdens deze chaotische discussies wordt nog snijdender als door Rubinstein wordt beweerd dat Weinreb zelf in ’42 slachtoffer is geworden van verraad door een joodse vrouw. Hij werd vervolgens opgepakt en geïnterneerd. In de tweedejaarshoek ontstaat commotie wanneer een oudere dame met veel moeite boven het geroezemoes uit het woord vraagt en zich voorstelt als ‘juffrouw’ Turksma. Doodstil wordt het ineens als zij de - mogelijk gespeeld - verward kijkende Rubinstein toevoegt dat zij deze Weinreb nooit in haar leven heeft ontmoet noch heeft verraden. En ook dat zij dit al eerder telefonisch aan Rubinstein had medegedeeld. De gefixeerd starende blik van Hermans spreekt boekdelen. De kat (Hermans was een groot kattenliefhebber en schreef ook daarover) heeft met de muis gespeeld die niet meer beweegt, waarna hij spoedig zijn interesse verliest. Zoals bij vele lezingen ergerde hij zich gaandeweg steeds meer aan de teneur en toonstelling van de discussie. Om vervolgens ‘boos’ - gekwetst door de intellectuele middelmatigheid van zijn opponenten, althans zo leek het - met zijn stugge kop vroegtijdig weg te benen, de zaal uit, zonder groet. Had hij hier de ‘longa manu’, lange hand in gehad? Hij zou later ook zijn juridisch gelijk krijgen als de RIOD een diepgaand onderzoek instelt en tot dezelfde conclusies komt. Naar goed Nederlandse traditie zal Bep Turksma echter nooit excuses aangeboden krijgen. Ze verliest zelfs haar rechtszaak waarin zuivering van haar naam werd geëist. Nederland, intussen 25 jaar na de Tweede Wereldoorlog in 1970, is nog lang niet klaar met zijn onverwerkte verleden. Terwijl deze naoorlogse babyboomers alweer op de barricaden gaan voor een volgende oorlog. Ditmaal wat verder weg in Vietnam.
147
Poor countries are poor, not because of their geographies or cultures, or because their leaders do not know which policies will enrich their citizens. (Acemoglu & Robinson) Zijn boek De laatste resten tropisch Nederland verschijnt vier maanden later en maakt de indruk enigszins gehaast, dan wel losjes in elkaar te zijn gezet. Dit verslag van zijn rondreis door Suriname en de zes Caraïbische eilanden met de gebruikelijke ‘Hermansiaanse’ laatdunkende en geringschattende opmerkingen, veroorzaakt nauwelijks enige commotie. Curaçao verkeert in de posttraumatische fase van de rellen van 30 mei en heeft andere zaken aan het hoofd. Of is het de zoveelste Makamba die het beter weet: ‘lag’ e bai i keda leu’, laat gaan en ver weg van blijven? Voor de Nederlandse intelligentsia is het ‘probleem’ Curaçao kennelijk te verklaren door de volgende analyse. Men stelle zich voor een importgemeenschap van allerlei rassen, die ooit eens uit winstbejag door de toenmalige kolonisators toevalligerwijze bijeen werden gebracht op een kleine oppervlakte. Met de ‘natuurlijk’ alsdan te verwachten etnische problemen, zodra de - veelal door de godsdiensten opgeroepen - economische segregatie leidt tot te grote inkomensverschillen. Vooral calvinistische en joodse religies zouden dan de grote boosdoeners zijn in termen van individuele hebzucht, die onherroepelijk leiden tot grote inkomensongelijkheid. Als complicerende, katalyserende factor daarbij geldt dat er praktisch geen eigen bestaansmiddelen of natuurlijke bronnen bestaan op het eiland. Dus is deze noodgedwongen open economie afhankelijk van de willekeur van andere landen. Of eerder nog in de greep van de multinationale ondernemingen, die op hun beurt continu over de wereld op jacht zijn naar goedkope arbeid en (fiscale) infrastructuur. Die in deze parallel niet veel anders acteren dan de West Indische Compagnie enkele eeuwen daarvoor. En tenslotte nog een schimmig argument, passend in die periode van Koude Oorlog-denken met
148
dito complottheorieën: de door de VS opgedrongen ‘watch dog’-rol over ’s werelds belangrijkste narco-staten Colombia en Venezuela. Waarvan de laatste ook nog een belangrijke olieleverancier is van de nog altijd onmatig consumerende Amerikaanse samenleving. Van een verrassend negatieve eenvoud, nauw aansluitend bij theorieën uit die tijd, totdat dit veertig jaar later geheel anders uitgelegd zou gaan worden: faciliterende (overheids-) instituties, werkend vanuit democratische principes, stabiliteit van het politieke regime op basis van geloofwaardigheid en voor de grote massa herkenbare integriteit van de leiders lijken eerder dominant. Neem Singapore of ZuidKorea, Barbados of Saint Martin: het Franse deel van Sint Maarten nog dichter bij huis. Hij had dus niet altijd gelijk. Of hoogstens gedeeltelijk gelijk.
149
Piscadera: Kuidou pa bo no kai den boka di tribon, pas op dat je niet in de haaiebek valt.
Bouw Hilton 1967: na renovatie eind jaren ‘90 werden de oorspronkelijke gevelplaten weggelaten. Hoedt u voor de actieve middenklasse: citaat van de Braziliaanse architect Oscar Niemeyer rond zijn 100ste levensjaar. Naar aanleiding van de bouwkundige ‘modificaties’ ingegeven door politici, zeer ten detrimente van de door hem ontworpen hoofdstad Brasilia. 150
9. Brua tera, omgewroete aarde1
Punda 31 mei 1969, dag na de rellen: Si bo kas tin bentana di glas, bo no mester tira piedra, als je in een glazen huis woont, moet je niet met stenen gooien.
1
Ook in de betekenis van er een puinhoop van maken.
151
Awe ta nan, mañan ta nos, vandaag zij, morgen wij: leuze van de stakers op 30 mei 1969. De dertigste mei was eigenlijk een gewone dag als alle andere schooldagen: de eindexamenklas van het Peter Stuyvesant College in 1969 was een bezemklas en zou voor deze laatste vijftien leerlingen nog één keer in de A-richting worden geëxamineerd. De meeste lessen draaiden intussen alleen nog om het oefenen van examenopgaven van voorgaande jaren. Niet alle lesuren hoefden meer te worden gevolgd maar die morgen waren we er met een redelijk aantal. Het was zonder meer al een rommelige eindsprint voor dit ten grave gedragen didactische model der Hogere Burger School. De leraar verantwoordelijk voor de belangrijkste vakken boekhouden en economie raakte halverwege het schooljaar overspannen en hem zagen we niet meer terug. Er was bij de meesten van ons iets misgegaan in de planning van het lezen van boeken in vier talen, verplicht onderdeel van de examens. Hoewel boeksamenvattingen de leestijd aanmerkelijk inkorten, was dat een groot risico. Onze examinerende leraren kenden die ook en vooral onze klassenleraar was zeer bedreven in het met Duits verbaal geweld - zonder onvertogen woord ter vermijding van misverstanden - dit bedrog aan de kaak te stellen. Ons klaslokaal grensde aan de grond van de Portugese plantagehouder Nobrega. Deze exploitant van een ‘fruteria’, fruit- en groentezaak - in de jaren vijftig uitgebouwd tot een kleine ‘general store’ - zou volstrekt ongewild een factor worden in de eerste voorbodes van de staatkundige omwentelingen in 1969. Tijdens de pauzes was het voor enkele leerlingen begin jaren zestig de ‘sport’ om over het hoge hek te klimmen om de heerlijkste vruchten te jatten, van de Mispu, Shimaruku, Sorsaka, Apeldam of Kenepa-bomen. Hier kwam op een moment een abrupt einde aan nadat de wilde zoon van de dominee enkele eersteklassers de ogen had ingesmeerd met verse pepers. Eerder was het de leraren ook al opgevallen dat een
152
leerling niet goed kon zitten: de Portugese medewerkers in deze plantage hadden een jachtbuks geladen met zout klaarstaan, die bij gauwdiefjes werd ingezet, bleek de verklaring. Maar dat hielp niet tegen de razende stakers, die op deze 30ste mei vanuit Rio Canario op weg waren naar de gehate bestuurders in Willemstad. Daarbij werden de eerder door de vakbonden geoormerkte ‘slechte’ werkgevers met wie geen CAO kon worden gesloten, doel van vernielingen. Dit trof het Amerikaanse Texas Instruments2 als multinational maar ook de twee Portugese winkels vlakbij Biesheuvel. Hun bereidheid in de weekeinden te werken had geleid tot het aanpassen van de winkelsluitingswet, maar de extra (overuren)beloning voor het personeel was volgens de vakbonden niet adequaat daarop aangepast. De gevolgen waren vernietigend: alles wat door hard werken in een generatie was opgebouwd, werd kort en klein geslagen, nadat eerst alle sterke drank ter plekke was geconsumeerd. Ten tijde van de slavernijopstand werd ‘awa di huramentu’ (rum vermengd met verpulverd geitenhoorn?), het ‘gezworen water’ geschonken. Zo werd ons dat geleerd tijdens de geschiedenisles. Ditmaal werd het gestolen Johnnie Walker, met ‘keep walking’ als wereldwijde campagneslogan; hoe schrijnend toepasselijk. Awor nós ta manda3, vandaag nemen wij de macht. (Papa Godett, vakbondsleider) De Beurs- & Nieuwsberichten en Amigu maakten al enige tijd melding van stakingsdreiging en aangekondigde acties. Er waren eerder erupties voortkomend uit loonconflicten geweest in de haven en bij de Amerikaanse elektronicafabrikanten. Zo gingen ook de ambte2
3
Minister van Sociale zaken Bikker had eerder overeenstemming met de Amerikanen bereikt over het verlagen van de lonen. E.e.a. in het kader van het vasthouden van deze productiefaciliteit en de hoop meer nieuwe buitenlandse investeerders te kunnen binnen halen. ‘Nos ta manda’, wij bevelen, was in de jaren vijftig de verkiezingsleuze van de Nationale Volks Partij van Da Costa Gomez die zich richtte op het kiezerspubliek van het platteland en onder de katholieke werkende klasse.
153
naren met 3.000 man sterk de straat op toen hun salaris op de nullijn werd bevroren en werd ingegrepen in hun verlofregeling. Een nieuwe maatschappelijke ontwikkeling voor Curaçao, maar in wezen vergelijkbaar met het populistische, onwrikbare vakbondsverzet van onder anderen Groenevelt en van der Scheur in Nederland. Dezelfde tekenen van maatschappelijke kentering, een sociale revolutie die elders in de wereld al in volle hevigheid was uitgebarsten. De Nederlandse vakbonden hadden intussen hun specialisten naar het eiland gestuurd ter technische ondersteuning van de acties van de Antilliaanse vakbonden. Uiteindelijk spitste het conflict zich toe op Shell als grootste werkgever: de medewerkers in dienst van Wescar - een lokale Nederlandse onderaannemer van Shell - moesten met mindere arbeidsvoorwaarden genoegen nemen dan de directe Shell-arbeidscontractanten voor hetzelfde werk. Voor een deel waren de Wescar-medewerkers in een eerdere ontslagronde bij Shell overtollig geworden en werden zo goedkoper teruggehuurd. Het was in die historische context te begrijpen dat ex-bokskampioen en vakbondsleider van het havenpersoneel, ‘Papa’ Wilson Godett, ten tijde van het escalerende verzet zijn achterban wist te begeesteren. Gekleed in groen tuniek met hoge boord en Castro-pet om de revolutionaire toon te zetten. Openlijk refererend aan de ‘revolutie van en door het volk’ op Cuba. Maar de militante taal van de verschillende vakbondsleiders Wilson Godett en Amador Nita, naast de wat gematigder teksten van Ong a Kwie, pakte geheel anders uit: een volksopstand werd ontketend, die zij totaal niet hadden voorzien. Het werd gaandeweg die morgen nadat verschillende vakbondsleiders hun stakende achterban tot een proteststaking hadden opgeroepen - steeds grimmiger bij Post V, aan de hoofdingang van de Shell-raffinaderij. Tijdens de lesuurwisseling hoorden wij langzaam maar zeker over rellen, vechtpartijen en politie-ingrijpen. De sirenes werden inderdaad steeds luider op de Schottegatweg en rector Heitzman besloot - naar later bleek op
154
tijd - de lessen te staken en ons scholieren naar huis te sturen. Even later wisten onze Antilliaanse leraren de demonstranten bij de poort ervan te overtuigen niet onze school binnen te vallen. Onze net uit Nederland aangekomen biologieleraar - met zijn blozende konen en grote baard ogend als een kabouter - was, geheel in de stijl van de revoltes van de jaren zestig in Amsterdam, in zijn auto gesprongen om zich te voegen in deze ‘heuse demonstratie’. Met een warm onthaal naar hij dacht: zijn auto werd omgekeerd en na rake klappen droop hij af, een ervaring rijker en een illusie armer. Wat onwezenlijk stonden wij rond tienen weer buiten, niet echt bevroedend wat er aan de hand was. Even werd buiten de poort nog overwogen of we naar supermarkt Van Wilpen zouden gaan voor een milkshake of naar Toffie Hofland’s Zuikertuintje voor gratis koffie; een routine die we vaak herhaalden in de pauze. We besloten uiteindelijk toch maar om naar huis te gaan om de verloren studietijd in te halen. Ik trof mijn moeder die mij wat vreemd aankeek toen we de nieuwsberichten hoorden. Vanaf ons ronde balkon op een heuvel bij Matancia met uitzicht op Emmastad zagen we kort een brand oplaaien bij Rust & Burg, het ontspanningscentrum van de Shell-medewerkers, maar dat doofde snel. Verder hoorden of zagen we echter niets meer. De woedende menigte was voorbij en ging richting de stad. Onze pogingen even later om benzine te tanken bij het nabijgelegen benzinestation Biesheuvel, en vervolgens bij Van Engelen, liepen op niets uit. Rijen auto’s met driftig gesticulerende mensen bij de uitverkochte pompen versterkten de onheilspellende sfeer. De gekste geruchten en berichten deden de ronde via TV Kanal Ocho, de radio’s Hoyer en Curom en vooral ook via de telefoon, een groot zwart bakelieten ding met een trage, ratelende draaischijf. De Land’s Radio Dienst was door de stakers gepasseerd maar werd met rust gelaten. De verbindingen met Nederland bleven zodoende intact. Het Coral Cliff-hotel, waar de CIA al jaren huisde - met full fledged telecommunicatiefaciliteiten op de hoger gelegen kniplaag
155
van Groot St Martha die normaliter gericht stonden op Venezuela en Colombia - maakte overuren. We hoorden een nauwelijks waar te nemen, op grote hoogte vliegend straalvliegtuig dat urenlang bleef ‘hangen’ boven het eiland. Mata e cachonan di Gobíerno, mata e macambanan, doodt de regeringshonden, doodt de Europese Hollanders Met deze gescandeerde leus trokken de demonstranten naar het bestuurscentrum in de binnenstad van Punda. De Amstelfabriek aan de Rijkseenheid Boulevard waarlangs men trok, liet men (letterlijk) links liggen: vakbondsleider Godett had op dat moment kennelijk voldoende greep op zijn achterban. Of stond de brouwerij te boek als ‘goede’ werkgever omdat daar net een nieuwe CAO was afgesloten? Mijn vader en zijn medewerkers op kantoor in het stadscentrum van Willemstad werden ondertussen door Lika, de schoonmaakhulp, gewaarschuwd. Zij had gehoord dat de rellende meute - gestaag aanzwellend met sympathisanten die alles kort en klein sloegen - intussen de toegangsweg tot de stad, Berg Altena, afkwam. Het politiecordon had de stakers niet tot stilstand weten te krijgen bij de Katholieke begraafplaats bovenaan Berg Altena. Het zou niet lang meer duren voordat het Waaigat en Pietermaai zouden vollopen, een stroom zich opsplitsend via het Berch-pleintje waar het Algemeen Pensioenfonds Nederlandse Antillen was gehuisvest. De APNA-medewerkers en zo ook mijn vader besloten naar huis te gaan. Vlak na hun vertrek stonden een paar ziedende mannen bij Lika op de stoep: zij wist hen ervan te overtuigen dat er geld noch drank in het pand was. Afbranden van het pensioenfonds - waar overigens de oudedagsvoorziening van de solidair meeknokkende overheidshavenarbeiders was ondergebracht - werd daarmee voorkomen. Onvolprezen moed en loyaliteit van deze bescheiden, moedige vrouw.
156
Verbluft zaten wij elkaar aan te kijken nadat mijn vader thuiskwam, bij de volstrekt onbegrijpelijke meldingen dat Colombianen schietend vanuit een Volkswagen door het centrum reden. Dat twee demonstranten die met gekaapte politievrachtwagens op het cordon inreden, waren doodgeschoten. Godett, lopend op kop van de menigte, was in zijn rug geschoten en met schotwonden in het Elisabeth Gasthuis opgenomen. Menigeen hoopte - om uiteenlopende redenen - dat hij zou blijven leven. En dat winkels van joodse eigenaren in rustieke eeuwenoude panden in de binnenstad in brand waren gestoken. Het warenhuis van Tauber, eerder in het tijdschrift Vitó (plantagebewaker) door redacteur Stanley Brown geoormerkt als slechte werkgever, werd vernietigd. Di nos e ta, het behoort aan ons4. De plunderaars die zich intussen hadden aangesloten bij de optocht, hadden hun buit binnen en konden niet nog meer dragen aan wasmachines, TV’s en kleding. In het winkelcentrum Colon stonden ‘proletarisch winkelende’ mannen zorgvuldig kleding te passen van de paspoppen in de kapotgeslagen etalages. Om vervolgens gestoken in nieuwe plunje een medeplunderaar te adviseren er snel vandoor te gaan, gezien de naderende politiemacht. Die ‘lolo’, lul, die daarin trapte, deed dan gehaast afstand van zijn buit, tot grote hilariteit van de omstanders, die daarmee op hun beurt weer vandoor gingen. Politie en mariniers wisten uiteindelijk aan het einde van de dag de situatie onder controle te krijgen. Mede ook omdat de oproerkraaiers aan het fysieke eind van hun Latijn waren, na kilometers in de zinderende zon te hebben gelopen. Een dag van buitenproportioneel veel drinken. Van omgooien en in brand steken van auto’s en militair materieel, van man-tot-mangevechten. Die avond werd de nood4
‘Culturele stroming die loskwam in de jaren na de rellen waarbij Antilliaanse schrijvers overwegend in het Papiaments begonnen te schrijven.
157
klok afgekondigd: bij zonsondergang zagen wij tot onze verbazing een paar zwaar bewapende mariniers uit de kazerne van Suffisant naast onze oprit een schuttersput met zandzakken en ‘getrokken kanon’ opbouwen. Een waarlijk strategische plek met uitzicht over het kruispunt Biesheuvel, maar voor de bewaking van onze buurt volstrekt zinloos gezien de enkele woningen aan deze Blenchiweg en samenstelling van onze wijk met enkele woningen. Mijn vader en ik besloten een kijkje te nemen, waarna ik onze verderop wonende Antilliaanse buren in het schemerdonker in eerste instantie de stuipen op het lijf joeg - gevolgd door een verlossende schaterlach - door mijn windbuks. Een 5.5 mm-kaliber, waarmee ik zelfs nog geen ‘lagadishi’, hagedis, wist dood te schieten. Meer dan toen heb ik mij in mijn leven niet voor schut gezet. Een vreemde spanning heerste die avond tijdens het eten met alleen maar vragen. Niet dat er sprake was geweest van een direct levensbedreigende situatie, maar onveilig voelde het wel. Niet dat hier een raciale blank-zwarte apartheidskwestie werd uitgevochten zoals op dat moment in volle hevigheid in Zuid-Afrika, maar ontegenzeglijk waren de Europese Hollanders - een bevoorrechte groepering bij uitstek - onderdeel van het probleem. Was dit een sociaal conflict tussen de overwegend arme zwarte bevolking versus de welvarende blanke (protestantse) Curaçaoënaars, bestuurlijk en economisch gelieerd aan het kamp van de ‘Europese Hollanders’? Of moest dit worden geïnterpreteerd langs de as van rijk en arm, waarbij de rijke - in de ogen van de stakers - vooral joodse, maar ook Libanese en Portugese zakenlieden het moesten ontgelden? Was hier sprake van abjecte business ethics van Shell en de elektronicagiganten die de lonen laag hielden? Of was dit kostentechnisch de enige manier om de assemblagebedrijven en raffinaderij nog verantwoord te kunnen exploiteren? Maar waarom dan de katholieke kerk, weldoener in termen van onderwijs, gezondheidszorg en buurtontwikkeling, aanpakken, terwijl de gelovige Antillianen voor meer dan 70 procent actieve aanhangers van de Rooms-Katholieke kerk zijn? Of was het platbranden van het
158
bisschoppelijk paleis annex Martinus Gesticht aan het Brionplein te begrijpen als niet te vermijden gevolgschade? Was het omkeren van een voorbijkomende VW bestuurd door een argeloze oude priester per ongeluk? Wat hadden die Colombiaanse ‘terroristen’ hier nou te maken? Gewone criminelen die een buitenkansje zagen of complotsmeders? Een niet geheel ondenkbeeldig, zij het historisch gesimplificeerd scenario: in 1929 hadden de Venezolanen Urbina en Machado het Waterfort met 45 man overvallen en de wapens met munitie in beslag genomen. Daarna voeren ze met een gekaapt Duits schip - met aan boord ook de Gouverneur - naar Venezuela, waar hun poging de dictator Gomez af te zetten uiteindelijk mislukte. Nos bida lo ta poko, pa duna nos pais, luchando uní pa libertat, amor i komprenshon5 . De volgende dag besloot mijn vader poolshoogte te nemen bij het kantoor van het pensioenfonds. Wij werden doorgelaten bij de wegversperringen gezien de ambtenarenstatus van mijn vader. Zwijgend reden we stapvoets door Punda en staarden ontzet naar de narokende resten van de in de as gelegde eeuwenoude monumenten. Wij konden ons niet voorstellen dat mensen in staat waren zoveel schade in zo korte tijd aan te richten. Later werd ter gedeeltelijke verklaring aangevoerd dat de aanpalende oude brandgevoelige panden achter elkaar vlam konden vatten omdat de politie en het brandweerkorps één organisatie waren. Daarbij kreeg de ordehandhaving prioriteit. Vrijwilligers van het Vrijwilligers Korps Curaçao en brandblusboten van de raffinaderij werden weliswaar ingezet en ook omstanders hielpen spontaan mee, maar desondanks was de binnenstad deels verdwenen aan beide zijden van de St. Annabaai. Dit nasmeulende slagveld ging ons bevattingsvermogen te boven. De man in de 5
Ons leven zou weinig zijn, om te geven voor ons land, samen vechtend voor vrijheid, liefde en begrip. Dit couplet van het nieuwe volkslied uit 1987 wordt protocollair niet altijd gezongen.
159
Columbusstraat, de plassen brandbluswater zorgvuldig vermijdend, stak voor ons over. Hij keek ons zwijgend met verlaten, net zo vragende blik aan. Onbegrip dat een samenleving zo acuut kon uiteenspatten, op een eiland waar duizend-en-één tegenstellingen al eeuwen bestonden. Waar allerlei etnische groeperingen elkaar eeuwenlang tolereerden of in elk geval gedoogden. Door onderwijzer Stanley Brown werd geclaimd dat hij als auctor intellectualis van deze omwenteling had gediend, waarbij een en ander volgens zijn draaiboeken zou zijn uitgevoerd. Met statements in Vitó gebaseerd op zijn overtuiging dat deze ‘revolutie’ niet moest worden gezien als een zwarte, maar juiste witte dag voor de zwarte mens, die nu niet langer horig was aan de witte mens. De zaterdag voor de uitbraak van de rellen zagen wij scholieren hem staan op het toen nog Helfrichplein (nu Da Costa Gomezplein), geklauterd op een winkelluifel. Voor een menigte die zijn interpretatie van het grondrecht van vrije meningsuiting nog nooit in die zin hadden meegemaakt. Hij zou overigens niet vooroplopen in de mars naar Willemstad, zoals zijn zwarte medestrijders. Ook werd hij uiteindelijk niet vervolgd voor opruiing en / of uitlokking tot geweld, daar waar hij de grenzen daarvan had opgezocht. Het slachtoffer van Browns hetze, de joodse zakenman Tauber, deed geen aangifte en het OM besloot uiteindelijk tot sepot. Brown zou 25 jaar later in de jaren negentig met enorme grijze baard en wilde haartooi in het referendum zijn ‘si’, ja, voor het aangesloten blijven bij Nederland uitspreken. Gedesillusioneerd, getuige zijn quote in een Nederlandse krant in 2003: “Mijn droom van een onafhankelijk, socialistisch eiland is vervlogen. Ik ben op Cuba geweest en na de val van de Berlijnse muur, in het Oostblok. Toen de Amerikanen Grenada bombardeerden wist ik het zeker: die laten nooit toe dat Curaçao, zo dicht bij de VS, een onafhankelijke linkse staat wordt.”
160
The weaker and poorer a country is, the more dangerous it is as an example. (N. Chomsky) Eind jaren tachtig zou ik tijdens een gastcollege in de Kissingerschool van Harvard een angstaanjagende analyse horen van een gepensioneerde Amerikaanse generaal over de aaneenschakeling van domme fouten die werden gemaakt door de Amerikaanse troepen bij de invasie van het ooit zo vredige, in de zon sluimerende Grenada. Een eilandje met minder dan 100.000 mensen, dat vooral bekendstond om de teelt van nootmuskaat. Waar Maurice Bishops Peoples Revolutionary Army - aanvankelijk zonder veel bloedvergieten - de macht greep en de zittende ‘dictator’ Gairy naar het buitenland verdreef. Naar de doctrine van de VS in die tijd was men echter over de schreef gegaan in het nastreven van linkse idealen. Het aanhaken aan de vrijheidsstrijd zoals ook die van de Cubaanse broers Castro sorteerde het voorspelbare effect bij de CIA en de Amerikaanse generaals, die de mondiale patstelling tijdens de Varkensbaai-crisis in 1962 nog vers in hun geheugen hadden. Als 11-jarige begreep ik nog niet welk kruispunt in de geschiedenis van de mensheid - waar de onberekenbare partijleider Chroesjtsjov een gigantisch nucleair risico nam - ik meemaakte. Ik zag de historische ogenschijnlijk onsamenhangende gebeurtenissen aan me voorbijkomen. Eerst de foto’s van piloot Gary Powers die na het neerschieten van zijn U2-spionagevliegtuig in gevangenschap van de Sovjet-Russen kwam. Als kind sprak mij aan dat hij niet de verplichte gifnaald ter zelfmoord had gebruikt, maar tegen de instructie van de CIA in, ervoor koos te blijven leven. Ondanks de ontberingen in de Goelag waar hij werd geïnterneerd. Dan het beeld van een geëxalteerde Fidel Castro die urenlang tegen de Cubanen in de volle zon oreerde dat de VS de oorzaak van al het kwaad was. Gevolgd door wazige spionageluchtfoto’s van Russische vrachtschepen met vermeende kernwapenonderdelen in de buurt van de Cubaanse
161
Varkensbaai. Als kind konden we, zij het wat ongelovig, lachen om de scène die Chroesjtsjov maakte in de vergadering der Verenigde Naties. De waarschijnlijk gespeelde verontwaardiging - waar nog steeds aan wordt getwijfeld - terwijl hij met zijn uitgetrokken schoen op de tafel sloeg. Langzaam maar zeker werd de dreiging ons toen toch wel duidelijk: van het Blokhoofd van de Burger Bescherming krijgen wij instructies hoe gehandeld diende te worden in geval van een nucleaire bom en navolgende radioactieve ‘ fall-out’. Curaçao ligt op circa 1.500 kilometer afstand van Cuba, maar radiatie zou ons, net zoals Washington en New York, in een fractie van tijd bereiken. In de grote opbergkast in mijn slaapkamer ruimden wij onze schuilplaats in. Omdat die deels in de heuvel, waarop ons huis stond, lag ingegraven. Zwijgend sloegen mijn ouders in de nog geen vier kubieke meter een zak rijst, blikken conserven, flessen water, een draagbare radio, kaarsen en batterijen op. Handdoeken die moesten worden natgemaakt om in de kieren van de deur te worden gestopt. Zinloos, naar mijn vader opmerkte. Hij zal ongetwijfeld hebben teruggedacht aan het alom heersende onveilige gevoel tijdens de Tweede Wereldoorlog, maar sprak met geen woord daarover. Tenslotte, na enkele tergend spannende dagen de mondiale opluchting dat de communistische leiders politiek bakzeil haalden en dat een Derde Wereldoorlog - in minder dan een halve eeuw tijd - niet werd ontketend. Gevolgd door de buitenproportionele, mythische verheerlijking van Kennedy, die vervolgens vlak daarna in 1963 werd doodgeschoten. En Chroesjtsjov, die zichzelf kwalificeerde met het statement: Politici zijn overal dezelfde. Ze beloven bruggen te bouwen, zelfs waar geen rivier is. Korte metten met Grenada in 1983 dus: met vele doden te betreuren, zowel onder de verschillende bevolkingsgroepen die elkaar bestreden, alsook bij het binnenvallende Amerikaanse leger. Dat niet de moeite nam zich vooraf met het soevereine staatshoofd Queen Elizabeth te verstaan over hun internationaalrechtelijk niet gelegi-
162
timeerde inval. Met zinloze vernietiging van de infrastructuur als gevolg. De voorzitter van de Joint Chiefs of Staff gaf daarvoor als ‘rationale’ dat als Europa zou worden aangevallen door de Sovjets, een vijandig Grenada de olieaanvoer naar de geallieerden onmogelijk zou maken. Dat soort megalomane drogredenering als legitimatie van de verwoestende militaire interventie - om de mondiale militaire alleenheerschappij van de VS nog eens duidelijk aan te tonen - is Curaçao in elk geval bespaard gebleven. Terwijl Curaçao op het moment van de rellen in 1969 wel degelijk een belangrijke mondiale olieleverancier was. Mogelijk dat de Nederlandse regering net op tijd erger heeft kunnen voorkomen door zelf - een in wezen symbolisch aantal - mariniers te sturen? De Amerikaanse marine patrouilleerde in die jaren door de Caraïbische wateren met als ‘gebruikelijke’ taak het weer, vooral in het orkaanseizoen, te monitoren. Lees: het snel kunnen interveniëren in hun achtertuin, zoals meermalen op Dominica, eerder in de jaren zestig. Toen met de bizarre Amerikaanse logica dat het ging om het veiligstellen van het Panamakanaal, duizenden kilometers verderop. Uit onderzoeken is later bekend geworden dat vlak na het uitbreken van de rellen twee Amerikaanse destroyers (!) en een kruiser met mariniers in de nabijheid van Curaçao opstoomden. Deze oorlogsschepen konden desgewenst snel worden ingezet om op Curaçao orde op zaken te stellen en een relatief grote groep Amerikaanse toeristen van het eiland te evacueren. Uit inlichtingen verstrekt aan de CIA door de Nederlandse ambassadeur in Caracas en de interne veiligheidsdienst VNA op de Antillen, is kennelijk de overtuiging in het Pentagon ontstaan dat het hier geen dusdanige samenzwering was dat zij noopte tot interventie zoals in Dominica. Later is nog door de VNA en MID onderzocht of directe contacten bestonden tussen de Curaçaose vakbondsleiders en procommunistische regeringsleiders onder andere van Cuba om een dergelijk ‘revolutionair’ volksregime ook op Curaçao te grondvesten. Niets is daarvan uiteindelijk bewijsbaar gebleken.
163
Si kabaron sali for di bou di lodo, i bisa ey bou ta hole stinki, ker’ é! Als een garnaal uit de modder naar boven komt en vertelt dat het daaronder stinkt, geloof hem vooral! Na onze rondrit door de binnenstad reden we rondom het Schottegat naar huis terug, langs de beschadigde Texas Instruments-fabriek, langs de verwoeste supermarkten. Mijn vader sprak zich nooit direct uit over zijn gevoelens, maar ditmaal verzuchtte hij moedeloos dat het met de toch al moeizame economische vooruitgang voor de Antillen was gedaan. Zeker zouden de buitenlandse investeerders zich terugtrekken en zou deze vernietigende mars grote gevolgen hebben voor het vertrouwen in de financiële offshores, waar Curaçao nu juist een prominente plaats begon in te nemen naast andere Tax Havens in de Caraïbische boog. Vooral maakte hij zich zorgen over het weer herpakken van deze kleine gemeenschap waar de etnische tegenstellingen plotseling zo onoverbrugbaar waren aangescherpt. Het thema dat ’s avonds door premier Ciro Kroon - prominent lid van de gevestigde orde - in zijn toespraak op de 31ste mei werd geadresseerd. Hij appelleerde aan de saamhorigheid van de Curaçaoënaars met: “Als U Curaçao liefhebt, als U de dag van morgen in vrede wilt leven, een vrede die wij in de rook der vernieling hebben verloren, werkt dan samen, opdat wij weer mens kunnen zijn.” Maar niet na eerst de vakbondsleiders de schuld in de schoenen te schuiven: “… vertrouwen dat wij (?) hadden in de mensen van Curaçao, in het vermogen van de vakbondsleiders om hun acties (...) binnen de perken te houden”. “Het is een vertrouwen dat helaas beschaamd werd.” En passant de - chanterende? - hoop uitsprekend dat “leiders van de betrokken vakbonden alles in het werk zullen stellen om duidelijk tot hun leden te laten doordringen dat er een groot verschil bestaat tussen het gebruik maken van wettelijke middelen (ref. stakingsrecht) om een doel te bereiken en de geweldpleging
164
waar de acties op uitgelopen zijn”. Om te vervolgen met de opmerking dat het niet mogelijk was om op de schuldvraag in te gaan. “Het heeft bovendien geen zin.” Op z’n minst curieus dan wel paternalistisch, het ontkennen van de oorzaken van de crisis? In elk geval handelde hij wel als eerste met zijn publiciteitsoffensief in de kranten, naast de wat onbeholpen analyses van redactiezijde6. Niets werd gezegd over politiek falen, niets over onderhuids spelende raciale kwesties en etnische tegenstellingen, niets over de zorgwekkend stijgende werkloosheid, niets over de versterkt toenemende toch al hoge armoede. Getuige het voor iedereen waarneembare verloederde straatbeeld waar ondervoede kinderen kranten bij de stoplichten probeerden te verkopen; jeugd die op school hoort te zitten na een ontbijt. Geen enkele mea maxima culpa namens het falend eigen Curaçaos establishment komt uit de mond van de minister-president. Conform het regenteske gedrag van eeuwenlange Nederlandse overheersing, de holle formele frasen daarbij bombastisch kopiërend: “In het tijdperk voor gisteren hebben wij echter geleefd in een geordende staat, in een rechtsstaat, die wij nu met alle macht en toewijding van iedere burger van ons land zullen moeten handhaven, om gemeenschappelijke zelfvernietiging te voorkomen. Wij hebben geleefd in, en wensen te blijven leven in een staat waarin de rechten van iedere burger worden gewaarborgd en waarin iedere burger de rechten van zijn naaste respecteert.” ‘Define terms first’ waar het gaat om het begrip rechtsstaat: niet alleen zijn partij wist de kiezersachterban al tientallen jaren aan zich te binden door nepotisme. Het laatste appèl sierde de premier overigens wel, maar was voor het arme electoraat niet echt hoop6
“Directie Wescar zou oorzaak zijn van aanvallen op Europese Nederlanders”. Kop op de voorpagina van de Beurs- & Nieuwsberichten van 3 juni 1969. Merkwaardig eenzijdige, gesimplificeerde vooral vingerwijzende ‘analyse’ van Jaap Kion. Ex politieman, selfmade journalist en vervolgens hoofdredacteur van deze Nederlandstalige krant op de Antillen met als belangrijke lezersdoelgroep de Europese Hollanders. Door schrijver W.F. Hermans gekwalificeerd als nog kleinburgerlijker dan de Telegraaf in Nederland.
165
gevend. ‘No mas palabra, kome, nos tin hamber’, niet nog meer woorden, eten, we hebben honger was hun niet-gehoorde taal. In Nederland schreef de over het algemeen nuchtere en zakelijke NRC heel emotioneel ‘men is nu o zo bang dat er geschoten zal worden, maar dat er de afgelopen jaren honderden kinderen van armoede stierven, daar brak men zich het hoofd niet over, zolang het maar geruisloos gebeurde’. In één opzicht echter had de premier dus wel gelijk door te stellen dat: “De ironie is wel dat iets (?) is aangegrepen welke bedoeld was de positie van de economisch zwakkeren te verbeteren, zij die het meest afhankelijk zijn van Curaçao. Het zijn juist diegenen die zich thans te midden van een ruïne bevinden. Dit is niet alleen zinloos, het is zelfvernietiging.” Maar of daaraan later verder ooit echt iets structureels werd gedaan door de politiek? Door de Staten werd enkele dagen na de rellen politiek heel behendig door de zittende regeringspartij een motie van vertrouwen aan de regering geloodst, die weliswaar was gekoppeld aan het uitschrijven van verkiezingen. Zeer tot ongenoegen van de vakbonden overigens. Later zou Kroon overstappen naar de nieuwe Partido Social Democrat (PSD), met als motivatie dat de Democratische Partij niet meer deugde. Hij ontvluchtte zijn partij en verloochende daarmee niet alleen zijn vroegere politieke medestanders en achterban: hij kon het als geen ander weten … Als een garnaal uit de modder naar boven komt en vertelt dat het daaronder stinkt, geloof hem vooral! Een wijs advies van de garnaal, zegt het spreekwoord heel toepasselijk. De politieke golven waren op Curaçao definitief gekeerd: de partij van ‘Kara di appel’, appelgezicht zoals Jonckheers kiezersaanhang hem liefkozend noemde, wist zich aanvankelijk nog staande te houden door een alliantie aan te gaan met de NVP en de nieuwe door Nita, Godett en Brown opgerichte partij Frente (Frente Obrero Liberashon 30 di mei), maar uiteindelijk eindigde de DP met 1 zetel. Jonckheers politieke levenswerk was binnen een generatie praktisch non-existent.
166
De aartsvader van de DP zou proberen zijn loopbaan bekroond te krijgen met het gouverneurschap. Na een Intern Appel tegen hem - een procedure waarin het Statuut voorziet in geval van geschillen in het Koninkrijk - mislukte dit. Hij zou nooit hebben kunnen bevroeden dat na zijn ondertekening van het Statuut, waar hij vervolgens groot mee was geworden, hij vervolgens door deze zelfde wet twintig jaar later zou worden gefnuikt. Hij vertrok naar het buitenland om nog enige tijd ambassadeur te zijn voor de Antillen. Tientallen jaren na zijn dood kreeg de familie het voor elkaar dat een standbeeld bij het Riffort mocht worden geplaatst. Zijn bronzen reïncarnatie kijkt nu naar het onbereikbare Gouvernementspaleis aan de overkant van de Annabaai. Op de sokkel staat onder meer gegraveerd ‘vrijheid van armoede, vrijdom van vrees’. Jonckheer had zijn overtocht van deze denkbeeldige Styx met deze woorden niet weten te bezweren. Zijn opponent en een van de belangrijkste staatkundige architecten van de Autonomía van de Antillen, Da Costa Gomez, zou dit alles bespaard blijven: hij overleed plotseling in 1966. In terugblik op zijn advertentie in de Beurs- & Nieuwsberichten van de NVP vijftien jaar daarvoor, had hij toen al in hoofdlijnen de grondslagen van de politieke tegenstellingen geanalyseerd. Al in 1956 had hij in zijn boek Naar nieuw arbeidsrecht gewezen op de noodzaak van werkloosheidszorg en gewaarschuwd voor de ‘kreupele en ouderwetse arbeidsbemiddeling’. En heel profetisch werd aanbevolen tot: ‘de bevordering van de sociale ontwikkeling van de arbeider tot mededrager van de verantwoordelijkheid voor het voortbestaan der natie’. Een cynische en bizarre uitkomst van de voorspelling van Da Costa Gomez was voorts ook dat ‘zeker niet zal moeten worden vergeten het geschiktheidsonderzoek, de opleiding tot vakverenigingsleider’. Wel waren intussen zijn grote wensen van een sociale verzekeringsbank en invoering van de Weduwen & Wezenwet vervuld.
167
Waren extra troepen nodig? Onnodig machtsvertoon is bij een explosieve toestand zeker niet wenselijk en zou de schijn van neokolonialisme kunnen wekken. (De Volkskrant 1969) Veel is geschreven over de noodzaak van het inzetten van extra troepen vanuit Nederland, nadat de op de eiland aanwezige mariniers plus een detachement uit Aruba binnen een dag de stad alweer onder controle hadden. Veel discussies ontstonden over het wel of niet te laat inzetten van de op Curaçao - bij Parera en Suffisant - gelegerde Nederlandse mariniers en de jurisdictiekwestie of dit onder leiding had gemoeten van de politiecommandant Van Kappel7. De dag voorafgaand aan de rellen was door hem al verzocht om deze bijstand. Via de formele gezagslijn kwam dit voorstel eerst bij de gezaghebber Morkos terecht, daarna bij de Minister van Justitie Isa en had tenslotte moeten aanlanden bij de Gouverneur. Die dan had te beslissen krachtens het Reglement of hij de Koninkrijksregering hierin voor de ultieme instemming diende te raadplegen. Alleen was de Gouverneur er niet en besloot de directeur van het Kabinet van de Gouverneur zelf actie te ondernemen en meldde zich bij vicepremier Bakker in Nederland die vervolgens zonder verder overleg zelf besliste tot de inzet van de troepen. Gouverneur Debrot verbleef in New York en de vervangende Gouverneur Lampe was onvindbaar. Hij bleek de benen naar Aruba te hebben genomen. Net zoals overigens de voorzitter van de Curaçaose Staten Abrahamse, die met een vliegtuigje van de Curaçaose Aeroclub naar Bonaire was vertrokken. Clandestien maar gedoogd door de RLD en de Antilliaanse Luchtvaart Maatschappij vlogen wij als sportvliegers al jaren regelmatig eilandbewoners heen en weer. In de week van 7
Een jaar na de rellen op Curaçao - na een korte gevangenisstraf te hebben uitgezeten uitte de intussen tot Statenlid gekozen Godett zijn ergernis over de handhavende macht met het statement “Den koño ku Sprockel”, op dat moment de nieuwe Commissaris van Politie. Beiden zijn ‘Yu di Kòrsou’: Sprockel als nazaat van een sinds generaties vooraanstaande familie op het eiland, Godett als zwarte volksjongen die niets te verliezen had en nu macht kreeg. Het refereren aan het genitaal van iemands moeder wordt als zeer schofferend ervaren.
168
de rellen hadden wij het extra druk met vluchten, niet alleen tussen de drie eilanden, maar ook naar Venezuela. Mijn instructeur Van Meerten hing tijdens de rellen (te) laag boven de brandende stad in een oude gerestaureerde verkennings-Piper - nog stammend uit het US Airforce Reconnaissance Squadron, gelegerd op Hato ten tijde van van de Tweede Wereldoorlog - om met Ter Hart luchtfoto’s te maken. Tussen de ronddwarrelende asdelen en zwarte roetwolken zagen zij de omtrekkende bewegingen van de mariniers en de vluchtende plunderaars in de nauwe stegen van de binnenstad onder zich. Niemand van de legerleiding of het politiekorps kwam op het idee om deze ‘intelligence’ via de VHF op te vragen en te gebruiken; mogelijk hadden zij betere beelden via een U2 beschikbaar? Kritische vragen werden later in onderzoekscommissies gesteld over de wel of niet mistaxatie door de Korpsleiding van de voorbodes van de rellen en de acceleratie van het geweld8. Wat niet heeft geholpen in de beeldvorming achteraf, is dat de politiecommandant de ochtend van de rellen eerst nog op weg was naar een politiehondenshow en de speciale politiebijstandsbrigade (te?) laat werd ingezet. Academische vraag blijft of deze groep van dertig politiemensen ook maar iets had kunnen uitrichten tegen de vierduizend demonstranten, gespierd door regelmatig zware handarbeid, rabiaat geworden door lang opgekropte woede gecombineerd met overmatig drankgebruik. Terwijl de politie bij Berg Altena - de nauwe, strategische toegangsweg naar de binnenstad - onder de voet werd gelopen, zaten zwaarbewapende manschappen op de marinebasis van Parera een paar honderd meter verderop, nog binnen het kazernehek te wachten op instructies. Andermaal werd het Statuut, of beter het Reglement voor de Gouverneur van de Nederlandse 8
Ik heb niet de pretentie hierover enig deskundig oordeel te kunnen vellen, maar verwijs naar een laconieke uitspraak van voormalig commissaris Nordholt van Amsterdam. N.a.v. de plotselinge eruptie van de anti-globalistenacties in de Amsterdamse binnenstad constateerde hij dat “je pas weet of je in een crisis zit, op het moment dat je er middenin zit”.
169
Antillen, staatkundig getoetst of het hier om een ‘neokoloniale’ ingreep van Nederland ging of simpelweg het opvolgen van het - binnen een wettelijk kader geregelde - verzoek tot bijstand. In elk geval ging Nederland uiterst omzichtig om met deze hete aardappel: premier De Jong liet in eerste instantie alles over aan zijn Minister van Verkeer & Waterstaat (niet de Minister van Binnenlandse zaken en zeker Defensie niet!). Uiteindelijk werd door de premier verklaard dat weliswaar troepen ter assistentie zouden worden gestuurd, maar dat niet kon worden ingegaan op de aanleiding daartoe: dat was immers een ‘inwendige’ aangelegenheid. Na enkele onhandige, stigmatiserende opmerkingen van de Nederlandse Bevelhebber over de doelstelling van de missie en het te verwachten verzet (geen!), werden de Nederlandse troepen in burger per KLM overgevlogen en pas geüniformeerd en bewapend in de Curaçaose kazernes. Formeel consequent viel hun inzet onder de eindverantwoordelijkheid van de lokale politiecommandant, zij het dat de lokale legerleiding de feitelijke orders uitdeelde bij gebrek aan vertrouwen ... De Nederlandse mariniers zouden voornamelijk voor tijdelijke aflossing zorgen van de reeds ingezette lokale troepen en na een week alweer vertrekken. Na repatriëring werd de rekening van ruim NAf 600.000 keurig voldaan aan Nederland. Daarvoor werd wel een aanmerkelijk verzwaard wapendepot voor de lokale politie achtergelaten. Met de regeringen van Suriname en de Nederlandse Antillen zal, na de verkiezingen aldaar, overleg worden gevoerd over hun opvattingen aangaande de onderlinge staatkundige verhoudingen. (HM Juliana, troonrede 1969) Uiteraard ontvlamde de discussie weer over het vermeende postkoloniale gedrag van Nederland en hoe nu verder te gaan met het Statuut, lees het afscheidnemen van het Koninkrijk in de west. In het najaar van ‘69 toen ik in Groningen ging studeren, werd in een politiek café op de Hooge der Aa door Van Mierlo (D66) gefilosofeerd
170
over staatkundige alternatieven, zoals samengaan met Suriname, andere Caraïbische eilanden of Venezuela. Dit Spaanssprekende Zuid-Amerikaanse land - waarvan de 2 kilometer hoge cordillera, het kustgebergte, vanaf Curaçao en Aruba bij helder weer aan de horizon te zien is - scoorde hoog als dichtstbijzijnde ‘logische’ geografische optie. Het land aasde al langer op deze eilandengroep gezien hun raffinagebelangen bij de Shell, waarvan de Venezolaanse olie uit het meer van Maracaibo de toeleverancier is. Even had het erop geleken dat president Caldera en de zijnen zich zouden mengen in het conflict tijdens de rellen: ’s nachts stootte de onderzeebootjager Hr Ms Amsterdam in haar nachtelijke patrouille aan de zuidzijde van Curaçao op een oorlogsschip dat zich niet identificeerde. Het bleek de Venezolaanse oorlogsbodem Almirante Garcia te zijn, heimelijk binnengedrongen in de Nederlandse territoriale wateren. Kort na onze rondrit door de verwoeste stad kwam de staatssecretaris van Buitenlandse zaken naar Curaçao. Mijn vader was ooit zijn loopbaan vlak na de Tweede Wereldoorlog begonnen bij de Gemeente Epe, waar deze Diepenhorst toen nog burgemeester was. Hun weerzien was kort en mijn vader vroeg zich af wat zijn missie op het eiland was, het ging hier immers om interne Rijks-aangelegenheden. Later zou blijken dat geheime besprekingen werden gevoerd met de Venezolanen, die door Minister Cals en de Venezolaanse Minister van Buitenlandse Zaken Calvani in alle toonaarden werden ontkend. Het was een vervolg op besprekingen ooit gestart in 1942 (Wilhelmina’s rede over toegezegde autonomie voor de eilanden) toen de oliebelangen en de politieke stabiliteit in de Caraïbische regio al hoog op de agenda stonden. Het diplomatieke schaakspel werd dus weer hervat met de Verenigde Staten andermaal als watchdog op de achtergrond: er zou een ontwikkelingsplan voor de Benedenwindse eilanden komen onder de hoede van Venezuela, gevolgd door het gefaseerd overnemen van de staatkundige banden. De Antilliaanse regering nam geen deel aan deze ‘geheime’ besprekingen, maar zij
171
heeft wel geweten van het besprokene, niet in de laatste plaats omdat Gouverneur Debrot (deels van Venezolaans bloed) goed bevriend was met de voormalige president Betancourt. Voor Nederland zou het een ‘elegante’ manier zijn om af te komen van dit steeds kostbaar wordende hoofdpijndossier met potentieel andermaal internationaalrechtelijke kleerscheuren, maar dat bleek ijdele hoop. De regerende confessionele partijen besloten met de Partij van de Arbeid in de Nederlandse Staten-Generaal om ontbinding van het Statuut niet meer als prioriteit te zien. Nederland had zo zijn eigen zorgen gezien de verder uit de hand lopende studentenbezettingen in verschillende universiteitssteden met de potentie te escaleren tot brede maatschappelijke onrust. En ook de Antilliaanse politieke partijen sloten de gelederen, beseffend dat praktisch niemand van het eiland een tweederangs Venezolaans staatsburger wilde worden. Dan maar liever door in de haat-liefdeverhouding met het verre Nederland, ondanks of misschien dankzij het internationale één-tweetje met Venezuela en de VS. Ondanks de positieve gedachte van HM Juliana dat een en ander na de verkiezingen in ’69 zou kunnen worden geregeld, zou het nog veertig jaar duren (tot 2010) voordat het Statuut werd aangepast. De Amerikaanse regering van President Johnson oordeelde kennelijk ook dat op de Nederlandse Antillen geen potentieel gevaar meer lag voor een verkapte Sovjet-basis. Of in zijn woorden: “yesterday is not ours to recover, but tomorrow is ours to win or lose”. Nos pueblo tin su lucha, ma semper nos tin fe, di logra den tur tempu, viktoria ku trabou!9 De dag van ons eindexamen werd met enkele dagen uitgesteld. We zochten elkaar thuis op om de laatste vraagstukken uit te werken. Zeker wel verbouwereerd over het voorgevallene, maar eigenlijk al9
Ons volk heeft zijn strijd, maar wij vertrouwen nog altijd, elke keer te kunnen overwinnen, door middel van hard werken! Nieuw volkslied 1978, ver na de rellen, nieuw moreel reveil?
172
leen nog maar gefocust op het halen van deze vermaledijde barrière van het eindexamen. De laatste voor onze definitieve vrijheid, om als adolescent ons leven zelf verder te kunnen inrichten. Vroeg moeten we aantreden bij de gymnastiekzaal, waar op hardboardplaten ter bescherming van de rubbergelaagde sportvloer, de tafels klaarstaan. Ondanks de hoogte van het gebouw is het er al vrij gauw benauwd door het ontbreken van ramen aan de windzijde. Onze onderarmen plakken aan de examenopgaven, de glazen water worden regelmatig bijgevuld door onze plotseling behulpzaam geworden leraren. We vergelijken onze uitkomsten na afloop zoals alle scholieren overal ter wereld. We doen onze mondelinge examens en krijgen vlak daarna de bevrijdende uitslag. Geen uitgebreide officiële uitreiking, geen feestelijkheden van de school. Des temeer worden onderling - soms danig ontsporende - eindexamenfeesten gehouden net zoals overal elders in de wereld. In een tijd dat geestverruimende middelen langzaam maar zeker ook op het eiland doordrongen. Hilarisch was dat een van onze schoolgenoten die nergens voor wilde deugen, tot grote vreugde van zijn moeder plotseling het tuinieren als hobby had opgevat. Behulpzaam hielp zij hem met het in de achtertuin verbouwen van - naar wat later bij een inval van de politie - hennepplanten bleken te zijn. Schokkender was dat een van de woest experimenterenden onder ons met een lijnvlucht in allerijl naar Nederland werd afgevoerd met een ernstige neurologische aandoening, waarvan hij niet meer zou genezen. Klas 5 A was geslaagd met onder ons de toekomstige Antilliaanse commissaris van politie, zo’n twintig jaar na Van Kappel. Praktisch iedereen ging daarna een vervolgopleiding voor hoger of universitair onderwijs volgen, deels in Nederland. We verdwenen van het eiland, de een na de ander vertrok per charter uitgezwaaid door ouders en familie. Haastig namen we afscheid, met loze beloftes om elkaar in Nederland te zullen opzoeken. Binnen de kortste keren waren we elkaar kwijt in onze verdere levensloop. Velen van ons keerden na het afstuderen weer terug om onze toekomst op te bouwen op de Antillen.
173
Nam tua res agitur, paries cum proximus ardet (Horatius) Si kas di bo bisinja ta na kandela, kwidao di bo! 10 Zo ook een nieuwe generatie jonge, ambitieuze architecten die eind jaren zeventig op de Antillen aantreedt. Die geleidelijk het stokje overnemen van de naoorlogse architecten. Broos, Gill, Nolte, Smit, Van Stuivenberg, Werkhoven, Zingel gingen; Janga, Juliana, Newton, Koch, Lobo, Van der Woude kwamen. Veel van hen zijn in Delft opgeleid, geschoold in het ‘moderne bouwen’ door onder anderen hoogleraar Bakema en diens navolgers onder wie Weeber. Zij ontwikkelen vervolgens hun eigen lokaal aangepaste stijlen. De tropische omstandigheden worden in hun ontwerpen geïntegreerd, ze verfijnen bij restauratie het historisch erfgoed, ze combineren nieuwe bouwkundige principes en passen andere materialen toe. De binnenstad, in het bijzonder rondom het Brionplein, in Otrobanda ligt er tien jaar na de rellen nog braak bij, er is werk aan de winkel in de spookstad. En veel geld, heel veel geld is vereist, dat op uiteenlopende wijze zal worden gefourneerd. Niet door de Nederlandse verzekeringsmaatschappijen dankzij de dichtgetimmerde polisvoorwaarden met de reluitsluitingsclausule. Wel door de winkeleigenaren en zakenlieden die grotendeels weer overgingen tot herbouw. Deels door subsidiegelden van de overheid, gedirigeerd door Stichting Monumentenfonds, en door fondsenfinanciering via de woningcorporatie. Vooral ook door ‘private funding’ van ondernemende lokale, Arubaanse en internationale investeerders, onder meer uit Venezuela, deels ondersteund door de lokale banken.
10 Uw eigen zaak komt in gevaar als het huis van uw buurman brandt. Tua res agitur is het motto van de Stichting Monumentenzorg van Curaçao, waarvan de schildjes overal op de nog te restaureren en schitterend in oude glorie herstelde panden en landhuizen zijn aangebracht. Heel subtiel ook op de voormalige EhManuel synagoge, vlak naast het bordje met de tijden dat boetes kunnen worden betaald (ook uw zaak!) aan het Openbaar Ministerie dat nu in dit pand is gehuisvest.
174
Op de donderdagmiddag wandel ik vijfenveertig jaar later met een dertigtal enthousiaste architectuurliefhebbers - gegidst door Anko van der Woude - door de binnenstad van Otrobanda. Veel voortgang is gemaakt: naar zijn schatting is voor NAf 200 miljoen, de helft van het geschatte bouwvolume (peildatum 1980), intussen gerealiseerd. Prachtige in oorspronkelijke stijl herstelde patriciërshuizen, diensterswoningen en mangasina’s, gecombineerd met elegante volkshuisvesting naar eigentijdse architectuur. In een verantwoorde synthese van bouwstijlen, ditmaal met oog voor de tropische omstandigheden. Niet de gloeiendhete zolders onder de eeuwenoude zadeldaken met dakkapellen, maar betonstructuren die langgerekte shutters voor het verkoelend doorwaaien mogelijk maken. Met als doorslaggevend succes: de binnenstad leeft weer. Dezelfde geluiden van huiselijk leven die mijn vader destijds hoorde. Kinderen en bejaarden die onder een boom of onder het brede talud van de opgaande weg naar de Koningin Julianabrug verpozen. Na het succes van de herbouw van het huidige Kurà Hulanda, - waar meer dan tachtig belanghebbenden moesten worden uitgekocht - zijn nog vele projecten te gaan. Zoals het verwaarloosde Stroomzigt, ooit een culturele ‘landmark’ van huisarts Chris Engels, waar ik in mijn jonge jaren werd gekeurd. De voormalige, nu dichtgespijkerde winkel Moda di Paris waar mijn moeder stoffen kocht voor haar jurken. Het dichtgemetselde huis van Shon Ki (Kikkert), het gesloten Art Deco-winkelpand met voluptueuze balkons in vervallen glorie vlak naast de Nettobar aan de Kaya Grandi. Met de race tegen de tijd, waar enerzijds erfgenamen uit de juridische patstelling van hun onverdeelde boedel proberen te komen, zonder ondertussen de panden te (kunnen) onderhouden. En anderzijds het onvermijdelijke bouwkundige verval door de zoute tand des tijds. De neerwaartse spiraal van een verwaarloosd herenhuis naar een tweederangs pension, sluipenderwijs overgaand naar illegaal bordeel tot uiteindelijk een bouwval. Waarvan de ‘chollers’, verslaafden, de laatste kostbare materialen uit het
175
pand slopen en verpatsen. De aangestoken matrassen brengen uiteindelijk de genadeslag toe aan menig historisch object; slechts de fundering en het verwaarloosde ‘kurá’, hofje, resteren. Kaminda tin plaka, plaka ta bai, waar geld is daar gaat geld naartoe. We bewonderen na afloop van de stadstoer vanaf de balustrade van de bar - gevestigd in het na 1984 geheel herbouwde eeuwenoude Koraal Agostini - de tegenoverliggende stadsfaçade van Punda. De ondergaande zon schildert met zijn tanende zonnestralen de gevels van de Handelskade met vurige strepen, als blijvende, onuitwisbare waarschuwing uit het verleden. De uitdaging nadat ‘kai for di panchi den kandela’, de pan in het vuur was gevallen, werd binnen een generatie succesvol aangepakt. Maar of het nu ‘brand meester’ is? Nu pas, jaren later, bereikt ons de tijding dat de eilandbewoners het niet langer hebben willen nemen. Ze hebben genoeg van de angstvallig en hooghartig geheim gehouden honger. “Man, wat denk je,” zegt de eilandbewoner, “ik heb zopas de maaltijd van mijn leven gehad”, maar zijn maag rammelt zo hard dat hij zijn hoofd nog verder in de wolken steekt. Geen onderdanigheid meer aan rijk of blank: den konyo! Onze mars is niet meer te stuiten. Que nos maten! Maar wij rukken op en branden uitgerekend het stadsdeel plat dat van onze arbeid is opgetrokken en dat zich nog steeds verrijkt met onze zuurverdiende centen: de lucifers kunnen wij nog wel betalen ... O, de ironie van het noodlot, die de blinde volkswoede niet liet komen over een stad als deze hier die honderdmaal harder gebrand zou hebben, om hem te zuiveren van alle vuil, van alle rotzooi, van alle krotten, van alle ratten en slangen, van alle ongedierte, van alle stank en bederf, van alle verdorvenheid en bedrog, en van een generatie die niet beter verdient dan door het vuur verteerd te worden
176
zodat misschien, misschien, deze plek, eenmaal gelouterd, opnieuw bebouwd en geleefd zou kunnen worden. Maar dit louterende lot is deze stad en dit land niet beschoren, want erger dan de teisterende brand is de langzame verrotting die onherroepelijk om zich heen vreet. Neen, deze stad zal niet branden, want de wraak van een volk is de getuigenis van zijn rechtvaardigheid, en hier heerst slechts de ongerechtigheid.(René de Rooy) Het niet alleen Antilliaanse adagium dat de rijken steeds rijker worden is - opnieuw - een van de grootste uitdagingen van de politieke partijen. En indirect voor het behoud van dit werelderfgoed met de in 1997 verkregen status van Unesco.
177
Gouverneur, jij bent hier niet aangesteld om ons achterlijk te houden! Dr. H.Maals protest bij de tegenstribbelende gouverneur, voorafgaand aan de moeizame oprichting van de A.M.S. in 1941.
Nos ta traha pa famia: wij werken voor ons gezin.
178
Brionplein 1969: in één dag is meer vernietigd dan hersteld kan worden. Dit alles is in één dag weggeveegd. (Ciro Kroon, Minister-president op 31 mei 1969; niet uitgekomen profetie)
Punda, 30 mei 1969: ik heb de drummen in de nacht verstaan, zie naar de lucht! De zuiderhemel zal in vlammen staan. (R. de Rooy)
179
Werelderfgoed sinds 1997: bedoeld om natuurlijk erfgoed dat van unieke en universele waarde is voor de mensheid, beter te kunnen bewaren voor toekomstige generaties. (Unesco)
Vertragende factor in het verder restaureren en behouden van het erfgoed zijn de onverdeelde erfboedels. (A. van der Woude)
180
E kas tin su balki pa wanta su dak, het huis heeft balken tot steun van het dak.
1965: Een niet geringe uitdaging zal zijn een oplossing te vinden voor het toen
181
moderne gebouw van de Landsloterij in de authentieke binnenstad.
Otrobanda: veel moeite hebben we gedaan om iets nieuws toe te voegen, voortbouwend op de karakteristieken van de historische bouwwijze van deze wijk. (R. Lobo, 2013)
Scharloo: het zou iedereen moeten aangaan dat deze unieke monumenten worden behouden en onderhouden. (Stichting Monumentenzorg bij het 60-jarig bestaan)
182
10. Shon Grandi a bai na biw, pero e a bolbe na kanoa1
Gouverneurspaleis: Hebde gij het allemaal goed begrepen? (L.Beel, de ‘bruggenbouwer’)
1
De Gouverneur is met een praalschip vertrokken, maar teruggekeerd in een kano.
183
‘Boso por conta nan dje bishita di La Reina i larganan weta e boeki aki’2 (RVD in 1955) Ter voorbereiding van de komst van het Koninklijk Huis in 1955 naar de West, wordt aan de schoolgaande kinderen op de Antillen een oranjekleurig pamflet uitgereikt. Opgesteld door de ‘Propagandacommissie van het Comité ter voorbereiding van de feestelijkheden op Curaçao’ in samenwerking met de Nederlandse Rijksvoorlichtingsdienst. Met foto’s door Paul Huf gemaakt van Koningin Juliana in ‘Zeeuws Costuum’ (hoe treffend voor deze tropenkinderen?) op haar dertiende levensjaar. De schattige prinsesjes en het gelukkige harmonieuze gezin, Prins Bernhard met een verse witte anjer op de revers en pijp krachtig tussen de lippen geklemd. Druk bezig om met een voor die tijd ultramoderne camera filmpjes van zijn kroost te maken. Alles in het kader van zijn zelfpromotie? Met een kort historisch relaas beginnend bij hare majesteits verloving in 1936. Zelfs ingaand op het ‘moeten verlaten’ van Nederland naar Canada tijdens de Tweede Wereldoorlog. Geen woord echter over de historische achtergrond van de koloniale relatie tussen de Antillen en Nederland. Of liever het begin van de nieuwe fase van het koninkrijk, waar men uiteindelijk toch voor naar de Antillen komt. Maar wel heel onverwacht en uniek voor die tijd: de tekst is zowel in het Nederlands als in het Papiamentu geschreven. Daar waar het tot ver in de jaren zestig verboden was op de scholen binnen de hekken Papiamentu te spreken, is dit kennelijk in het kader van het koninklijke bezoek gerechtvaardigd. Hare Majesteit de Koningin Juliana - voor Antillianen la Reina - begint haar staatsiebezoek als de im2
“Jullie zult zien hoe leuk het is als je later zelf groot bent en misschien zelf kinderen hebt die net zo oud zijn als jullie, om over het bezoek van de koningin te kunnen vertellen en dit boekje te laten zien” (Rijksvoorlichtingsdienst). Het zijn enkele dubbelgevouwen, vaal oranjekleurig geniete A4-blaadjes, met overwegend fotoafdrukken van matige kwaliteit.
184
mense Nederlandse oorlogsbodem de Zeven Provinciën in volle glorie bezit neemt van de haven. De marinemanschappen in smetteloos wit tropentuniek - kniekousen met korte broek - wemelen door de binnenstad van Willemstad. Wat een wonderlijk machtsvertoon eigenlijk: zij komt als vorstin naar de bijna voormalige kolonie met de aankondiging van een nieuw tijdperk van gelijkwaardigheid en brengt haar oorlogsbodem mee? Voor Antillianen is dat als principe niets nieuws: net zoals je op Curaçao je ‘kuchú Hulandes’, Hollands mes, meeneemt naar grote openbare bijeenkomsten of pachanga’s, feesten. Niet als teken van agressie, maar voor je zelfvertrouwen; ‘i pa bo seguridat’, voor je veiligheid. De Emma-pontonbrug over de Annabaai, de Wilhelminaophaalbrug over het Waaigat, de Gouvernementsgebouwen, alles wordt omlijst met 15 watt peertjesverlichting. Gevoed door peperdure stroom, opgewekt door de energiecentrale van de OGEM in het oude Rif-fort bij de havenmonding aan de Otrobandazijde. Een sprookjesachtig beeld in de tropennacht, nog nooit eerder vertoond op de Antillen. Met onze ouders toeren we stapvoets door de stad in een lange stoet van auto’s door de Kaya Grandi, over de pontonbrug naar de Breedestraat om dit spectaculaire lichtfestijn te kunnen aanschouwen. Luid bewonderende, opgetogen kreten van omstanders, er heerst alom een feestelijk gevoel. Jullie wonen in een land van de toekomst. Maakt ervan wat je kunt. Zoals van jullie persoonlijk, wordt ook van jullie samen, als land, verstandige, bewuste zelfstandigheid gevraagd. (Koningin Juliana in 1955) De aubade aan het koninklijk echtpaar van de Curaçaose schoolkinderen wordt gegeven op het binnenplein van het Gouvernementspaleis, het Fortplein. We staan daar met honderden in een blauwe broek of rok, witte blouse en een grote oranje sjerp. Dat ding - provisorisch vastgezet met spelden - hindert mij nog het meest als vierjarige.
185
Naast de toenemende hitte door afwezigheid van de passaatwind, zwetend samengeperst in een overweldigende mensenmassa. Naast het Wilhelmus van Nassouwe zingen we ook ‘Dushi Korsou’, begeleid door een nauwelijks hoorbare piano die wanhopig achter het falsetto kindergezang aan tingelt. Het eerste Antilliaanse volkslied uit 1889 op een Tiroler melodie van ene Oostenrijkse Andreas Hofer, op tekst gezet door Frater Radulphus3. Hoe vreemd is dat als de verschillende generaties van de Curaçaose Palm-dynastie intussen al meer dan honderd composities - ook voor bijzondere gelegenheden - hebben gecomponeerd? Of waarom niet de poëzie in de stijl van componist Sickman Corsen: ‘Veeleer zing je op de Koninklijke verjaardag / ter begeleiding van het gezang der menigte / en verhoog je de vreugde van de nationale feestdag.’ Pas in de jaren dertig zou de straatarme Antilliaanse samenleving aanstoot nemen aan de onderdanigheid, het onderworpene dat uit de coupletten van het volkslied spreekt: ‘Wil’mina di Nassau, Ku manu generosa,Ta goberna nos Korsouw, Dios spaar nos pober pueblo.’ ‘Wilhelmina van Nassau die met genereuze hand ons Curaçao bestuurt, God behoede ons arme volk.’ Na haar abdicatie werd Wilhelmina in de tekst vervangen door Juliana, dat wel, maar niet de rest. Wilhelmina heeft overigens nooit voet gezet op de Antillen; ook niet na herhaalde uitnodigingen toen zij tijdens de Tweede Wereldoorlog in 1942 in ballingschap op doorreis in Canada was. Toen voor de geallieerden de raffinaderij op Curaçao cruciaal werd voor de overwinning op de Duitsers. Wat president Roosevelt wel noopte zijn vrouw en zoon af te vaardigen naar de Antillen.
3
Deze geestelijke zou zijn hele leven wijden aan het onderwijs op de Antillen, laatstelijk ook als inspecteur. Gezien zijn grote verdiensten is de Katholieke middelbare school naar hem vernoemd.
186
En andere ‘Hollandsche liedjes’ met heel toepasselijk, voor de cynici mogelijk dubbelzinnig, het ‘Oranje boven’. Minzaam aangehoord door een stijf ogende, afstandelijke dame met curieus hoofddeksel; een soort badmuts enigszins lijkend op de fez van onze kinderheld Aladin. Waaronder de modieuze witte vlinderbril, in die jaren veel gedragen door mijn moeders generatie. Maar zoals dat bij kinderen van die leeftijd te verwachten is, ontgaat ons een opmerkelijk wijze boodschap van onze vorstin: (…): “Laat het verleden je nooit een blok aan het been zijn. Alle traditie is gedoemd geleidelijk te verdwijnen, behalve die van de voortdurende vernieuwing en verjonging.” ‘Ta berdat’, dat is waar gebleken: zij het dat ik daar zestig jaar later pas achterkwam. Dit advies van uitgerekend de eeuwenoude Nederlandse monarchie was treffend bemoedigend. Zeker hoopgevend in de context van het loslaten van de Antillen ten tijde van de formele ondertekening van het Statuut. Daar stond onze koningin dan, enigszins voorover neigend naar de grote microfoon op het bordes, waarbij door de weerkaatsing binnen de besloten stadswallen haar stem met lange uithalen de schrijftaaltekst nauwelijks verstaanbaar weg-echode. Achter haar de iel afstekende gade prinsgemaal - met zijn in de zon martiaal weerkaatsende foedraal - op het bordes van de Gouverneurswoning, naast Gouverneur Struycken. Directe vertegenwoordiger van de Koningin met een vergaand, absoluut mandaat van bestuurlijke bevoegdheden. Al eeuwenlang, met een bijna despotische macht over de bevolking van de Antillen, op geen enkele wijze vergelijkbaar met de inrichting van de Nederlandse staat. Waar in Nederland de burgemeesters of commissarissen van de Koningin door eeuwenoude rechtsprincipes van ‘checks and balances’ een veel beperkter machtsplatform hebben, die door de volksvertegenwoordiging worden gecontroleerd en zo nodig in toom worden gehouden. En bij machtsmisbruik - meestal - tijdig worden vervangen.
187
De allerergste wijze van chantage en corruptie (A.A.M. Struycken) Gouverneur Teun Struiken diende in de ambtsperiode van 19511956, waarbij hij als representant van Neerlands koloniale politiek middenin de bestuurlijke transitieperiode terechtkwam. Even daarvoor was hij gepasseerd bij de totstandkoming van het tweede kabinet-Drees waar hij als minister van justitie niet voor een tweede termijn in aanmerking kwam. Hij veranderde zijn achternaam in 1953 met een y en ck, kennelijk veel belang hechtend aan decorum. En hij liet zich fotograferen in de bekende pose van Prins Bernhard, met de obligate anjer in de revers, een sigaret krachtig tussen de vingers geklemd. Bedenkelijker was zijn inhoudelijke opstelling in het politieke krachtenveld waar het Statuut tot stand moest worden gebracht. Gouverneur Struycken probeerde de uitbreiding van bevoegdheden van de lokale politici krachtens de vigerende Interimregeling ten tijde van de Ronde Tafel Conferentie van 1952 tegen te gaan. Met als uiteindelijk doel het vertragen van de totstandkoming van het Statuut? In zijn ‘Sfeerrapporten’ aan den Haag sprak hij zijn zorgen uit over de gevolgen van te grote autonomie. Op de Antillen zou dit door tanend Nederlands regentschap in toenemende mate tot corruptie leiden en in revolutie ontaarden. De beoogde - alweer ongelukkige - titel van Regent zou in eerste instantie die van Gouverneur-Generaal vervangen. Later werd besloten de titel te verkorten tot Gouverneur: gemiste kans om van het historisch beladen instituut af te komen? Struycken claimde dat uitstel van het verzelfstandigingsproces niet alleen zijn standpunt was, maar ook lokaal werd gedragen. Zijn motivatie in die rapportages aan Den Haag was de ‘gevaarlijke zelfverzekerdheid van de landskinderen’, die hij ‘doordrenkt vond van een lachwekkende zelfoverschatting’. Het adstrueert de algemene houding van de Nederlandse politieke elite ten tijde van de
188
naoorlogse overgangsfase: ook Van Mook, Minister van Koloniën, had zich in 1947 - zij het in bedektere termen - uitgelaten over de Indonesische gemeenschap die nog te jong en te onvoorbereid zou zijn voor zelfstandigheid. Hoewel hij in grondhouding een voorstander bleek van de verzelfstandiging van de Republik Indonesia. Intussen werd vanuit de Eerste Kamer door verschillende partijen aangedrongen op een beter begrip voor de ‘cultuurverschillen’. De vraag is of Struyckens minachtende teksten gericht aan de Minister van Overzeese Rijksdelen Beel op dat moment bekend waren bij de politieke opponenten die het aanging. Zoals M.F. Da Costa Gomez, door Struycken aangeduid in interne geheime stukken met ‘Maître Chanteur’. Deze in de volksmond aangeduide ‘Doktór’ (ref. Mr. Dr.) was als jurist aan de VU in Amsterdam gepromoveerd4 op een these met betrekking tot de wetgevende bevoegdheden bij de staatkundige ontvlechting van de West. Hij, mogelijk samen met professor Kernkamp, zou de naamgever zijn van het begrip Statuut. In elk geval was hij de fervente voorvechter van de verzelfstandiging van de Antillen. Zeer wendbaar in zijn opvattingen als dat goed uitkwam - en daarmee voor de Nederlanders verdacht voor wat betreft zijn werkelijke bedoelingen - ten tijde van de opeenvolgende rondetafelconferenties en onderhandelingen met Den Haag. Binnen de context van ‘harde politiek’ bedrijven was het aanmatigende dictum van deze patriarchale Gouverneur Struyken bijzonder: het wekte de indruk van niet boven partijen staan. Van verwikkeld zijn in een machtsstrijd die niet de zijne zou moeten zijn, en waarin hij persoonlijk verstrikt was geraakt. Of was hij gewoonweg niet opgewassen tegen de taak als wegbereider van nieuwe staatkundige tijden en had hij zich behendiger voorgedaan dan hij in werkelijk4
Het wetgevende orgaan van Curaçao, samenstelling en bevoegdheden, overwogen in de context van de Nederlandse koloniale politiek / ‘E Órgano Legislativo di Kòrsou, Komposishon i Kompetensia Konsiderá den Konteksto di e Polítika Kolonial Ulandes’. Da Costa Gomez publiceerde tevens veelvuldig over staatkundige principes als actief en passief kiesrecht, de vrijheidsrechten van de mens op de Nederlandse Antillen, het te wijzigen arbeidsrecht, enzovoort. Niet alle onderwerpen waren even uitgekristalliseerd en soms werden deze in de pers als controversieel gekwalificeerd.
189
heid bleek te zijn in deze bijzondere Antilliaanse setting? Of had het Nederlandse kabinet, in casu L. Beel (KVP-partijgenoot, aangeduid als ‘de Sfinx’) nu juist deze ietwat onhandige stroman - bekend als niet al te ‘inhoudelijk’ op de dossiers - geselecteerd om het proces naar autonomie af te remmen? Of wist minister Beel zelf ook niet precies wat hij aan moest met deze patstelling? Hij zou later aan het eind van zijn termijn, toen hij alsnog naar Curaçao kwam, hebben opgemerkt: “Had ik de eilanden maar eerder gekend, dan had ik alles beter begrepen.” Desondanks stond Struycken daar op het bordes toch centraal in de festiviteiten van de uiteindelijk bereikte staatkundige autonomie na meer dan twintig jaar onderhandelen. Als dienaar van Hare Majesteit zichzelf te verloochenen? Waarschijnlijk niet naar eigen beleving van deze wendbare politicus. In de speciale Statuut-editie van de Staatscourant in 1954 sprak hij over de gekozen methodiek die de juiste was “voor het geluk en de ontwikkeling der Volken”. Monseigneur is er nu wel van overtuigd dat Gomez een hoogst onbetrouwbaar mens is (...) Gomez heeft een zeer grote invloed op het volk d.w.z. de massa gelyk iedere demagoog, vooral door zyn geslepen sluwheid en bedriegelyke zoete praat. (Pater Gallé) Struycken bevond zich overigens in goed gezelschap: Mgr. Van der Veen van Zeppenfeldt verrichte eerder ook al geheim onderzoek in opdracht van de Katholieke kerk naar de ‘werkelijke’ bedoelingen van Da Costa Gomez, aanvankelijk nog de voorman van de lokale Katholieke Volks Partij. Zijn aantijgingen in vertrouwelijke rapportages aan Nederland waren dat Da Costa Gomez anti-katholiek, communistisch en zelfs ook fascistisch was. De lokale KVP op de Antillen zou na oprichten en overstappen van Da Costa Gomez naar de NVP, nog maar 1 stem overhouden bij de verkiezingen in 1954. Met als gevolg dat Rome ingreep en de monseigneur dwong - pu-
190
bliekelijk vanwege gezondheidsredenen - ontslag te nemen. Hij verliet daarna gedesillusioneerd, gekrenkt het eiland. Da Costa Gomez was niet van zijn stuk te brengen, ook daar waar hij als Vertegenwoordiger in Nederland nauwelijks adequate behuizing kreeg toegewezen. Hij accepteerde laconiek de ongemakken (lees de impliciete Hollandse kilheid) van zijn overladen kleine zoldertje in Den Haag, het grote doel voor ogen houdend: baas in eigen huis worden. Terugkerend op Curaçao betrok hij - mijn vader kwalificeerde hem als een onpeilbare, kameleontische Mefisto - een kapitale villa op Shellgrond, op een heuvel boven de watersportvereniging Asiento van Brakkeput. Het apocriefe verhaal ging dat luidruchtige feesten in het quarantainegebouw teveel uit de hand liepen en dat de Shell daarom dit onderkomen voor hem bouwde, waar hij beter in het oog kon worden gehouden (!). Hoe behendig Da Costa Gomez was, bleek al eerder tijdens de oorlogsjaren. Het gerucht circuleert nog altijd op de Antillen dat een joodse koopman - later bekend firmant van een lokale bank - tijdens de oorlogsjaren handel dreef met vijandige naties, lees Duitsland. Na door de Gouverneur te zijn gewaarschuwd, werd hij - gezien zijn weigering deze subversief geachte acitiviteiten te staken - gehoord. Dankzij de inzet van een eminente advocaat werd deze zaak nooit doorgezet. Niemand die zich later in de hectische jaren 1947-1954 afvroeg hoe het de charismatische Doktór (destijds advocaat) lukte om ideale locaties voor zijn verkiezingscampagnes zoals het Kas di Peublo (Kas Berde) op Pietermaai tot zijn beschikking te krijgen. Het is alsof de mensen hier als met een navelstreng nog aan de tijden der slavernij verbonden zijn. (N. Debrot) Hoe dan ook, Gouverneur Struycken bleek niet de statuur te hebben om boven de partijen te staan in de daadwerkelijke vormgeving van de nieuwbakken staatkundige structuur van de Antillen. Hij maakte
191
zijn formele punt over de door hem onwenselijk geachte tanende macht van de Gouverneur, door advocaat Van der Meer - een van de politieke founding fathers op Curaçao - niet als Minister van Justitie te willen benoemen. Met als reden dat deze eveneens als strafpleiter voor zijn gelijknamige advocatenkantoor zou kunnen blijven optreden. Formeel, maar vooral praktisch zoals Van der Meer zelf al aangaf, niet te verenigen met zijn ministeriële ambtsvervulling. Premier Jonckheer - die het risico liep dat zijn kabinet hierop zou gaan vallen - werd daarop geïnterpelleerd door het NVP-Statenlid Da Costa Gomes. Niet nadat partijen eerst in Nederland waren gehoord door minister Beel en deze daarna een en ander moest sussen in de Nederlandse Eerste Kamer. Diplomatiek geformuleerd kwam deze eerste staatkundige test van het Statuut erop neer dat de Gouverneur in bepaalde gevallen niet kon weigeren om landsverordeningen te ondertekenen. Zoals in dit geval de benoeming van Mr. Van der Meer. Dit ‘een-tweetje’5 in de nieuwe Antilliaanse Staten tussen de regerende Democratische Partij en opponerende Nationale Volks Partij was intussen geslaagd: de regenteske rolvervulling door deze Nederlandse Gouverneur werd gereduceerd tot in elk geval ‘normale’ proporties. Door interventie van Minister Beel zou deze gouverneur vlak daarna - voortijdig - naar Nederland worden gerepatrieerd. Om daar zijn glanzende politieke carrière te vervolgen. Zou hij zijn gelijk hebben geclaimd toen de volksopstand in 1969 in zijn voormalig ambtsgebied uitbrak? Door het aanstellen van andermaal een Nederlandse Gouverneur werd een volgende poging gedaan om invulling te geven aan de gouverneursrol nieuwe stijl in deze - formeel althans - postkoloni5
Niet dat Jonckheer (DP) en Da Costa Gomez (NVP) elkaar spaarden: zo verweet Jonckheer zijn iets donkerder opponent dat hij getrouwd was geweest met een Nederlandse met blond haar en blauwe ogen. Binnen de Curaçaose samenleving is het refereren aan huidskleur (of die van je nageslacht) door huwelijken met blanke Nederlanders een uiterst heikel onderwerp binnen de raciale verhoudingen.
192
ale periode. Nederland bleef van mening dat het benoemen van een Antilliaan het risico in zich had dat deze - als adept van een kleine gemeenschap - niet boven de partijen zou kunnen staan. Maar ook deze Speekenbrink raakte in bestuurlijke conflicten verwikkeld en moest voortijdig zijn ambtsperiode afbreken. Na een korte waarneming door Shon Cai Winkel, telg uit een vooraanstaande Curaçaose familie, wordt uiteindelijk in 1962 het eerste landskind officieel aangesteld als Gouverneur van de Antillen. Nicolaas ‘Colá’ Debrot, die zich daarvoor jaren in de Ronde Tafel Conferenties in Koninkrijksverband had ingezet voor het nieuwe, postkoloniale perspectief voor de Antillen. Deze hoffelijke Bonaireaan - van deels Zwitserse en Venezolaanse afkomst - stamde uit het begin van de twintigste eeuw, toen Bonaire nog maar een paar duizend mensen telde. Die kosmopolitisch in zijn jonge jaren in Caracas en Parijs ging wonen, waar hij Celine zou leren kennen. Opgeleid jurist en praktiserend arts in Amsterdam-West, waar hij samen met schrijver Willem Frederik Hermans - de laatste onder het pseudoniem van Dr. Klondyke - patiënten zou bezoeken. Grondlegger van de Antilliaanse literatuur van de twintigste eeuw, schrijver van onder andere Mijn zuster de negerin, een baanbrekend boek. Niet alleen aangaande de ingewikkelde raciale verhoudingen op Curaçao, maar ook stippend aan het taboe van incest. En hij was een dichter. In de politiek gaat het niet om vuile handen of schone handen, maar om praktische handen. (N. Debrot) Tot verbazing van menigeen mengde hij zich vervolgens in het politieke debat op de Antillen ten tijde van het tot stand komen van het Statuut. Hij ontpopte zich tot een politicus die in staat bleek complexe vraagstukken begrijpelijk aan de gemeenschap uit te leggen of te omzeilen. Zoals het juridische probleem van het zelfbeschikkingsrecht van Suriname en de Antillen binnen het
193
Statuut. Opnemen daarvan betekende het recht op afscheiding van de voormalige koloniën, niet de voorkeur van de Nederlanders zoals te begrijpen. Weglaten betekende volgens het Handvest van de Verenigde naties, verplichte rapportage over de redenen hiervan. Iets waar de Nederlanders zeker niet op zaten te wachten gezien de gang van zaken rondom het ontstaan van de republiek Indonesië. In het Papiaments sprak Debrot via de Curom (Curaçaose Radio Omroep) ‘zijn’ mensen toe. Zonder in te gaan op ingewikkelde staatkundige begrippen of het citeren van ‘gewichtige’ teksten in het Latijn, zoals in die tijd vaak gebruikelijk bij Gouverneurs en andere overheidsdienaren6. Citaten die hij overigens wel beheerste, daar waar hij in de Nederlandse vertaling die later werd uitgezonden ‘sub specie aeternitatis’, de zaak vanuit de eeuwigheid beschouwend, parafraseerde. Tekstblokken die hij niet - zoals meer delen van zijn toespraak - in zijn Papiamentu versie gebruikte. Een gedurfde benadering, deze tweetaligheid die niet een-op-een aansloot. Neem de (zelf?)kritische, ironische opmerking alleen in het Nederlands gedaan aan het adres van juristen die zijns inziens geen werkbare oplossingen plegen aan te dragen. Waarschijnlijk refererend aan zijn ervaringen met de Nederlandse delegatie onder leiding van Prof. Mr Van der Grinten tijdens de taaie, moeizame Ronde Tafel Conferenties voorafgaand aan het Statuut. Wel gaf hij een eenvoudige uitleg in het Papiaments over het ‘speciale’ van de situatie in een begrijpelijke metafoor: “i nos mester papia e bes aki no di un edificio sin fundamentu, ma di un fundamentu sin edificio”. In dit geval moeten we niet spreken van een gebouw zonder fundament, maar een fundament zonder gebouw. Zijn radiorede afsluitend met de oproep aan zijn kiezers daaraan gezamenlijk verder te werken. Iedere Curaçaoënaar begreep deze beeldspraak omdat op dat moment een van de eerste grootschalige hotels werd gebouwd bij Santa Martha. Het zou echter nooit worden voltooid: heel symbolisch wachten de net boven de saliña uitstekende hei6
Die deels in het Papiaments zouden worden geadopteerd: kani mi pa mi kani bo, do ut des.
194
palen nog altijd op het gebouw. Een voorbode van een gebeurtenis later in 1969 - toen de binnenstad van Willemstad uitbrandde - die Debrot niet had kunnen voorzien. Zijn nagestreefde ‘bouwwerk van eenheid’ zo dramatisch in tegenovergestelde zin adstruerend. Met Da Costa Gomez trok hij - als gezamenlijke voortrekkers van de Nationale Volkspartij - op tegen de Democratische Partij van Jonckheer. Getuige een advertentie in de Beurs- & Nieuwsberichten van november 1954 werden - zeker voor die tijd - onconventionele middelen niet geschuwd. Eerst werd de DP er publiekelijk van beschuldigd dat ‘onverantwoordelijke lieden des nachts worden uitgestuurd om de goederen van anderen te vernielen en te besmeuren’. Mogelijk dat hier wordt geduid op het overal op het eiland massaal beplakken - en over elkaar heen plakken - door de Democratische Partij (DP) en door de Nationale Volks Partij (NVP) van verkiezingsleuzen en foto’s van politici. Mijn zus en ik stonden gefascineerd te kijken naar de massale optochten met feestvierende mensen die achter auto’s met versterkers aandansten. Opzwepende muziek werd afgewisseld met juichend scanderende tekst ‘Vota Demokrat, vota Jonckheer’ of ‘Vota Doktór, vota Nashonal’ al naar gelang de politieke stoet. Wij mochten van mijn vader niet met de ter plekke uitgereikte vlaggetjes met wit-rode fakkelsymbool of met groenwitte zonnestralen zwaaien. Hij heeft ons nooit verteld op wie hij stemde, zo hij al heeft gestemd. Hij was altijd zeer afstandelijk in zijn opmerkingen over het politieke leven op Curaçao, alsof het een samenleving was waarvan hij uiteindelijk toch geen deel uitmaakte. In die tijd leek het politieke landschap ogenschijnlijk nog eenvoudig en wisselden de NVP en DP elkaar af in de kabinetten in de periode van de ‘autonomie’ na 1955. Nepotisme werd daarbij een algemeen aanvaard principe: tegen ruilen van een stem kon men een overheidsbaantje, een volkswoning of een behandeling in het ziekenhuis ‘kopen’. Tot onbegrip van mijn vader had de Nederlander Piet van
195
der Hoeven in de jaren vijftig een nieuwe politieke partij COP opgericht met een partijprogramma appellerend aan de belangen van Shell en welvarende eerste en tweede generatie import-Nederlanders op het eiland. In een tijdsgewricht waar de signalen van de opzwellende onderstroom van de arme Curaçaoënaars niet goed werden ontvangen, ook niet door de NVP. Totdat abrupt in 1969 de Frente Obrero Liberashon (Front van de Arbeiders Bevrijding) kortstondig het politieke leven ging beheersen. Vervolgens werd de DP verweten dat ‘nadrukkelijke vijandschap tussen werknemers en werkgevers werd gepredikt’ tijdens een politieke bijeenkomst op Rooi Santoe. Ook alweer profetisch want uiteindelijk zouden de rellen in 1969 uitbreken door een dispuut tussen Shell en de vakbonden. Deze ‘scheldrede’ was volgens de NVP ‘slechts voor de aller-allerroodste communisten acceptabel’. Een wat bijzondere beschuldiging, daar waar de DP als partij vooral voor de welgestelden, de middenstand en de elite van het eiland opkwam. Kennelijk werd gerefereerd aan een incident tijdens de Ronde Tafel Conferentie waarbij Jonckheer werd geassocieerd met standpunten van Nederlandse volksvertegenwoordigers van de CPN7. Waarbij de NVP zich vervolgens positioneerde als de volkspartij die ‘de strijd van ras en kleur verwerpt en eerbiediging eist van elkaar, de enige grondslag voor een werkelijke Rijkseenheid’. Onderbouwd door een chronologische weergave van de totstandkoming van het Statuut en de momenten dat de DP in de Ronde Tafel Conferenties zou hebben getracht een en ander op een dood spoor te krijgen, volgens de NVP dan. Gevolgd door de oproep op de NVP te stemmen die ‘steeds heeft gestreden voor de samenwerking van alle Nederlanders en voor het behoud van de Rijkseenheid’. Uiteindelijk zou niet Da Costa Gomez het Statuut ondertekenen, maar ging Jonckheer met de ‘buit’ naar Nederland voor de formele ondertekening ten overstaan van de Koningin. 7
De CPN kwalificeerde het Statuut als een vaag en duister maar staatkundig vernuftig document en pleitte voor meer zelfstandigheid van de Rijksdelen.
196
Ubi Imperator, ubi Roma. Waar de Keizer is, daar is Rome. De eindverantwoordelijkheid voor het toen nog prille Algemeen Pensioenfonds Nederlandse Antillen lag in deze jaren formeel nog bij de Gouverneur. Eens in de zoveel tijd had mijn vader overleg, waar dan kort werd ingegaan op de vakinhoudelijkheid maar waar vooral werd gesproken over muziek, gezien Debrots brede culturele belangstelling. Mijn vader trad in zijn vrije tijd regelmatig op als violist in verschillende muziekgezelschappen, waar onder andere Antilliaanse muziek ten gehore werd gebracht. Mild, zorgvuldig in zijn woordkeuze, respectvol, met waardering voor allerlei kunstuitingen, humoristisch, dat waren mijn vaders dierbare herinneringen aan deze gesprekken. Naar hij later aangaf een verademing vergeleken met de eerdere Gouverneur Speekenbrink, die hij als een ‘echte Hollander’ kwalificeerde. In de zin van elitair, stijfjes in de omgang, niet echt openstaand voor de gebruiken en gewoontes van een andere gemeenschap, zich formeel verbergend achter eeuwenoud Nederlands rigide gezagsprotocol. Het ontlokte bij hem na zijn terugkeer in Nederland de opmerking dat de Nederlandse gouverneurs in de jaren veertig en vijftig niet op bestuurlijke competentie leken te zijn geselecteerd. En zeker niet op empathisch vermogen. Antillianen hebben zo hun eigen subtiele manier om hun ‘waardering’ impliciet kenbaar te maken: Mevrouw Kasteel had de twijfelachtige eer bij haar komst op het eiland te worden vernoemd naar een op dat moment heersende griepepidemie. Opgenomen in de galerij van andere ‘prominente’ griepnamen, zoals Konvooi (uit de oorlogsjaren), Calèche (de Koninklijke koets die inclusief paarden in 1955 was meegevoerd vanuit Nederland), Statuut en Johan Sofia (een moordenaar). Haar echtgenoot was - speling van het lot - in de oorlogsjaren door Minister-president Gerbrandy als opvolger van Gouverneur Wouters aangesteld. Eerder was Kasteel op het juiste moment naar Londen gevlucht en had daar een baantje bij de voorlichtingsafdeling gekre-
197
gen bij de uitgeweken Nederlandse regering in ballingschap. Hij was graag beschikbaar voor iets uitdagenders en hielp zo het oorlogskabinet met het oplossen van de onhoudbare situatie rondom Wouters. Met hoegenaamd geen bestuurlijke ervaring noch inhoudelijke bagage aangaande de ‘koloniën’. Na zijn rechtenstudie - gevolgd door een promotieonderzoek naar Abraham Kuyper - was hij enkele jaren parlementair journalist van de Maasbode (!?) geweest. Dat was te merken aan zijn retorisch gezwollen artikelen na aankomst op de Antillen in de Beurs- & Nieuwsberichten over de voortgang van de Tweede Wereldoorlog in Europa. Die begonnen met heldhaftige citaten uit de Romeinse tijd en werden afgesloten met eloquente volzinnen in het Latijn. Een gezworen aanhanger van het Koninklijk Huis uiteraard, zoals uitvoerig beleden in een gedenkboek aangeboden aan HM Koningin Wilhelmina in 1948. In zijn woorden: ‘de Nederlandse eilanden in het westelijk halfrond zijn gelukkig geweest en voelen zich veilig onder het democratisch regiment van het Huis van Oranje en van zijn grote Koningin. Domine, salvam fac reginam nostram’, zonder vertaling uiteraard. Het zou hem hebben gesierd als hij ‘Dios spar nos Reina’ had gebruikt, in de taal zoals wel bekend bij iedere Antilliaan. In formeel Nederlands wijdde hij uit over ingewikkelde staatkundige adagia met betrekking tot de onschendbaarheid van de Koning. Voor het grootste gedeelte van de Antilliaanse of Nederlandse bevolking niet te volgen. Terwijl de Ronde Tafel Conferenties op volle toeren draaiden en de Nederlanders hun handen vol hadden om de aanzwellende onstuitbare roep naar autonomie naar hun inzichten te ‘kanaliseren’. Met starre juridische standpunten en misperceptie van de weggeëbde autoriteit van het koningshuis. Geheel in lijn met de Commissie-Generaal onder leiding van Schermerhorn die op dat moment in Indonesië probeerde Soekarno en Hatta een Verenigde Staten (!) van Indonesië op te dringen, maar dan wel onder het blijvend voormalig koloniaal gezag van de soevereine vorstin Wilhelmina. Kasteel, een kleine schriele man die ‘hing’ in het martiale officiële tenue
198
van de opperste bevelhebber van de Antillen. Volgens de hoofdredacteur van de Beurs- & Nieuwsberichten, die deze eenzame Gouverneur - aanvankelijk zonder gezin - in het statige, holle Gouverneurspaleis opzocht, zou hij zich hebben gestoord aan het kabaal voor het Gouverneurspaleis van enkele dronken soldaten in de vroege uren. Hij meende hen in zijn pyjama tot de orde te moeten roepen maar zijn smadelijke afgang werd dat hij in de St. Annabaai belandde. De soldaten hebben na hun ontnuchtering doodsangsten uitgestaan omdat naar militair strafrecht een dergelijk vergrijp jegens de bevelhebber officieel nog met de kapitale lijfstraf kon worden berecht. Kennelijk is dit op Antilliaanse wijze anders, praktisch opgelost: zijn eerste wijze les om boven partijen te leren staan? Of in zijn geliefde taal: Absentem laedit, qui cum ebrio litigat, Hij die met een dronkaard bekvecht, kwetst een afwezige. Hij zou tijdens zijn ambtsperiode van 1942 tot 1948 een paar lastige dossiers, onder andere met de Chinese regering afwikkelen. Of hem de ‘credits’ toekomen dat de Amerikaanse tijdelijke legerleiding op de Antillen aan het einde van de Tweede Wereldoorlog alsnog is vertrokken, zoals van de Walle beweerde? Biba la Reina, Leve de Koningin (tres bes, driemaal). Eenmaal per jaar werd de officiële ontvangst gehouden ter gelegenheid van de verjaardag van H.M. de Koningin. De gegoede Antilliaanse burgerij verzamelde zich dan op het Fortplein aan de voet van de monumentale trappen van dit eeuwenoude Gouverneurspaleis. Na het overhandigen van de op geschept papier gedrukte uitnodiging8 aan de 8
Volgens Chris Engels had hij, nadat hij als ‘gewone Hollandse dokter’ was uitgenodigd voor de receptie van Prinses Juliana, de adjudant van de gouverneur geadviseerd veel belangrijkere, meer vooraanstaande burgers uit te nodigen. Als gevolg zou door zijn toedoen een lijst zijn ontstaan van gepensioneerde Curaçaose bestuursambtenaren die zo uit hun vergetelheid werden gehaald. Om daar nog malicieuzer aan toe te voegen dat zij door hun vergrote prostaat regelmatig naar het kleine kamertje moesten tijdens de receptie. Mijn vader, als een van die bestuursambtenaren, vond Engels muzikaal gesproken een dilettant, die koketteerde met optredens van grote talenten in zijn ‘sala’ van huize Stroomzigt aan het Rif, maar die daar alleen kwamen vanwege zijn schoonvader, de Antilliaanse prominente musicus Boskaljon.
199
protocollaire officier, maakten de receptiegangers hun opwachting bij de Gouverneur Debrot, die hen in vol historisch ornaat in de grote zaal opwachtte. Samen met zijn Engelse gade, een ballerina in haar jonge jaren. Men dwaalde daarna met een glas, aangereikt door mariniers in wit galatenue, door het schitterende historische gebouw. Met hoge mahoniehouten gebeeldhouwde deuren leidend naar de verschillende zalen, intiem verlicht door de kristallen kandelabers en lustres aan het hoge plafond. Flanerend door de overdekte galerijen met portretten in olieverf van de vroegere gouverneurs. Zich vergapend aan het uit de Hollandse ‘Gouden Eeuw’ stammende, sobere, maar tegelijkertijd imposante interieur. Dertien jaar nadat wij de koningin in onze kinderjaren hadden toegezongen, maakten we hernieuwd onze opwachting. Ditmaal in een geleende, iets te ruim zittende witte tropensmoking en nu binnenin de onneembare vesting, zoals onze kinderogen die toen zagen. Nu niet geïrriteerd door de hitte, maar onder de indruk van de formele, plechtige sfeer. We drentelden gedempt sprekend naar buiten en liepen over de koele, begroeide wallen naar het balkon. Het is nu geen bastion meer, maar een langgerekt terras met bomen, doorlopend tot de hoek van de vesting waarin uitsparingen voor het toenmalige geschut waren aangebracht. Meer dan vier meter boven het Gouverneurspleintje, liggend aan de voet van het aanlandingspunt van de Koningin Emma Pontonbrug. Een in tropentenue geüniformeerde politieagent met witte handschoenen scheidde daar tijdens de spitsuren de stromen verkeer, komend over de brug vanuit Otrobanda, de binnenstad van Punda in; en vice versa, kruisend met de Handelskade. Op ooghoogte - recht tegenover dit terras op de hoek van de Breedestraat en de Handelskade - bevond zich op de tweede verdieping van het huidige Penha-gebouw, Club de Gezelligheid. Naar buiten leunend vanuit de kantelen, richting de Breedestraat kijkend heeft men uitzicht op het sobere, strakke KNSM-gebouw. Een ontwerp naar de stijl van architect Dudok,
200
verdacht veel lijkend op het Gemeentehuis van Hilversum. Een kille, vreemd contrasterende architectuur direct naast het imitatiebarokke 9 van het Peñha-gebouw en verderop de neoclassistische timpaan van het Gouverneurspaleis. Aan de vestingmuur hangen metershoge witmarmeren, weelderig gebeeldhouwde en gegraveerde platen, als rechtopstaande zerken. Met teksten avant la lettre van het graffiti-tijdperk, die de verschillende generaties van de Nederlandse koninklijke dynastie heldhaftig vereeuwigen. Die nooit de Antillen hadden bezocht overigens totdat Juliana naar de West kwam. Begin 2000 werd tussen deze galerij van Nederlands (ijdel?) verlangen naar onsterfelijkheid, een diep donkere eenvoudige marmeren gedenksteen geplaatst. Tula, de slavenopstandleider, wordt hier nu in gouden letters als bevrijdingsstrijder geëerd, ditmaal als gelijke onder gelijken conform zijn vurige wens. Om de hoek van de vestingmuur staat op het trottoir een ‘soda fountain’, kiosk met doordeweeks in de schaduw een teruggetrokken, verlegen en veelal zwijgende man die geconcentreerd bezig is met autolak te schilderen op hout. Zoals een weergave van de Koningin Emma Pontonbrug in kinderlijke - qua perspectief niet kloppende - dimensies, uitgevoerd in vrolijke kleuren. Achter hem aan de vestingmuur hangen met behulp van ijzeren kledinghaakjes allerlei schilderijen op canvas van zijn hand; in eenvoudige, zelf gespijkerde houten lijsten. Als ware het zijn ‘tagging’ naast de marmeren platen, zoals later na zijn dood gebruikelijk zou worden in het graffiti-milieu. Met alledaagse huiselijke taferelen van een ‘kas di pali maishi’, huizen met daken van maïsstelen op het platteland, patriciërshuizen op Scharloo, uitzicht op de Ronde Klip of het Avilahotel. Onze tekenleraar Dieleman is opgetogen en grijpt dit ontluikende autodidactische talent aan voor de klassikale ‘discussie’ of we hier met primitieve of naïeve kunst à la Henri 9
In de zin van in kalk aangebrachte reliëfs in de gevel, in plaats van uitgehouwen steenvormen.
201
Rousseau van doen hebben. Eén ding is zeker, alle discussies later in de kunstwereld ten spijt: ‘Pintor’, schilder, Hipolito Ocalia’s werken komen aan het eind van zijn scheppend leven tot zelfs in het Stedelijk Museum in Amsterdam te hangen. Zijn schilderijen, toen nog voor enkele tientallen Antilliaanse guldens verkrijgbaar, kosten vijftig jaar later een klein vermogen. Hijzelf kwam nooit van het eiland af, maar zijn schilderijen waaierden - in eerste instantie door toedoen van de toeristen van de cruiseschepen - over de hele wereld uit. Wij bewonderden in de zwoele tropenavond - met fonkelende sterren aan de door de Shell-raffinaderij opgelichte hemel - het uitzicht over de Sint Annabaai en vroegen ons dromerig af hoe dit vroeger moest zijn geweest. Gouverneurs die vanuit hun heimelijk verscholen terras onder het struweel over de burgerij uitkeken en de schoeners in en uit zagen varen. Een Cubaanse sigaar rokend, een oranje pomerans, of een ‘blue Curaçao-likeur’ van distilleerderij Senior drinkend? Wel of niet in beminnelijk oogcontact, misschien wel even wuivend naar de Clubleden op dezelfde hoogte, direct aan de overkant van het pleintje? Wij besloten dat het tijd was de plechtige atmosfeer om te ruilen voor ‘alegria’, vrolijkheid en muziek, waarna we de monumentale trappen afdaalden. Zwijgzaam zonder gelaatsverandering gadegeslagen door de Nederlandse soldaten van de wacht, ieder aan een zijde van het booggewelf onder het paleis. We namen de spionnenroute en glipten via het kleine onprettig riekende gardepoortje onder de brede wallen door naar het voormalige Water Fort, waar in de nachtclub van het Intercontinental Hotel de zinderende ‘pachanga’, het feest, op ons wachtte. Volk in de draaikolk van de maalstroom (N. Debrot) Ten tijde van het uitbreken van de rellen op 30 mei in 1969 woonde gouverneur Debrot in New York een VN-vergadering bij. De
202
waarnemend gouverneur Lampe was einde van de dag naar zijn geboorte-eiland Aruba vertrokken en liet het brandende, verwoeste Willemstad in een bestuurlijk vacuüm achter. Na terugkeer op Curaçao de dag daarna, zou Debrot met de aangeslagen politieke leiders van de gevestigde orde proberen orde op zaken te stellen. Zijn foto even later met de nieuwe bestuurlijke elite van het eiland, Nita, Godett en Brown, veroorzaakte een golf van reacties. Daar waar een Gouverneur boven partijen diende te staan, werd hem nu tegengeworpen dat hij zich associeerde met de leiders van de opstand. Verschillende gevestigde politieke groeperingen konden dat niet rijmen met foto’s van een paar jaar daarvoor, waar hij nog met Koningin Juliana en Prins Bernhard op het balkon van het gouvernementspaleis stond. De plotselinge, chaotische kentering in sociale en bestuurlijke verhoudingen, het ontstaan van een geheel nieuw politiek krachtenveld zou Debrot een jaar later uiteindelijk nopen tot terugtreden. Vergeten? Bij zijn afscheid in de Staten waren de volksvertegenwoordigers van de grote partijen afwezig. Hij zou zijn Antillen per schip verlaten en de restanten - grimmige staketsels van geblakerde ruïnes - in de vernielde binnenstad als laatste zien. De gedesillusioneerde Debrot werd op zijn oude dag in Nederland depressief. Zijn as werd door een Nederlandse oorlogsbodem over de Noordzee uitgestrooid. Treurig einde van deze eerste, waarlijk Antilliaanse Gouverneur van de Antillen. Vele gouverneurs volgden, allen van de Antillen afkomstig, geheel verschillend in huidskleur, afkomst en statuur. En toch blijft het ambt hardnekkige discussies opwerpen. Later zal op 10 - 10 - 2010 het Koninkrijks Statuut een nieuwe fase ingaan: Curaçao ditmaal als zelfstandig ‘land’, maar nog altijd met een Gouverneur. Op dit moment heel vooruitstrevend zelfs een vrouwelijke Antilliaanse vertegenwoordigster van de Koning. Waarbij discussies hernieuwd oplaaien in de Curaçaose Staten of niet moet worden volstaan met alleen een ceremoniële rolvervulling. Als het niet de eigen men-
203
sen zijn en uiteindelijk ook niet het eeuwenoude - geamendeerde - ambt nieuwe stijl, wat is het dan wel? Gaat deze onvrede dan niet over de zoveelste aanpassing binnen vijftig jaar van de bestuursstructuur? VERSLAG VAN DE STATEN VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN Vastgesteld 3 februari 2010 De fracties in de Staten hebben kennisgenomen van het voorliggende voorstel van rijkswet dat strekt tot het vaststellen van een Reglement voor de Gouverneur van Curaçao. Aan de ene kant worden historische argumenten aangedragen om de instandhouding van bepaalde praktijken, die uit de koloniale tijd afstammen, te rechtvaardigen. De fractie doelt hierbij in het bijzonder op artikel 25 van het voorliggende voorstel van rijkswet waarin gerefereerd wordt aan een Nederlandse wet uit 1855 op grond waarvan de Gouverneur tot straf vervolgbaar is. Anderzijds, zoals in het geval van het conceptvoorstel van Rijkswet personenverkeer, wordt zonder aarzeling aangegeven dat de gronden en beweegredenen die destijds, in de koloniale periode, ten grondslag lagen aan de regulering van het personenverkeer binnen het Koninkrijk niet langer valide zijn, waardoor overgegaan moet worden tot een grondige stelselherziening die in de praktijk onherroepelijk zal leiden tot inperking van de mobiliteit in het Koninkrijk van met name de uit de Caraïbische rijksdelen afkomstige Nederlanders. Vanwaar deze incongruente benadering, (..) Of ging het om iets anders: Het bevreemdt de MAN-fractie dan ook dat uitgerekend Nederland, dat bekend staat als zeer vrijdenkend en progressief en in de prak-
204
tijk ook brede steun verleent aan emancipatiebewegingen en -processen overal ter wereld, schijnbaar geen begrip kan opbrengen en als het ware zelfs de ogen sluit voor het feit dat onder brede lagen van de Curaçaose bevolking het gevoel leeft dat meer en directere bemoeienis vanuit Den Haag eerder averechts zal uitpakken voor de emancipatie van de eilandbewoners. Of in de woorden van de Gouverneurs van weleer: bis repetita non placent, herhalingen vallen niet in goede aarde…
205
No hasi ku otro loke bo no ta desea ku otro hasi ku bo, hetgeen u niet wenst dat u geschiedt doe dat de andere niet aan. (tekst standbeeld M.F. Da Costa Gomez)
206
Even aanwezig met de Zeven Provinciën in 1955, definitief sinds 1974 met de Julianabrug.
207
Mijn conclusie is: je móét hier wel vooruit gaan, naar een unieke toekomst met een sterk eigen leven toe (HKH Juliana)
Aubade 1955: Bos di buriku no ta yega shelu, de stem van de ezel reikt niet tot in de hemel
208
Mi a vota pa bo, kiko ta mi danki, ik heb op je gestemd, wat krijg ik ervoor terug?
Droevig werd het leven, maar het werd vol van een zinrijkheid die het elders mist. En dit is het enige dat men de kinderen dezer aarde niet kan ontnemen. (N. Debrot)
209
Aan de vooravond van zijn ‘Bewolkt bestaan’: gouverneur N.C. Debrot en Mw. E. Debrot - Reed met mijn ouders op Koninginnedag 1969, vlak voor de rellen van 30 mei.
De Galerij De gouverneur loopt door de galerij Daar hangen zijn voorgangers, zij aan zij Vrijwel vergeten zonder onderscheid Hij droomt steeds vaker van vergetelheid Kwatrijnen uit Fort Amsterdam, Cola Debrot
210
Tula’s ideaal: emancipatie tot menswaardig bestaan. Jonckheers idealen: vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst, vrijheid van armoede, vrijdom van vrees.
E la hisa su bela bai, hij heeft zijn zeilen gehesen en vertrok.
211
212
11. Amor no mester bini di un banda so1
Steunend op eigen kracht doch met de wil elkander bij te staan. In beton verankerde vrijheid?
1
Liefde moet niet van één kant komen.
213
Autonomia: eigen wetten opleggend Onze beloning in 1955 na de aubade aan de Koningin en de Prins was een zakje mierzoete zuurtjes van de eerste Antilliaanse snoepfabriek op de Nieuwe Havenweg, Icasa, met als originele slagzin ‘Icasa en su casa’, in uw huis. Aan de stadskant van deze officieel tot Rijkseenheidsboulevard omgedoopte vierbaansweg werd vervolgens een monument ter gedachtenis van het vers ondertekende Statuut onthuld. Met een heus Nederlands ANWB-bord verwijzend naar de blinde, nog niet ontsloten vierde afslag. Een gewit betonnen staketsel met zes gestileerde vogels, de eilanden verbeeldend. Die voor de gelegenheid was ingezaaid met gras, een bijzonder fenomeen op de Antillen waarvoor de keiharde ruige aarde van diabaassamenstelling, gebrek aan frequent regenwater en harde wind niet begunstigend zijn. Alsof de natuur haar punt wilde maken, viel een korte regenbui tijdens de ceremonie waarbij geen paraplu voor de koningin voorhanden was. Dit alles ter bezegeling van het Koninkrijks Statuut van de zes Caraïbische ‘Nederlandse’ eilanden, een nieuw tijdperk inluidend. Voor zes gemeenschappen die noch geografisch of demografisch, noch historisch een hechte relatie met elkaar hadden. Anders dan dat het (nood-?) lot had bepaald dat Spaanse, Britse en later in afwisseling met Nederlandse piraten - gelegitimeerd met een ‘vrijbrief’ van hun regeringen - deze eilanden enkele eeuwen daarvoor toevalligerwijze hadden veroverd. Verschillende autochtone Indianenstammen - de Caiquetios, Arowakken en de Caraïben – van deze ‘Islas Inutiles’, nutteloze eilanden, werden naar de Spaanse bezittingen elders in de Caraïben overgebracht en tewerkgesteld, waar de meesten de zware arbeid niet overleefden2. Waarna de Geoctroyeerde West Indische Compagnie een eeuwenlange ren2
Bij verovering door de Nederlanders is nog een aantal overgebleven Indianen naar ‘tera firme’ overgebracht, omdat ze als spionnen werden gewantrouwd. Tot in de 19e eeuw bestonden er op Curaçao nog kleine Indiaanse populaties bij Rancho en Asenshon en voorts op Bonaire en Aruba. Hun genen en iets van hun taal zijn geassimileerd in de huidige bevolking.
214
derende handel in onder andere zout, verfstoffen en vervolgens slaven opzette, tot aan ongeveer 1830 toe. Door de verschillende Gouverneurs-Generaal, maar vooral op initiatief en doorduwen van de opkomende intelligentsia van Curaçao, was al vanaf 1936 gewerkt aan een nieuwe bestuursvorm voor de Antillen. Antilliaanse politici van verschillende etniciteit en uiteenlopende politieke overtuigingen ijverden voor één centraal doel zoals kernachtig verwoord door een van de vooraanstaande voorvechters, Da Costa Gomez: ‘bas den nos mes kas’, baas in eigen huis. Uiteindelijk kwam na verschillende uitputtende Ronde Tafel Conferenties, Grondwetswijzigingen en de Interim-regeling uiteindelijk het langverwachte Statuut tot stand. De Preambule van dit staatkundige document is doorspekt met de termen ‘eigen belangen behartigen’, ‘in gelijkwaardigheid hun gemeenschappelijke belangen verzorgen’ en ‘wederkerig bijstand verlenen’. Vooral het wederkerige karakter lijkt van het begin af aan illusoir: wat had men zich daarbij voorgesteld? Feit is dat de Antillen ten tijde van de oorlogsjaren financieel hun eigen broek ophielden. Zelfs bijdroegen aan de oorlogskas van Nederland, gelden die noodzakelijk waren onder andere voor de oorlogsvoering in Indië (!). Navrant is ook dat gecollecteerde gelden door de Stichting S.A.N.O.C. (Steun Aan Nederlandse Oorlogsslachtoffers Curaçao) en het Comité Nederland - een ander op Curaçao opgericht fonds voor oorlogsgetroffenen - werden overgeheveld naar het Prins Bernhard Fonds. Eerst dienden volgens dat bestuur vliegtuigen (waaronder Spitfires) en wapens te worden aangekocht om daarmee als primair, ‘allerhoogste’ belang de bevrijding van het grondgebied in Europa te bereiken. Na verzet van de S.A.N.O.C.-initiatiefnemer Engels tegen deze oneigenlijke aanwending, werden die gecollecteerde gelden deels ‘bevroren’ in het Prins Bernhard Fonds. Na de oorlog zouden de gelden ter beschikking komen voor het Studenten Sanatorium in Laren waar studenten met tbc konden herstellen en studeren. Als dank kregen de Antillen in 1953 een zoveelste standbeeld van de
215
Nederlanders- ditmaal de ‘Vrouwe des Overvloeds’ (!) - door de Nederlandse regering aangeboden. De Nederlandse bedenkers van deze symbolische dankbetuiging hebben zich waarschijnlijk geen moment gerealiseerd dat deze Griekse mythologie geheel anders zou kunnen worden uitgelegd door de lokale bevolking. De grote veiligheidsrantsoenen ingeblikt voedsel, die in de oorlogsjaren werden opgeslagen in het Water Fort in opdracht van Gouverneur Kasteel, zouden na de oorlog uit elkaar spatten door bederf. Hoe schrijnend symbolisch voor een gemeenschap waar honger werd geleden. Tot in de jaren vijftig werd voorts - dankzij de ‘booming’-periode van de Shell-raffinaderij - door de Antillen voor meer dan 30 miljoen gulden aan Nederland geleend. Waarvan een substantieel deel door de Antillen uiteindelijk moest worden afgeschreven. De financiële balans zou echter snel omslaan op het moment dat Nederland in de jaren zestig dankzij de Marshallhulp en de vondst van het aardgas als natuurlijke onuitputtelijke ‘bank’ wist te accelereren. Terwijl de economie van de Antillen nu juist begon te kwakkelen. Een vernuftig politiek document, doch een vaag en duister staatsrechtelijk document (Staten Generaal der Nederlanden Verhandelingen #3517 in 1954) Tegen het advies van de Raad van State in werd het Statuut boven de Grondwet gesteld. VVD-er prof. Oud stemde dan ook tegen omdat het wijzigingsartikel 55 z.i. strijdig was met de Grondwet. De Nederlandse volksvertegenwoordigers hadden daar echter belang bij getuige de Algemene Beschouwingen ter voorbereiding van het Statuut. De internationale agenda van deze nieuwe bestuursvorm van het koninkrijk was dat
216
‘iedere onbevooroordeelde beoordelaar, waar ook ter wereld, (...) het verdwijnen van de koloniale status zal erkennen’. Vrees voor andermaal de mondiale storm aan kritiek als gevolg van de brute politionele acties van Nederland in Indonesië tot aan 1951? Het lukte inderdaad om de Verenigde Naties en de internationale pers te overtuigen van deze formele streep onder het koloniale verleden. Zij het dat in internationale perscommentaren werd gesproken over een status van Suriname en de Antillen ‘uitstijgend boven het koloniale’, maar nog niet vergelijkbaar met onafhankelijkheid zoals ingebed in de gemenebestgedachte. Terwijl een klein aantal Tweede Kamerleden, vooral van de Communistische Partij Nederland, fijntjes opmerkte dat: ‘geen zelfstandigheid om hun eigen zaken te behartigen, wordt gegeven. Reeds artikel 1, waarin de positie van de Kroon wordt geregeld is daarvan het meest sprekende bewijs’. ‘In schijn is de Nederlandse Regering als gevolg van de druk van de openbare mening in Suriname, de Antillen en de wereld bereid geweest een aantal concessies te doen, doch in feite houdt zij de macht volledig in handen’. Zij concluderen vervolgens ‘Van werkelijke zelfstandigheid laat staan onafhankelijkheid, is krachtens het Statuut geen sprake’. De meerderheid van de Kamer kwalificeerde dit vervolgens als ‘gratuite beweringen’. Waarvan akte. Het politieke spel in eigen huis kon nu echt beginnen, niet nadat premier Jonckheer eerst in december 1954 naar Nederland was gereisd om daar ten overstaan van Hare Majesteit Juliana en de Staten Generaal der Nederlanden zijn handtekening te zetten. Tijdens de plechtigheid in de Trêveszaal, geregistreerd door het Polygoonnieuws, is te zien hoe de ministers Beel en Luns zitten te ginnegappen, zonder enige aandacht voor de toe-
217
spraak van de Curaçaose Vertegenwoordiger Cola Debrot. Mogelijk parlementair gebruikelijk in Nederlandse omstandigheden, maar niet bijdragend aan wederzijds begrip, laat staan respect. Debrot zou nooit openlijk zijn afkeur tonen, maar het gerucht ging wel bij intimi dat hij het zijne dacht van de neerbuigende, niet altijd even hoffelijke Nederlanders3. Hoe ons land geregeerd wordt: opbouwende kritiek wordt door mij op prijs gesteld. (H. Braam) Toen Braam in 1969 een gastles staatsinrichting kwam geven aan mijn eindexamenklas van het Peter Stuyvesant College, werd ons de gedachtegang van ‘de nieuwe staatsinrichting van de overzeese Rijksdelen’ ontvouwd. Curaçao als grootste eiland met de meeste inwoners zou als mengvorm van provincie / centrale overheid (genoemd ‘Land’) de aansturing verzorgen van de zes Eilanden, vergelijkbaar met kleine gemeentes. Gemakshalve werden de bovenwindse eilanden meer dan duizend kilometer verderop in elkaar geschoven tot één zogenoemd Eilandgebied. Met maar 1 stem in de centrale Staten op Curaçao, zodat daarmee hun invloed ook vanuit bestuurlijk opzicht overzichtelijk ingeperkt kon blijven? Dit zou het beproefde Europese model zijn - geamendeerd voor enige lokale aanpassingen - zoals dat al eeuwenlang functioneerde in de lage landen. Immers, die bestuurlijke grondvormen waren al ten tijde van het Romeinse Recht ontwikkeld. Staatkundig novum werd de bestuurlijke inrichting van de samenwerking tussen Nederland en de Overzeese Rijksdelen Suriname en de Antillen (intussen zonder Indonesië). Dat werd aangestuurd door ‘des Koninkrijks Ministerraad’. Namens de Antillen bemand met een Gevolmachtigd 3
De Antillianen in dit tijdsgewricht spraken - overigens perfect - Nederlands om aansluiting te hebben met de door de Nederlanders gedomineerde politieke elite. Gaande de gedragingen van nieuwe generaties Nederlanders op het eiland en hun voor Antillianen vaak wat onbehouwen wijze van uiten, ging men weer over naar het spreken in de eigen landstaal.
218
Minister met eigen kabinet en ambtswoning in Den Haag, 7.854 kilometer verderop. En dat allemaal voor een gemeenschap ter grootte van een middelgrote stad in Nederland zoals Amersfoort of Gouda. De Franse eilanden in het Caraïbisch gebied (onder meer Martinique, Guadeloupe en St Martin) echter kregen een staatsinrichting volgens het in Frankrijk vigerende Département d’Outre-Mer model. De Britten kozen voor de Dominions binnen de Common Wealth-gedachte: letterlijk gezamenlijke welvaart. In terugblik lijkt het erop dat het Nederlandse getrapte besturingsmodel minder goed heeft gewerkt dan de directe aansturing door de Engelse en Franse voormalige overheersers. Zie het verschil tussen de helften van het eiland Sint Maarten / Saint Martin. Zodra fysiek de nauwelijks gemarkeerde ‘grenzen’ zijn gepasseerd naar de Franse kant, oogt de infrastructuur beter, zijn de restaurants en hotels naar Europese snit. Maar veel belangrijker, er hangt niet de zweem van nepotisme, zoals aan de Nederlandse kant. Een reputatie gevestigd na generaties heerschappij van enkele lokale familiedynastieën. Later nog negatiever versterkt nadat zelfs een Nederlandse medewerker van het Openbaar Ministerie op St. Maarten voor corruptie werd veroordeeld. Of neem Barbados, het oostelijkste eiland van de Caraïbische boog, eerste aanlandingspunt van de slaventransporten destijds vanuit Afrika. Een eiland dat in 1966 werd toegelaten tot het Britse Gemenebest, met de vergelijkbare staatkundige opzet van een Lager- en een Hogerhuis als in het Verenigd Koninkrijk, maar dan in miniatuuruitvoering. Met een Viceroy geboren op het eiland, als afgezant namens H.M. Queen Elizabeth. Een gemeenschap met focus op financiële dienstverlening, intensieve productie van rum en grootschalig toerisme in een stabiel politiek klimaat. Het leidde ertoe dat dit eiland binnen de Caricom tegenwoordig het hoogste inkomen per inwoner scoort. Per saldo redelijk welvarende eilanders die ondanks de raciale verschillen hun weg hebben gevonden van onderlinge tolerantie binnen een
219
voor het overige gescheiden samenleving. Een economische koppositie die de Antillen ooit eerder hadden en langzaam maar zeker verloren. What are our priorities? First, the welfare, the survival of the people. Then, democratic norms and processes which from time to time we have to suspend. (Lee Kuan Yew) Wij kregen van onze inleider Braam niet de achterliggende historische context uitgelegd waarbinnen dit Statuut tot stand was gekomen. Nederland kreeg in 1947 haast - gezien haar afbrokkelende internationale imago ten tijde van het dekoloniseren van Nederlands-Indië met het snel regelen van de autonomie voor Indonesië. In die vaart, letterlijk der Volkeren, werden ook Suriname en de Antillen ‘meegenomen’. Maar meer als bijvangst in de poging het stuiptrekkende Koninkrijk der Nederlanden bij elkaar te houden. De uiteindelijk toch niet af te wenden finale breuk met Indonesië maakte het theoretisch mogelijk het Statuut in zijn grondvorm te heroverwegen met betrekking tot de Antillen en Suriname. Volledige onafhankelijkheid stond kennelijk aan geen van beide kanten van de oceaan op de agenda. Voor de Antilliaanse en Surinaamse onderhandelaars was het blijkbaar ook geen optie om een andere staatkundige inrichting te heroverwegen. Terwijl Suriname in eerste aanleg bij het begin van de onderhandelingen ten tijde van de eerste verkennende rondetafelconferenties nog een groot voorstander van een ‘federatie’ was. Twee keer gemiste kansen? Wij werden ook niet ingewijd in het bijzondere staatkundige gedrocht van het Statuut versus de Grondwet: in het toen vigerende leermodel van onze HBS werd geen analyse gegeven van verschillende denkbare inrichtingen van een staat. Het goed kunnen ‘reproduceren van deze voor de MULO (de voorloper van de MAVO) bedoelde stof’ tijdens het eindexamen was de sleutel voor succes. Zo werd ons dat veertien jaar na het tekenen van het Statuut geleerd in een snikhete tijdelijke barak op de rand van het gymnastiekveld. Waarbij de meest relevan-
220
te achterliggende kernvragen al helemaal niet aan de orde kwamen. Bijvoorbeeld of Europese juridische structuren gebaseerd op geëxporteerde democratische principes überhaupt wel bijdragen aan het welzijn van een gemeenschap. Of die eerder in de weg staan. Aan de andere kant van de wereld was intussen - uitgerekend een Nederlander - Winsemius bezig met het adviseren van het staatshoofd Lee Kuan Yew bij de ontwikkeling van wat later een megastaat zou worden: Singapore. Een geslaagde synthese van elkaar in principe nauwelijks gedogende etnische groepen op een piepkleine onvruchtbare peninsula, met een onverwerkt Engels koloniaal verleden. Nog zwaar gehavend als gevolg van de Japanse bezetting gedurende de Tweede Wereldoorlog. Waarbij als eerste belangrijk politiek statement werd besloten het pontificaal aanwezige standbeeld van de gehate Engelse koloniale stichter van Singapore, Stamford Raffles, te handhaven. Op z’n minst zo belangrijk was ook het kiezen van de Engelse taal als voertaal en de consistente doorvoering daarvan in het onderwijs en openbare leven. Een beter psychologisch statement - in het reine zijn met je verleden als natie - aan buitenlandse investeerders is niet denkbaar. In één generatie - zonder bloedvergieten of destructie van het opgebouwde - werd Singapore kundig opgestuwd naar een van de hoogste welvaartsniveaus ter wereld. In de perceptie van westerlingen een soms hardhandig regime, maar de pragmatische mengvorm van modern Aziatisch dictatorschap en oeroude Europese principes van ‘checks and balances’ bleek uitzonderlijk succesvol. Ongenuanceerd geloof in de democratische zegeningen van het Nederlandse bestuursmodel onder een monarchie werd daarentegen het onvermijdelijke lot van de Antillen. Koningin Wilhelmina had ‘de’ autonomie al beloofd in haar rede zoals uitgesproken voor Radio Oranje vanuit Engeland in 1942. Het zal geen toeval zijn geweest dat dit strategisch samenviel met de periode dat Curaçao met de CPIMraffinaderij, een natuurlijk beschermde binnenhaven en het grote
221
vliegveld, de grootste brandstofleverancier was voor de geallieerden. In elk geval was voor de Antilliaanse elite het primaire doel - een formele streep onder de koloniale overheersing - bereikt. Of zoals geformuleerd in het Statuut: Immers, om een koloniale verhouding te beëindigen, is niet altijd een onafhankelijkheidsstatus zonder binding aan anderen vereist, doch dient de eenzijdige oppermacht van het moederland doorbroken te worden: dit geschiedt in het Statuut op meer dan overtuigende wijze. (...) Algemene Beschouwingen. Maar of daarmee het koloniale minderwaardigheidstrauma zou verdwijnen? Laat staan dat er een structurele oplossing zou komen voor het ‘self sustaining’-karakter van de lokale economieën van elk van deze kleine eilandjes. Aangestuurd door het centrale gezag van wildvreemden op het verre Curaçao? Ondersteund door een leger van Nederlandse ambtenaren die de verschillende overheidsdiensten voortvarend zouden helpen opbouwen? Psychologisch op zich goed bedacht en verklaarbaar: geef het volk zijn autonomie gebaseerd op eigen identiteit en nationale trots, waardoor de afhankelijkheid gestaag vermindert. Alleen, wie was het volk, de ‘hende’, hier? Een retorische vraag die voorzitter Sammy van de ambtenarenvakbond ABVO zich ook stelde bij de reconstructie van de rellen in ’69. Ook hij komt niet veel verder dan te constateren dat er onderling ‘un bulto di frustrashon eksplosivo’, een hoop explosieve frustratie, was. Later zou het Antilliaanse Statenlid Wiels in 2011 opmerken dat er op de Antillen geen sprake is van multiraciale integratie, maar puur en alleen het onderling gedogen van etnische groepen. Maar in deze jaren vijftig - in een samenleving met meer dan dertig bevolkingsgroepen gehuisvest op een eiland van twee keer Texel - was dit gedogen nog geen kwestie die openlijk werd besproken. Totdat iets ontzettend mis zou gaan op 30 mei 1969.
222
Steunend op andermans kracht doch met de wens van elkander af te komen? Op 10 oktober 2010 werd het Statuut aangepast, waarbij Curaçao en St Maarten verder werden verzelfstandigd. Saba, St Eustatius en Bonaire werden een Gemeente naar Nederlands model, zij het nu direct aangestuurd vanuit Den Haag. Het Koninkrijk is daamee staatkundig deels weer terug bij af na iets meer dan een halve eeuw worstelen. Academische vraag blijft of het ‘wederkerige’ en het ‘gezamenlijke’ de eilanden en Nederland het beoogde heeft gebracht. De immateriële balans in termen van autonomie, vrijheid, beter onderling begrip, welzijn e.d. zoals beoogd ten tijde van het dekolonisatieproces, werd niet openlijk opgemaakt. Wel werd de opgebouwde Antilliaanse staatsschuld van €1.900 miljoen afgerekend en door Nederland kwijtgescholden. Als resultaat van drie jaar intensief overleg in allerlei politieke en beleidsgremia aan beide zijden van de oceaan kwamen de amendementen op het Statuut uit 1954 tot stand: Voorzitter, het zal duidelijk zijn dat we aan een complex proces bezig zijn (A.Bijleveld)4. Het was niet altijd gemakkelijk, maar dankzij grote inzet van alle betrokkenen ligt hier dan toch een pakket rijkswetgeving dat leidt tot de vorming van twee nieuwe landen en de inbedding van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba in het Nederlandse staatsbestel. Het is wetgeving die kort gezegd rechtspraak, politie, OM, financieel toezicht en de inspectie op de rechtshandhaving regelt. Over het nu voorliggende resultaat mogen we naar mijn mening echt tevreden zijn. Het is nog maar een klein onderdeel van al het werk dat is verzet en van wat er allemaal nog nodig is. Ik denk dat dat ook hier moet worden gezegd. (...) Aldus Staatssecretaris Bijleveld-Schouten. Deze conclusie, die ook 4
Stenografisch verslag van een wetgevingsoverleg van de vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken, de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken. Maandag 12 april 2010, aanvang 10.00 uur.
223
aan zichzelf gegeven schouderklop, lijkt gerechtvaardigd gezien de al jaren bestaande antagonistische, stekelige verhoudingen. Nederland andermaal in de paternalistisch neerbuigende rol, maar nu vanuit linkse hoek. Ditmaal 180 graden gedraaid ten opzichte van het CPNstandpunt ten tijde van de totstandkoming van het Statuut: De heer Van Raak (SP): Ik word echter een beetje moe van bestuurders van Curaçao die er niet in slagen om de vergiftiging door de ISLAraffinaderij op te lossen, de mensenrechten in de gevangenis te handhaven, een fatsoenlijk ziekenhuis te maken of andere zaken te regelen voor hun bevolking, maar die wel gaan klagen als Nederland zijn verantwoordelijkheid neemt. Het is het een of het ander. Je kiest voor onafhankelijkheid en wilt niets met Nederland te maken hebben – die keuze heeft elke bevolking – of je blijft binnen het Koninkrijk en besluit dat Nederland bepaalde verantwoordelijkheden heeft. Dan moeten we er echter wel voor zorgen dat Nederland die verantwoordelijkheden kan nemen en dat Nederland niet telkens achter de problemen aan moet fietsen, zoals nu gebeurt. Bestuurders op Curaçao maken er nu een potje van en in Nederland zitten we met de gebakken peren. (...) Om vervolgens, geheel volgens Nederlands calvinistische traditie te manen om nijver aan de slag te gaan, waarna volgens deze geloofsbelijdenis ongetwijfeld loon naar werken zal volgen: De heer Van Raak (SP): Voorzitter, ik vraag aan mevrouw Eisden5 wanneer zij aan het werk gaat. Wanneer komen de bestuurders uit Curaçao in Nederland met één verhaal, met één toekomst voor de mensen van Curaçao, zodat we vooruit kunnen? (...) Ik wil heel graag de mensen op Curaçao een betere toekomst bieden en ik ben bereid daarvoor van 5
Dit Antilliaanse Statenlid verkeerde in de niet benijdenswaardige positie dat zij een 42% minderheidsstandpunt moest verdedigen. Gedurende het hele debat werd zij meermalen fijntjes gewezen op de democratische meerderheidsprincipes en het beperkte aantal stemmen dat zij vertegenwoordigde. Of haar duidelijke boodschap namens de Curaçaose bevolking desondanks is overgekomen?
224
mijn achterban in Nederland heel veel geld te vragen en heel veel hulp te bieden. Dat wil ik allemaal doen, maar als er op Curaçao geen begin van eenheid is, van één visie op de toekomst, is dat heel erg moeilijk. In die zin maken de bestuurders van Curaçao het niet alleen de mensen op Curaçao heel moeilijk, maar ook de Tweede Kamer. Het Nederlandse Kamerlid Raak zal zich mogelijk in de vuur van zijn betoog en / of uit frustratie niet hebben gerealiseerd hoe ‘fresku’, vrijpostig, zo niet onbeschoft hij zich gedroeg door specifiek een volksvertegenwoordiger, formeel van een andere Staten dan de zijne, rechtstreeks te kapittelen. Los van het feit dat niet de volksvertegenwoordigers maar de zittende regering verantwoordelijk dient te worden gehouden voor uitvoering van beleid. De voorzitter zou vervolgens ingrijpen door te wijzen op het democratisch vastgestelde protocol dat de voorzitter diende te worden aangesproken. Niet werd het Kamerlid door de aanwezigen gecorrigeerd voor zijn opmerkingen, politiek ver onder de gordel, integendeel. Of zijn pedante, hooghartige “ik” die zo regentesk genereus wilde zijn om geld beschikbaar te stellen. Voor zover deze exponent van een voormalig maoïstische beweging stammend uit de jaren zeventig dit ideologisch al niet had kunnen zien aankomen, maar hij wordt inderdaad omarmd van geheel andere zijde van het reactionaire spectrum, nog een stapje verder gaand: De heer Brinkman (PVV): Volgens mij is het namelijk zo dat degene die betaalt, ook bepaalt. Nederland betaalt, dus behoort het ook te bepalen. Ligt de vrijwilligheid in het feit dat Curaçao gekozen heeft voor deze structuur? Was dat de vrijwilligheid? En hebben wij vervolgens voorwaarden gesteld op het gebied van politie, OM en financieel toezicht? Is dat de verplichting om samen te werken? (...) wij betalen 1,7 miljard aan schulden – helaas, zou ik zeggen – maar daar willen wij ook wat voor terug.
225
Die loze kreet van economische wederkerigheid, ooit geproclameerd in de jaren vijftig en daarna tot vervelens aan toe herhaald - zelfs ook weer tijdens het bezoek van de nieuwe Koning en Koningin aan de West in 2013 - staat garant voor uitlokking van een vinnige reactie (mogelijk met boos opzet uitgelokt): Mevr. Eisden (Statenlid Nederlandse Antillen): Het kan nooit zo zijn dat nadat u zelfstandig beoordeelt dat het niet goed is gegaan, terwijl u in feite gebruik had kunnen maken van uw eigen bevoegdheden om sturing te geven gekoppeld aan duidelijke criteria voor de wijze waarop u kon ingrijpen – niet permanent zoals dat nu gaat gebeuren – dit voor u een reden is om ons een lege autonomie toe te kennen. Ik vind dat beschamend. Opmerkelijk is dat dit Antilliaanse Statenlid zich onthoudt van repliceren op het niveau dat door genoemde Kamerleden werd ingezet: ze had een waslijst van corruptieschandalen, failliete ziekenhuizen, aangeschoten (staats-)banken en milieuvervuilingen van veel grotere omvang kunnen noemen. Maar verlaagde zich daartoe wijselijk niet. Waarna de voor Antillianen pijnlijke - vernederend in de zin van bloedgeld - kwestie van de afkoopsom wordt getild naar wat al eeuwen wringt: Mevrouw Eisden: Ik hoor dat de heer Van Raak geld wil vragen, zelfs heel veel geld. Ik heb het niet over geld. Dat is juist waarover ik het niet wil hebben. Ik heb het over onze waardigheid, ons emancipatieproces en onze autonomie, waarvoor gekozen is vanuit ons zelfbeschikkingsrecht. Daar heb ik het over. Ik heb geld geen moment genoemd en ik zou geld ook geen moment willen noemen. Als dat de troef is waarmee vandaag wordt gediscussieerd, houdt het voor mij op. Ik spreek over heel andere zaken, die veel belangrijker zijn dan geld. Bovendien stel ik vast dat de nieuwe leider van de Partij van de Arbeid gezegd heeft dat euro’s niet belangrijker
226
zijn dan geluk. Dat is in uw eigen land, Nederland, gezegd: laat de heer Van Raak zich daardoor inspireren. (...) Ik adviseer de heer Van Raak om het VN-Handvest eens goed door te nemen. Dan kan hij daarop zijn vragen toespitsen. Waarna de minister de discussie, misschien onbedoeld regentesk overkomend, maar in elk geval behendig en kordaat sluit: Minister Hirsch Ballin: Ik durf alles aan iedereen ter toetsing voor te leggen, maar er is geen reden om het aan de Dekolonisatie Commissie van de Verenigde Naties voor te leggen. De dekolonisatie van de Nederlandse Antillen en Aruba is namelijk al voltrokken. Aan het einde van de besluitvorming zullen wij zien of deze conclusie op Aruba en de Nederlandse Antillen wordt gedeeld. Yambo bieu a bolbe na wea, oude jambosoep wordt opnieuw opgediend De geschiedenis blijft zich herhalen. Weliswaar een ommezwaai vergeleken met de behandeling van het toenmalige Statuut in 1954, ditmaal van vorm naar meer inhoud, hopelijk. In mijn achterhoofd gonst de herinnering aan de reünie van gepensioneerden van de APNA in het begin van de jaren negentig met de laatste nog levende diensthoofden. In een motel onder een grote toekanreclame, met avondvullend Antilliaans feest. Waar tachtigjarigen en ouder nog monter, zij het behoedzaam en wat stram de dansvloer betraden. De moedeloze, nooit openbaar uitgesproken conclusies van deze groep naoorlogse bestuursambtenaren waren evident. De wet van Parkinson speelde de Antillen parten: het gestaag wassende ambtenarenkorps ontspoorde ten opzichte van de tanende groei van de economie. Met als complicerende achtergrond dat nepotisme leidde tot een uitdijende piramide van ondergeschikten. Met ook weer als onvermijdelijk bijverschijnsel dat mensen elkaar improductief gin-
227
gen ‘bezighouden’. Een niet te stuiten neerwaartse spiraal, die onder meer had kunnen worden voorkomen indien een andere, simpeler staatkundige structuur zou zijn gekozen in 1954. Of zoals mijn vader enigszins fatalistisch in het feestgedruis opmerkte, als de ingepompte ontwikkelingsgelden voor het bewonersaantal van intussen 150.000 Antillianen op een mooie pensioenaanvulling hadden kunnen uitkomen, als die direct waren belegd? De econoom onder hen parafraseerde de wet van Gresham met ‘good money turns out bad money’. Een speelse, omgekeerde variant ter verklaring van het verdampen van het Nederlandse ontwikkelingsgeld, dat niet alleen in de bestuurlijke moloch maar ook via omwegen naar allerlei ‘off shores’ verdween. Zonder dat door de Nederlandse Rijksoverheid kon worden ingegrepen zoals te doen gebruikelijk bij wanpresterende Nederlandse gemeentes. Jaarlijks worden gemiddeld vijf tot acht van deze zogenoemde artikel 12-gemeentes met €25 - 30 miljoen ondersteund. Met als voorwaarde dat zij de aanwijzingen van de Minister opvolgen. Voor de gemeente Gouda en omstreken met een kleine 100.000 inwoners is dit bijvoorbeeld al veertig jaar het geval. Kennelijk krijgt zelfs de Nederlandse Rijksoverheid het niet altijd voor elkaar in eigen huis. Met een extra storting van €85 miljoen in 2008 hoopte men dat deze uitzonderingspositie (status aparte?) van Gouda definitief zou kunnen worden beëindigd. Duña ta duña den porta di Shon Arei, gegeven blijft gegeven tot aan de poort van de koning De verdere verzelfstandiging van Curaçao en Sint Maarten wordt overigens wel gekoppeld aan een verhoogd Nederlands toezicht op de lokale financiën alsook een grotere greep op de staande en zittende magistratuur. Zo hoopt men althans, misschien net zo ijdel als vijftig jaar daarvoor. En misschien wel als belangrijkste onderliggende eis: de versterking van de nationale veiligheid van de Koninkrijksgrenzen. Wordt die nog altijd ingefluisterd (met
228
de spreekwoordelijke baseball bat achter hun rug)6 door NAVObondgenoot de Verenigde Staten? Lees: de bestrijding van de nog steeds aanzwellende drugsroutes vanuit Zuid-Amerika via de Antillen naar de VS en Europa. Nog stammend uit het ‘akkoord’ met de Verenigde Staten ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. De moderne AWACS monitoren vanaf Curaçao nauwgezet de bewegingen in Colombia en Venezuela. Maar niet alleen daar, want dit supersone veiligheidssysteem blijkt overal te werken. Het is goed om weer met je vrienden van je eerste levensjaren een dag te gaan varen. Vanuit het Spaanse Water over de zee langs de nieuwe hotelprojecten - die overal langs de zuidkust uit de grond worden gestampt - door naar onze favoriete bar van weleer van het roemruchte Avilahotel, ooit eens het hospitaal van Dr. Maal. Intussen al enigszins ‘burachi’, aangeschoten, en ‘kibrá’, kapot, merken we plotseling dat het donker wordt en dat het tijd is om terug te gaan. We varen bij de snel invallende duisternis de zee op en vergeten daarbij de boordverlichting aan te steken. We stuiven vol gas stuiterend over de golven - uiterst voldaan na een onbezorgde middag - de warme tropennacht in, ‘navigerend’ op de lampen aan de kust. Totdat we ineens verstijfd in de schijnwerpers staan van een in oorlogskleuren gecamoufleerde Rib, een rubberboot met zwaarbewapende kustwachters die uit het niets is opgedoken. We zien er nou niet bepaald uit als drugtraffickers en na te hebben uitgelegd wat we hier doen, is het goed. Geen verzoek tot het tonen van ID’s, niet passend in de zwembroek, en vaarbewijzen die we geen van drieën hebben. We varen al sinds ons vijfde en zijn vijftig jaar later nog nooit op het idee gekomen die examens te gaan doen. Wel graag ‘saka bo lus’, lampen aandoen, wat we prompt toezeggen, waarna vervolgens allebei de boten weer onverlicht het duister in verdwijnen. 6
Speak softly and carry a big stick, you will go far, aldus president Theodore Roosevelt.
229
Maar hoe zat het ook alweer met de ‘wederkerigheid’, de ooit in de geest van het Statuut bedoelde economische vooruitgang van de bevolking van de Antillen?
Bij de opening van de Staten leer je de Gouverneur kennen (Curaçaos ‘Spraakchi’)
E. Jonckheer tekent in Den Haag in 1954, H.M. Koningin Juliana spreekt in 1955 op Curaçao.
230
Vroeger kwam men weinig buiten zijn eigen land. Nu kan men met het grootste gemak overal heen reizen. (HKH Juliana 1955)
Welkom majesteit - of mevrouw zoals u zelf liever hoort - op de Nederlandse Antillen, op Curaçao. (Beurs & Nieuwsberichten 1965)
231
12. Baka ta muri bai, pero ta laga trabou pa kueru1
Hoofdkantoor Shell van een van de grootste raffinaderijen ter wereld (ontwerp C.Abspoel). Boso ta e lus di mundu, u bent het werelds licht, zo staat op een ronde boog bij een van de ingangspoorten van de Isla.
1
De koe sterft maar laat het werk achter.
233
There is a master key to success with which no man can fail. Its name is simplicity... reducing to the simplest possible terms every problem. (Henri Deterding) Nederland is een van de belangrijkste grondleggers van het principe van de multinationale onderneming, stammend uit begin 1600 toen de Verenigde Oost-Indische Compagnie en vlak daarna de West Indische Compagnie werden opgericht. Een primair winstgedreven concept, gepaard gaand aan een militaire taak om die doelstelling zoveel mogelijk te faciliteren. De oprichter Usselinx als Chief Executive Officer avant la lettre van de WIC moet over geografische gebieden in West-Afrika en West-Indië beslissen waar hij goud, zout, indigo, tabak en slaven zal ‘sourcen’, de wereldwijde handelsstromen, de ‘logistics’ moet ‘routen’, de verschillende transportvloten ‘managen’ en verantwoording moet afleggen aan zijn ‘stakeholders’. De Heren XIX, die hun risico, ‘derivaten’, deels weer doorrollen naar andere ‘kamers’, beleggers in den lande. Die op hun beurt na succesvolle eerste jaren, worden geconfronteerd met insolventie door het wegvallen van een deel van de toeleverende landen, waarna een wat minder succesvolle ‘doorstart’ wordt ingezet. Al eeuwenlang dezelfde principes. Met een ‘logo’ van een in die tijd al herkenbaar ’merk’: de Geoctrooyeerde West Indische Compagnie. Alsoo ons bij die van de West-Indische Compagnie te kennen gegeven is, dat sij inde laestgehoudene Vergaederinge van de Negenthien, beslooten hadden, omme wederom de Compagnie ten besten, ende tot afbreuck der Spaignaerden, in zee te brengen een groot aental van Schepen, ende die aen verscheiden oorden ende gewesten in haere Limiten te gebruijcken, op onse Commissie onder
234
het beleit van een ervaren Admirael ende Capitein Generael, versien met sodanige macht ende Instructie, dat alle andere Admiralen, Commandeurs, Capiteinen en andere Officieren, het sij te land ofte te water met haere onderhebbende Schepen, besette plaetsen, Bootsen Crijchs-volck ter sijner aencomste sich datelick sullen begeven onder sijn commandement ende gebiet, denzelven obedieren.”2 Curaçao had met deze historische ervaring kunnen weten wat haar te wachten stond toen de N.V. Curaçaosche Petroleum Maatschappij, het latere Shell, hier haar nederzetting koos aan het begin van de 20ste eeuw. Of de Coca Cola Corporation die op kleine afstand van de executieplek van Tula en Carpata haar Bottling Company op het Rif vestigde. En nog wat later de verschillende Amerikaanse elektronicamultinationals die geheel in de trend van de dan ‘moderne’ wereldwijd opererende ondernemingen de wereld afstroopten naar ‘cheap labour’, ‘low cost infrastructure’ en ‘tax incentives’. Shell employees share a set of core values – honesty, integrity and respect for people. We also firmly believe in the fundamental importance of trust, openness, teamwork and professionalism, and take pride in what we do. (Shell mission statement) Op de plek Shentu waar tot 1863 nog slaven werden verhandeld, zou Shell daarna rondom het Schottegat zijn olieraffinaderij opbouwen. Daartoe werd plantage Asiento ter grootte van 130 hectare in 1915 gekocht van H. Chapman voor Naf 48.000. Ongetwijfeld ‘hopi bleki’, een substantieel bedrag, in het begin van die eeuw. De volgende 24 hectare, vooral het schiereiland ‘Isla’, ging voor dezelfde prijs weg. Kennelijk had deze praktizijn bij het Hof van Justitie intussen 2
Deze voorlopers van de Nederlandse marine hadden een duidelijke opdracht en voerden die ook met straffe hand uit. Daar waar commerciële schepen in de 21ste eeuw varend onder de Nederlandse vlag al een decade grote risico’s lopen in de Somalische bocht en de Golf van Aden door Somalische piraten te worden gekaapt, is er nog steeds geen consensus over het aan boord toestaan van gewapende manschappen ter beveiliging.
235
begrepen dat hij Shell wel een heel mooi netto aanvangsrendement op het onroerend goed had gegund. Had hij, of de toen nog vigerende Koloniale Raad, het principe van erfpacht kunnen toepassen, dan zou zeventig jaar later de afloop mogelijk geheel anders zijn geweest. Voor zover dit al zou zijn geaccepteerd door de Koninklijke toen zij besloten zich op Curaçao te vestigen. Dit bogtige binnenwater van drie uren wandelens in omtrek levert met zijne onregelmatige hoeken en inhammen, klippen, eilanden en schiereilanden een allertreffendst gezigt op, terwijl het heldere water, zoo door de diepten en ondiepten, als door het meerdere licht van een helderen hemel en de schaduw der wolken, hier een overschoone lichtblaauwe, daar eene geele of grauwe, hier eene witachtige en daar eene donkere tint aanneemt, hetgeen bij de spiegeling van bergen en boomen, een onbeschrijflijk schoon geheel oplevert. Ten Noorden over het Schottegat ziet men eene menigte tuinen en plantaadjen tusschen rosse bruinachtige heuvelkruinen, waarbij de groene valleijen met de witte plantaadjegebouwen eene prachtige mengeling van kleuren verspreiden. (M.D. Teenstra)3 Het ‘business model’ van de ondernemende Nederlanders, i.e. Henri Deterding van de Royal Dutch Petroleum Company, was van een grootschaligheid, kapitaalsintensiteit en algeheel ondernemingsrisico, die hun weerga op de Antillen niet kenden. Ook niet vergeleken met de niet geringe inspanningen van de W.I.C. drie eeuwen daarvoor. De te bouwen exportraffinaderij zou de opgepompte olie laten aanvoeren van het ruim 200 zeemijlen verderop liggende meer van Maracaibo aan de kust van Venezuela. Aanvankelijk met houten pontons met geringe diepgang, die over de ondieptes bij de ingang van het meer konden worden getrokken door sleepboten. Later met 3
Met gepaste trots verhaalt het bedrijfsvoorlichtingsblad van de Shell ‘Nos Isla’ hoe voortvarend men in zeer korte tijd erin slaagde om alles weg te kappen wat er aan bomen en struiken stond…
236
kleinere tankers toen de toegangen door de Venezolanen verder werden uitgebaggerd. Vervolgens zou een steeds breder scala van olieproducten op de ‘Isla’ geraffineerd gaan worden: van stookolie naar kerosine tot en met vliegtuigbenzine. Met een omvangrijk logistiek model voor de verkoop: niet alleen distributie over de Caraïbische eilanden via kerosine in blikken, maar ook het mondiaal toeleveren van bulk door oceaantankers.
(Nos Isla 1965)
In een kleine tien jaar tijd zag men inderdaad kans om dit ogenschijnlijk overzichtelijke plan, maar met uitzonderlijk veel ‘constituerende randvoorwaarden’, te realiseren. Waarbij feitelijk in alles buitenom
237
het raffinageproces voorzien moest gaan worden om de raffinaderij draaiend te kunnen krijgen: eigen houten, later stalen pontons, eigen ontwikkelde C.S.V.-tankers die zowel door de ondieptes van Punto Cardón als binnen het Schottegat op Curaçao konden aanlanden, eigen energiecentrale, eigen drinkwatersystemen, eigen wegennetwerk, eigen bedrijfshuisvesting en woningbouw, eigen baggeraar, eigen kolenbunkers, eigen busbedrijf, eigen brandweer, eigen poliklinieken, sanatorium en ziekenhuis, eigen scholen en specifieke bedrijfsopleidingen, eigen personeel uit Nederland en van de Caraïbische eilanden, eigen scheepsbouw en dokfaciliteiten, eigen wegen en bouwaannemerij, eigen pijpenfitterij, eigen gieterij, eigen blikproductie, eigen scheepvaartlijn, eigen transportpijpleidingen naar de buffer- en overpompstations bij Bullenbaai en Caracasbaai, eigen laboratoria, eigen rioolzuivering, eigen communicatie, eigen ontspanningsfaciliteiten bij Rustenburg, Piscadera en Brakkeput, eigen CPIM-hotel en Asiento-clubgebouw de ‘Hooischuur’, eigen R.K. Michaelskapel en Protestantse Emmakerk, eigen openluchtbioscopen op Negropont en Suffisant. Exemplarisch voorbeeld van het geslaagd samengaan van visionair ondernemerschap en management van militaire precisie, uitmondend in niet alleen een commercieel, maar ook maatschappelijk succes. Deze grootschalige ‘invasie’ had tijdens de naoorlogse ‘boom’periode uiteraard ook grote gevolgen voor de kleine gemeenschap op dit eiland. Toen in 1946 de Boissevain - een troepenschip dat eerst op Indië had gevaren - aanmeerde aan de CPIM-steiger, stond de marinekapel het op te wachten met vrolijke marsmuziek. Onderweg waren Portugezen opgehaald op de Azoren, Surinamers uit Paramaribo en andere Brits West-Indische eilanders bij Port of Spain, Trinidad. Onder de ruim 2.000 mannen die in hangmatten onderdeks de tocht van drie weken hadden doorgebracht, waren ook circa 160 politiemensen4. De ordehandhaving diende zoveel mogelijk gelijke tred te 4
De dekhutten waren gereserveerd voor de ‘employees’ van de Shell. Voordeel van de vrij opgehangen hangmatten was dat men onderdeks minder snel zeeziek werd en men met leedvermaak naar deze landrotten, hangend over de railing keek.
238
houden met de nieuwkomers op het eiland. Zij werden na een kort verblijf in - gloeiendhete - nissen hutten achter het politiebureau in Rio Canario, vervolgens gehuisvest in huizen in Mundo Nobo. Een ‘enclave’ van praktisch alleen Nederlanders, geconcentreerd rondom het voormalige Quarantainegebouw omgebouwd tot politiestation en de brandweerkazerne aan de Rodeweg. Praktisch nuttig was dat zodra de sirene ging ook de niet-dienstdoende politiemensen te allen tijde konden uitrukken voor een brand, wat weer apart brandweerpersoneel uitspaarde. Dit op zich organisatorisch efficiënte principe zou zich later overigens wreken tijdens de rellen in 1969: van beide bloedgroepen was er toen tekort aan mankracht. Met eigen voorzieningen zoals een supermarkt (met ledenkorting) en de besloten Politie Sport Vereniging, waarvan de leden het alleenrecht hadden van entree tot Vaersenbaai. Daar stonden een restaurant en een paar weekendhuisjes en werd gezwommen, gedoken en gezonnebaad. Een schietbaan was aangelegd om zich in de vrije tijd verder te kunnen bekwamen ‘op het pistool’. Voor de overwegend gekleurde nieuwkomers die als handarbeider bij de CPIM aan de slag gingen, werden woningprojecten uit de grond gestampt op Suffisant, Surinamedorp en bij Brievengat. Zo’n 1.400 huizen werden in korte tijd gerealiseerd waarbij in de watervoorziening werd voorzien door putten, die werden geslagen bij het waterrijke Zapateer. Met als gevolg dat het grondwater zodanig grootscheeps werd onttrokken, dat begin jaren vijftig een waterontziltingsfabriek op Mundo Nobo moest worden gebouwd tegen het dreigende watertekort. Gefinancierd met Nederlands ontwikkelingsgeld, waarbij de Shell het voorrecht kreeg water af te nemen tegen tweederde van de marktprijs die voor de eilanders gold. De samenleving kwam zodoende op hogere kosten van levensonderhoud, die vooral de plattelandshuishoudens moeilijk konden opbrengen. De indirecte gevolgschade was een aanzienlijk verlaagd grondwaterpeil dat steeds moeilijker bereikbaar werd voor de bestaande bevolking, die vroeger
239
met windmolens het water oppompte voor eigen gebruik en landbouw. Zodoende pieterde de lokale landbouw weg, met uitzondering van een paar vasthoudende Chinese families, zodat groente en fruit overwegend geïmporteerd moesten worden. Met weer hogere kosten van levensonderhoud: Enzovoort, titel van het boek dat Huizinga in een betaalde opdracht over Shell schreef in de jaren vijftig. Een vergelijkbaar fenomeen zou zich ook voordoen toen in Nederland begin jaren zestig massaal het aardgas door de Shell-dochter NAM werd opgepompt uit de Groningse ommelanden. Geheel geodetisch voorspelbaar was van het begin af aan dat de landerijen zouden gaan inklinken en gebouwen door verzakking daarvan schade zouden krijgen. Een logische, voorzichtigheidshalve financiële reservering hiervoor werd echter niet aangelegd. Het gevecht tussen de overheid, de Shell en Groningse provinciebewoners - die na vijftig jaar inderdaad aanmerkelijke schade ondervonden - zal nog wel jaren gaan duren. Henry Ford zou in 1927 iets vergelijkbaars proberen als Deterding in het doorbreken van de wereldwijde Britse rubberkartels, namelijk door een stad in het Amazonegebied van Brazilië te stichten. Met als doel het grootschalig tappen van rubberbomen op 10.000 te cultiveren hectares. Het zo gewonnen latex zou dan als goedkope grondstof voor de autobanden in de VS dienen. Zijn beoogde ‘Fordlandia’ kende ideologische uitgangspunten die helemaal niet aansloten bij, noch werden geaccepteerd door de lokale bevolking. Zo wenste men geen afstand te doen van betaling in natura (‘cash was definitely not king’) en ook het bezoek door alleenstaanden van bordelen buiten de compound wilde men niet verboden zien. Het project mislukte volkomen, onder afschrijving van ettelijke miljoenen. Niet zo bij deze ‘greenfield startup’ van Shell die onverwacht werd geholpen door de Tweede Wereldoorlog. De invasie van de geallieerden in NoordAfrika en de D-Daylanding in Normandië waren alleen maar mogelijk door de aanvoer van (vliegtuig-)benzineproducten uit Curaçao.
240
In de naoorlogse ‘boom’-periode groeide de ‘Isla’ exponentieel verder door de mondiaal onverzadigbare vraag naar olieproducten. Zij werd de belangrijkste werkgever van Curaçao met op het hoogtepunt meer dan 12.000 medewerkers. Met vermenigvuldiging van de werkgelegenheid bij allerlei toeleveranciers, de middenstand en de voedselgroothandels. Met aanzuigende werking voor nieuwe industrieën door de infrastructuur van het eiland. Shell droeg substantieel bij aan de zich ontwikkelende naoorlogse economie en het solide imago van de Antillen. Maar tegen een (te) hoge ecologische en sociale afrekening naar later zou blijken. El sueño y el triste presente, de droom en het naargeestige heden (J.G. Palm) Mijn ouders wilden na aankomst in de tropen niet alleen ronddraaien in het kringetje van uitgezonden ambtenaren, de bevoorrechte ‘Europese’ Hollanders. Muziek was het tweede leven van mijn vader waaruit contacten voortkwamen uit alle hoeken van de Curaçaose samenleving. Zoals met contrabassist Nils Palm, nazaat van het roemruchte Curaçaose componistengeslacht van aartsvader Jan Gerard Palm, oorspronkelijk met Zweedse voorvaderen. Als er een optreden was op Asiento, het ontspanningscentrum van de Shell op Negropont, haalde mijn vader met zijn ruime Amerikaanse auto Nils met de contrabas op. Tot groot vermaak van de omstanders in de binnenstad van Otrobanda, want de hals stak nog altijd een fors stuk uit de auto, met een bezorgd kijkende Nils die zich op de bank ernaast had gewrongen, waarschuwend om de bochten niet te scherp te nemen. Nils zou niet oud worden. Later verhaalde zijn broer Stanley hoe zij samen met hun andere broer George in hun jonge jaren de contrabas regelmatig over de hobbelige keitjes in Otrabanda vervoerden. ‘Manera kah’i morto’, als in een lijkstoet, naar de optredens van Nils in de Mason di Logia Igualdad, de vrijmetselaarstempel aan het Rif, en verderop in Punda, in Club de Gezelligheid.
241
Een musicerend amateurgezelschap bij gelegenheid versterkt met concertpianisten Wim Statius Muller en Wim van den Oudenalder. Met verder onder anderen violist Felix Linder, van geheel andere achtergrond, namelijk eigenaar van een kledingmodezaak in Otrabanda en lidmaat van de Mikvé-synagoge. Drijvende kracht achter dit muziekgezelschap dat zich Magyari had genoemd, was klarinettist Hans Rijpkema. Een uitgezonden Nederlandse ‘employé’, zoals de Shell-werknemer in die tijd werd genoemd. Werkzaam in het laboratorium en experimenterend met de eerste kunstharsen die toen productietechnisch beschikbaar kwamen. Die behalve begaafd musicus - hij leerde zichzelf spelen op een Hongaars cymbalon - erin slaagde de uitvoeringen door de ontspanningsvereniging van de Shell gesponsord te krijgen5. Gênant was het dat in de beginjaren vijftig zijn muziekvrienden van allerlei huidskleur en verschillende etniciteit zich moesten identificeren bij de bewaking van de afgesloten Shellenclaves, de woonwijken Emmastad, Negropont en Julianadorp. Toegang werd pas toegestaan als de gastheer telefonisch aan de bewaking had bevestigd dat zijn bezoek mocht worden toegelaten. Iets dat kennelijk ook de vakbondsleider Papa Godett had geërgerd, gezien zijn sarrende opmerking eind jaren zestig dat de binnen de Emmastad-compound liggende golfbaan tot varkensstal zou worden omgebouwd. De werkelijkheid was intussen wel dat door deze zelfde Shell woningbouw in de jaren vijftig was geïnitieerd en gesponsord in de wijken Kas Korá en Brievengat. Vervolgens werden in de jaren zestig door de afnemende raffinageoutput en het vertrek van de Nederlandse expat-medewerkers, de Shell-woningen in de wijken Rio Canario, Biesheuvel, Groot Kwartier en tenslotte ook Julianadorp beschikbaar gesteld aan de Antilliaanse bevolking. En de exclusief voor de werknemers bestemde sport- en ontspanningsfaciliteiten werden opengesteld voor de burgerij, zij het aanvankelijk 5
Wij kinderen van de orkestleden hebben een verzameling borrelglaasjes, kelkjes voor de rum die je tenminste een keer per dag nuttigt om gezond te blijven. Van kristal met zilveren voet, met de data van optreden erin gegraveerd, aangeboden door de directie van de Shell.
242
na ballotage. En de realiteit van vandaag is dat verspreid over het eiland deze ‘gated communities’ weer zijn teruggekomen, met 24 uur bewaking en vergelijkbare procedures voor het toelaten van gasten. In het verleden ligt het heden, in het nu wat komen zal. Op deze basis kunnen wij de komende 50 jaar Asiento dan ook vol vertrouwen tegemoet zien. (W.H. Brouwer) Zo schreef de general manager van Shell Curaçao NV ten tijde van het vijftigjarige bestaan (1921–1971) van de Shell Ontspanning Vereniging. Aan niets zou het de Shell-medewerkers ontbreken, ook niet als het ging om hun vrijetijdsbesteding. Op Rustenburg kon worden getennist, gezwommen of airconditioned gekegeld en na afloop worden geborreld en gedineerd. Met dansfeesten in de openlucht en grote buffetten aangericht rondom Kerst en Pasen. In de sociëteit bij Negropont werden operettes, concerten en modeshows gehouden. Naast alle denkbare groepssporten zoals hockey, waterpolo en voetbal kon men schermen of schieten op de schietbaan. Op Brakkeput aan het Spaanse Water lag een vloot aan zeilboten, variërend van Akkrummer jollen, Flying juniors, Sterns, Sturdy’s tot en met zes Pampussen in wedstrijdzeiluitvoering. Daarnaast twee volwaardige speedboten die elk zes skiërs konden trekken. De overnaadse blankgelakte volgboot de Brak voor het begeleiden van de zeilwedstrijden en het transport naar het drijvende weekendhuis de Potvis, een omgebouwde sleper geankerd bij Nieuwpoort. Een Paddy-boot voor de scubaduikers en een zeewaardige Antilliaanse vissersboot voor de visclub, waarmee viswedstrijden bij Klein Curaçao werden gehouden. Het merendeel van deze schepen was van hout en door het zoute zeewater sterk onderhoudsgevoelig. Dit werd adequaat opgelost door een aantal vaste medewerkers op de werf aan te stellen, die altijd opgewekt klaarstonden om het de watersporters naar de zin te maken. Dit gold niet altijd voor bepaalde jeugdleden die deze weelde
243
niet konden dragen. Deze kinderen van ‘pletters’6 afkomstig van soms driehoog uit Pernis - gehuisvest in riante bungalows omringd door huishoudelijke hulpen - ontspoorden soms tot waarlijke ‘pia patras di diabel’, ettertjes. Hesus, de kleine maar breedgeschouderde werf- en onderhoudsbaas met eeltige handen als kolenschoppen afkomstig uit Madeira, zorgde dan voor naschoolse opvoeding door ze luid tierend in een mengelmoes van talen terecht te wijzen. Als ze bijvoorbeeld de zeilen niet in de zoetwaterbakken drenkten en niet in de droogschuur aan de nok hesen ter droging. Wat overigens niet voorkwam dat het peperdure materiaal soms moedwillig werd beschadigd door opzettelijk over ondieptes te raggen. Dat opvoedende gold ook voor zijn Portugese en Antilliaanse collega’s Abreu en Norman die de bar in het paviljoen beheerden. Door hen werd ook het afschrijven van de boten voor een luttel bedrag van NA ƒ 1,50 per 2 uur geregeld. Ze waren meesters in het beleefd negeren van deze blaaskaakjes die probeerden voor te dringen in de reservering of op luide toon hun ijsjes of cola’s opeisten. Zij waren alleen bereid bakzeil te halen indien de boze ouders verhaal kwamen halen. Die zich daarvoor wel uit hun luie stoelen op het strand dienden te verheffen … Was de Koninklijke inderdaad nog serieus voornemens om de twintigste eeuw op Curaçao vol te maken? In de jaren zestig werd door de directie in de openbaarheid veelvuldig gewezen op de grote noodzaak van verhoogde efficiency. Zo werden schepen voor de olieaanvoer ingezet van modern oceaantankerformaat, wat mogelijk werd doordat de Venezolanen de toevoerdrempels bij Maracaibo hadden verwijderd door een kanaal te graven. Naast de verschillende desinvesteringsprogramma’s in onder meer de huizencomplexen en de verzelfstandiging van facilitaire diensten werd voorts - onvermijdelijk - gesneden in het personeelsbestand. Shell droeg in 1965 als grootste werkgever de 6
Aanvankelijk de aanduiding van de Nederlandse werknemers van het bouwbedrijf Nederhorst dat generaties lang op de Antillen de woning- en utiliteitsbouw realiseerde. Later vooral de aanduiding van Hollands lomp, ruw gedrag.
244
verantwoordelijkheid voor 5.000 werknemers, waarvan 80 procent van Curaçao en belendende eilanden afkomstig was. De arbeidskosten werden vervolgens verder gedrukt door subcontractors in te huren met inleenpersoneel dat - in eerste instantie - bereid was tegen een lager arbeidsloon te werken. De nooit openbaar beantwoorde vraag blijft of het Shell-management zich heeft gerealiseerd tot welke maatschappelijke ontsporing de doorvoering van deze - vanuit hun optiek ongetwijfeld rationele - bedrijfsmaatregel zou gaan leiden. Wel trokken zij de consequentie van de stakingsrellen en werd het arbeidsvoorwaardenbeleid alsnog aangepast. Zo werden de pensioenfondsen van de employés en werknemers in 1969 samengebracht in een gezamenlijk fonds, gevolgd door een uniforme regeling in 1973. Met uitkeringen die naar mededeling in 1980 in het sociaal jaarverslag aan de actieve deelnemers en de 4.000 gepensioneerden van het Shell Pensioenfonds Curaçao ‘ook in Nederland algemeen sociaal wenselijk en economisch realiseerbaar werden geacht’. Naast kostenbesparingen waren substantieel nieuwe investeringen nodig in de raffinaderij. Net zoals dertig jaar daarvoor in de vooroorlogse jaren toen de kapitaalintensieve investeringskeuzes voor Trumbles, destilleer- en kraakinstallaties, werden gemaakt. Ditmaal, bij de nieuwe ronde in de jaren zestig, werd slechts geïnvesteerd in gedeeltelijke vervanging, renovatie en afvanginstallaties om de zeer vervuilende luchtuitstoot nog enigzins te verminderen. Shell heeft nooit aan lokale vereisten voor een milieuvergunning hoeven te voldoen: die waren er gewoonweg niet. Pa baka bira bisé, mihó e bai plenchi, voordat een koe weer kalf wordt, is het beter om het te slachten. Het echte probleem leek ondertussen ergens anders te liggen, op te maken uit uitingen van de directie, namelijk in de kern van het eens zo succesvolle verdienmodel. De speciale olieproducten konden niet
245
meer wereldwijd rendabel worden geleverd, onder andere door de opkomst van de nieuwe ‘marktraffinaderijen’, direct gelegen in de belangrijkste afzetgebieden zoals Europa. Ook de Verenigde Staten zouden op een andere manier gaan voorzien in hun lokale brandstofbehoefte, anders dan via deze relatief veraf liggende Curaçaose exportraffinaderij. Die in haar olieaanvoerketen kwetsbaar werd door het politiek instabiele Venezuela, waar de nodige conflicten ontstonden met de internationale gemeenschap en de VS in het bijzonder. Een tijd van mondiale verschuiving in de energiemarkten: een gecompliceerd schaakspel met nieuwe spelers in andere machtsverhoudingen. Waarbij andermaal door Shell gedurfde ondernemersbeslissingen moesten worden genomen. Ditmaal echter niet ten faveure van de Antillen. Voor de Shell-directie was de de 30ste mei 1969 de ‘easy way out’, aangedragen op een dienblad door de ontspoorde werknemers en revolterende aanhang. Daar waar de lont - de ongelijke beloningsstructuur tussen eigen employees en die van onderaannemer Wescar - in het kruitvat van scheve maatschappelijke verhoudingen ging, kon het Shell-management zich vervolgens onttrekken aan het figuurlijk blussen. Binnen tien jaar na het statement van Brouwer zou de Koninklijke Shell zich begin jaren tachtig terugtrekken. Waarschijnlijk niet alleen door de vermeende politieke instabiliteit van de Antillen, maar vooral vanwege de tanende rendementen van een technologisch verouderde raffinaderij met vervuilende installaties als economische drijfveer. Dit geheel conform en voorspelbaar volgens hun bedrijfsideologie: To continuously deliver shareholder value by: Manufacturing and supplying oil products and services that satisfy the needs of our customers; Constantly achieving operational excellence; Conducting our business in a safe, environmentally sustainable and economically optimum manner; Employing a diverse, innovative and re-
246
sults-oriented team motivated to deliver excellence: Shell ‘mission statement’. Of toch niet helemaal conform een ‘milieu-duurzame en economisch optimale manier’? Deze op zich al tegenstrijdige afweging werd door Shell op Curaçao beslecht door het achterlaten van een asfaltmeer aan de noordoostzijde van het Schottegat. Dat met enige regelmaat in brand vloog, zodanig dat het brandweerkorps de Shellbedrijfsbrandweer moest assisteren bij het blussen. Regelmatig raakte dit bassin vol door de sterk toegenomen productie en jarenlang werden transporten met tankwagens naar ‘Shut’ georganiseerd. Dit is de officieel toegestane vuilstortplek voor huisvuil7 en kadavers aan de Noordkant, een ‘boka’, baai, noordelijk van de opstijgbaan 11 van het vliegveld Hato. Toen wij iets ouder waren, mochten wij met onze ouders mee naar deze ietwat sinistere plek: zodra de kadavers daar werden gestort, kwamen de vraatzuchtige haaien massaal aangezwommen en kleurde het wild klotsende, hoog opspattende zeewater even helemaal rood. Niet bekend bij het grote publiek, maar daar werd ’s nachts het uiterst giftige residu van de raffinaderij in datzelfde zeewater gestort. Door in van top tot teen beschermende kleding gestoken chauffeurs, die de traag uit de tank stromende sludge op afstand geduldig afwachtten. De onbeantwoorde vraag is hoe de mariene wereld diep onder de zeeoppervlakte werd vernietigd en hoever de vervuiling richting Aruba op de oceaanbodem is uitgespreid. Officiële instanties konden hier formeel niets aan doen door het ontbreken van milieuwetgeving en handhavend instrumentarium om sancties te kunnen opleggen. De feitelijke patstelling was dat Curaçao werd gegijzeld door deze grootste werkgever, die toen 7
Of het een verstandige beslissing was om huisvuil te blijven storten tijdens de verdere industrialisering na de Tweede Wereldoorlog, is zeker de vraag als men dertig kilometer verderop naar Shete Boka gaat en ‘flessenbaai’ bezoekt. Hier waaien alle gedumpte plastic flessen weer naar binnen en het eens zo fraaie, ongerepte ruige strand biedt een sinistere aanblik van de wijze waarop de mens met de natuur omgaat. Een kleine uitvergroting van de ‘zee van plastic’ ter grootte van een continent, dat zich heeft gevormd in de Stille Oceaan.
247
voor het merendeel bijdroeg aan het bruto nationaal product van de Antillen. Het zwemmen op het iets westelijker gelegen Playa Kanoa werd wel sterk afgeraden. Voorts werd het Schottegat door uitstoot en ‘spills’ bij de tankerpier en opslagtanks aan de benedenwindse zuidwestzijde bij Marchena en Welgelegen (!) vervuild. Het oppervlaktewater ligt daar geheel vlak - ondanks de krachtige passaatwind - door de dempende dikke laag olierestanten die erop drijft. Ondanks de tientallen miljarden dollars aan jaarwinsten voelde Shell zich niet geroepen tot het opruimen van het asfaltmeer à $200 miljoen zoals recent de schoonmaakkosten werden geschat, of anderszins tot het schadeloosstellen voor het saneren van het gehele Schottegat. Een deel van het residu werd nog tot begin jaren tachtig uit het ‘natuurlijke’ depot teruggewonnen en volgens een nieuw procedé geschikt gemaakt als stookolie. Na de verkoop van de raffinaderij achtte Shell zich niet meer gehouden tot verdere sanering van het depot. Evenmin wisten de Antilliaanse politici hen daartoe kennelijk te dwingen. Zij zochten hun toevlucht in het gunnen van de exploitatie van de aftandse raffinaderij aan de Venezolaanse staatsoliemaatschappij. Dit ter behoud van de overigens steeds verder teruglopende werkgelegenheid, ten koste van mens en milieu. De luchtvervuiling nam exponentieel toe door achterstallig onderhoud en het uitblijven van vervangingsinvesteringen. Door de noordoostpassaat wordt de benedenwinds van de raffinaderij liggende Blauwbaai bij bepaalde windschiftingen in het orkaanseizoen inderdaad blauw. Maar niet in de oorspronkelijke zin van het kobaltblauwe zeewater in deze prachtige kuststrook. Net als de geheel verziekte, met roet van carcinogene teerresten bezoedelde volkswijken Marchena, Buenavista, Gasparito, Kas Chikitu, Wishi, Mundo Nobo en Charo. De Curaçaose samenleving kent hogere verschijningsvormen van keel- en longkanker maar een directe relatie is (nog) niet aangetoond. De longitudinale statistische onderbouwing over meer generaties ontbreekt met de verleidelijke valkuil
248
van doelredenering8. Wel zijn sinds de jaren zeventig gezondheidsonderzoeken en milieurapporten uitgebracht met waardemetingen van uitstoot van giftige stoffen die onverantwoord hoog zijn. Die in Nederland zouden nopen tot acute stillegging van het raffinageproces. Door verschillende Antilliaanse stichtingen en actiegroepen wordt om die reden gewaarschuwd voor de hoge mortaliteit vooral ook onder jonge kinderen. En wordt terecht aangedrongen op maatregelen ter bestrijding van deze ongecontroleerde grootschalige milieuvervuiling. Bula pipa, over pijpen springen (of een tukje doen) Over geheel Curaçao ligt een groot aantal olieleidingen, onder andere van het Schottegat naar de luchthaven bij Hato in het noorden, naar Bullenbaai in het westen en naar Caracasbaai in het oosten. Bij deze overslagplaatsen aan de zee konden grote tankers aanleggen die niet in het Schottegat pasten. Dwars door de mondi maar ook langs kunuku-percelen en woonwijken lopen oliepijpen gebundeld naast en onder elkaar, die gloeiendheet worden. Waar niet overheen geklommen kan worden, zeker niet in het hete middaguur. Hier en daar zijn voor de wegen overgangen of onderdoorgangen gemaakt en werden de pijpen voor voetgangers voorzien van kleine metalen loopbruggetjes. In de volksmond wordt met het figuurlijk springen over deze pijpen - gezien de onmogelijkheid daarvan - gedoeld op het ontlopen van afspraken. Door de Shell in het bijzonder. Die interpreteerde dit als werkgever waarschijnlijk geheel anders: met ‘bula pipa’ werd namelijk ook geduid op werknemers die zich tijdens het werk op het wijd uitgestrekte complex van de raffinaderij even ‘terugtrokken’ onder de schaduw van het pijpenstelsel. Pacta servanda 8
In ons gezin van vier hebben drie op latere leeftijd verschillende meervoudige vormen van kanker gekregen na tien jaar op Mundo Nobo te hebben gewoond, waar ook de ontziltingsinstallatie - zo’n honderd meter van ons huis - bij verkeerde wind nog ‘bijdroeg’ aan ernstige uitstoot. Ziekteverschijnselen die volgens statistici niet aantoonbaar zijn te relateren aan die tijd.
249
sunt, afspraken moeten worden nagekomen volgens de Koninklijke Shell, waarvan de Nederlandse koninklijke familie prominent aandeelhouder is. Daarmee eeuwenoude heersende rechtsprincipes van legaliteit bevestigend, echter geensdeels beantwoordend aan die van legitimiteit en moraliteit. Geen koninklijk vertrek van de Shell, na een ‘deal signed and sealed’ met de overheid voor in totaal 1 Antilliaanse ‘florin’, gulden. Nigeria en Pernis weten waar ze aan toe zijn bij afslanking, zo ook de wereldgemeenschap met betrekking tot het erfgoed van de Noordpool waar Shell voornemens is met olie-exploratie een begin te maken. The future belongs to those who are virile, to whom it is a pleasure to live, to create, to whet their intelligence on that of the others. (Henri Deterding) In 2019 loopt het exploitatierecht van de Venezolaanse staatsolieonderneming af en valt het gebied van meer dan 400 hectares toe aan de Curaçaose overheid, ruim honderd jaar na de verkoop door Chapman. Tot die tijd zullen - ondanks het feit dat een milieuvergunning werd afgegeven - het milieu en de bevolking verder worden aangetast door excessieve uitstoot van CO2, SO2 en Nox: de handhaving blijkt tot heden nog steeds niet effectief. Grootse - miljarden aan investering eisende - plannen om het onroerend goed te gaan ontwikkelen zijn intussen gepresenteerd. Met de bekende, te verwachten karavaan aan Nederlandse adviesbureaus en zelf geproclameerde ‘experts’. Of meedoen in de mondiale powerplay van fossiele brandstofallocatie en de raffinaderij revampen en/of ombouwen tot (strategische) overslagbuffers? De gemeenschap, i.e. de politici staan voor een geweldige uitdaging want ‘barika ta un barí sin bòm’, de buik is een vat zonder bodem. Er zal gegeten moeten blijven worden door vele navolgende generaties. Het advies van Deterding is gratis: met de viriliteit en de levensvreugde kwam het altijd wel goed op de Antillen. Maar
250
misschien het scherpslijpen van de intelligentie nu eens niet aan de Nederlanders overgelaten? Of zoals de nieuwe generatie Antillianen het nu verwoordt op het bord bij Post 5 waar het ooit in 1969 misging: ‘met de kennis van het verleden, laten we vandaag de toekomst bepalen, leef het heden!’ Naast het bord staat een Pita met een metershoge voortplantingsstam waarop de nieuwe vetplantjes geduldig wachten totdat deze door afsterving omvalt. Na meters verderop van de moederplant te zijn neergevallen, worden ze daar eerst nog door gevoed, waarna de moeder afsterft. Totdat ze zelf houvast hebben gevonden in de schrale aarde en zich als moederplanten in spe weer verplaatsen via hun nakomelingen. Weg van de verstikkende ‘catcrackers’ en opslagtanks, richting de vruchtbare, schone aarde van de vroegere plantage. De metafoor bij uitstek voor de volgende Antilliaanse economische uitdaging in een leven na de raffinaderij.
251
Schottegat: Dit zeer ruim en allerbevalligst binnenwater. (M.D. Teenstra)
Danki di mundu ta pishi di yewa, ‘s werelds dank is paardenpis, stank voor dank.
252
Een reeks van maatregelen is genomen ter bestrijding van lucht- en waterverontreiniging en verliezen. (directie Shell 1965, Ir A. Deelen, vijftig jaar na de opstart)
Zeta riba awa, olie op het water, nabij Marchena, bepaald niet onbevlekt als een maagd.
253
Deskanso, rust in vrede: de joodse begraafplaats hoefde nog net niet plaats te maken voor de aandeelhouders van de Shell; de zerkinscripties zijn door luchtvervuiling niet meer te lezen.
The world will have to get used to a barrel of oil priced above 50 dollars, it will be difficult to increase production. (president van Venezuela Hugo Chavez) De Isla produceert op minder dan halve capaciteit…
254
Infrastructuurwijziging in 1954 dankzij de Shell: van Awa di Jobé, regenwater, naar water uit zoutwaterdestillatie.
Loke no bai na awa ta bai na hariña, wat niet wordt uitgegeven aan water, gaat naar meel.
255
Architect Kees Bakker is te dronken geweest om de consequenties te overzien bij het ontwerpen van Julianadorp. (C.Weeber)
Kas di bleki korozín van medewerkers van Shell: uit nood geboren en zeker niet ideëel gedreven recycling avant la lettre van platgeslagen Shell-kerosineblikken als wandbedekking.
256
Magyari: eerst Mozart, dan Hejre Kati met opgeplakte snorren (m.u.v. Nils Palm, die er een van zichzelf had), daarna Un Recuerdo van Jacobo Palm.
Het verleden kennend, laten we vandaag de toekomst bepalen, leef het heden.
257
Deel III De wereld is rond: wie vandaag boven zit, zit morgen onder
13. Boneiru pa Boneiru, nos ke Boneiru bek1
Interneringskamp, het latere Zee Bad Hotel: solo ta sali tantu pa hustu komo pa pekador, de zon schijnt zowel over de rechtvaardigen als over de zondaars.
1
Bonaire voor de Bonaireanen, wij willen Bonaire terug. (autobumpersticker in 2003)
261
Nan ke a bisti mi un karpusa, ze willen mij een hoofdtuig omdoen, beetnemen. Gouvernementsambtenaren op de Antillen in de tijd van mijn vader hadden recht op zes maanden betaalde vakantie na een periode van zes jaar dienen. Daarnaast konden per jaar nog een paar weken vakantie worden opgenomen. Het exploreren van de andere eilanden en bezoeken van mede-uitgezonden vrienden op Aruba en Bonaire lag dan voor de hand. Het luchtverkeer naar Bonaire werd in 1954 verzorgd door een DC 3, overgespoten in het wit en blauw van de KLM, na enkele jaren daarvoor nog dienst te hebben gedaan voor troepentransport tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een joviale, aanstekelijk humoristische man met dik grijszwart haar en een bijzonder accent, omhangen met professionele fotocamera’s, hielp mij als driejarige dreumes ‘omhoog’ te lopen in het nauwe gangpad richting de cockpit van dit toestel, dat op zijn staartwiel staat. Tien jaar daarvoor was hij, Oostenrijker van geboorte, geïnterneerd geweest op datzelfde Bonaire. In een door het Nederlandse Koloniaal Bestuur aangelegd kamp om meer dan vierhonderd Duitssprekenden van allerlei nationaliteiten, nazi’s en (potentieel collaborerende) NSB’ers van Nederlandse achtergrond gezamenlijk gevangen te zetten. Rationale hiervan was de aanwezigheid van Duitse U-boten in de Caraïbische wateren die het hadden voorzien op volle tankers komend vanaf de raffinaderij op Curaçao. Inderdaad wisten de Duitsers meer dan twintig schepen tot zinken te brengen waaronder de grootste olietanker van de wereld op dat moment, ter hoogte van Westpunt, en de Amerikaanse kanonneerboot Erie. De olieaanvoer was zelfs van zodanig wereldbelang dat President Roosevelt zijn echtgenote Eleonor naar de Antillen afvaardigde om de daar gelegerde Amerikaanse troepen en burgerij te bezoeken. Onvoorstelbaar blijft dat ook Duitssprekenden van joods geloof in eerste instantie samen met hun gezworen aartsvijanden werden vastgezet, binnen
262
dezelfde prikkeldraadomheining. Met getreiter, geïntimideer en mishandeling van de joodse geïnterneerden als gevolg. Gouverneur Wouters was aanvankelijk niet te vermurwen, net zoals hij joodse en andere oorlogsvluchtelingen - vastzittend op een schip - niet op de eilanden wilde toelaten, met als argument het gebrek aan adequate huisvesting. Gouverneur Wouters: ‘een betrekkelijk bekrompen en kortzichtig bestuurder’. Oordeel van de Staten van Curaçao in 1942. Door joodse bewoners op Curaçao en huisarts Chris Engels was een plan gemaakt om de vluchtelingen tijdelijk te huisvesten in verschillende leegstaande landhuizen. Maar net zoals de landhuizen niet mochten worden bewoond door voormalige slaven, mochten ook de vluchtelingen hier niet worden ondergebracht. Wouters zou volgens Engels hebben opgemerkt: ‘Ik wil hier geen vluchtelingen hebben, want ze zouden de mensen hier wel eens een heel slecht voorbeeld kunnen geven’. Om te vervolgen met: ‘Och, u hebt daar niet zo’n weet van, hè, maar toen ik in ’17 als jong luitenant in Zeeland lag, toen leerden we de Belgische vluchtelingen maar al te goed kennen. Dat was maar bier drinken en dansen of het niks was’. Van de Walle beschreef deze van huis uit kapitein van het Corps Wielrijders (!), nadien burgemeester van Eibergen, als ‘een man die op mij altijd een wat ongeschoren indruk maakte en die van die kleine, stekelige, muisachtige oogjes had’. Om daar vilein aan toe te voegen dat ‘ondanks alle kritiek die men op een man als Wouters zou kunnen uitoefenen men echter niet mag vergeten, dat deze kleine wat angstige man uit het Gouvernementshuis er toch maar in slaagde alle Duitse schepen in de havens van Curaçao en Aruba in beslag te laten nemen in een tijdsverloop van slechts enkele uren’. De werkelijkheid van dat moment was dat Wouters in eerste instantie bij het uitbreken van de oorlog de mogelijkheid uitsloot dat Duitse U-boten de St Annabaai zouden kunnen insluipen om de raffinade-
263
rij in brand te schieten. Daadwerkelijk torpedeerden de Duitsers in 1940 schepen voor de haveningang, waardoor de in- en uitvaart werd geblokkeerd. De eilanden werden daarna bewaakt en in wezen bestuurd door Britse en Amerikaanse troepen. Dat dit niet altijd even succesvol was, bleek toen Prins Bernhard met het door hem bestuurde vliegtuig ‘Dutch Government’ besloot een rondje boven de raffinaderij te vliegen. Zijn aankomsttijd op Hato viel veel eerder dan hij had aangegeven in zijn vluchtplan, zodat het uitgebreide comité van ontvangst onder leiding van de Gouverneur nog niet ter plekke op vliegveld Hato aanwezig was. Het afweergeschut van de Amerikanen miste Bernhard en diens bemanning overigens ... Na ingrijpen van de Nederlandse regering in ballingschap zouden de Duitssprekende joden worden overgeplaatst naar landhuis Guatemala, mede naar aanleiding van het geestelijk uit balans raken van de vastgezette joodse arts Benesj. Niet nadat eerst de Minister van Koloniën Welters poolshoogte was komen nemen. Waarna ministerpresident Gerbrandy pas eind 1942 het vertrek van de Gouverneur verordonneerde. Eerst moesten er nog wel vijftien doden vallen bij een oproer onder ruim driehonderd Chinese zeevarenden die weigerden zonder verdere veiligheidsvoorzieningen aan boord te gaan van de CSM-schepen. De kranten kregen censuur opgelegd in een zinloze poging om verdere internationale politieke ophef in te dammen. De Antillianen zullen zo het hunne hebben gedacht over het afslachten van de Chinezen en de wijze waarop het Nederlandse kamptoezicht de wantoestanden tussen blanken onderling in het interneringskamp toeliet. Mogelijk dat de oorlogsomstandigheden en de gedragingen van de legerleiding hen noopte af te zien van openbaar protest? Het zal zeker niet hebben bijgedragen aan het onderhuids al tanende respect voor de Nederlanders. Onder toezicht van de opvolgende Gouverneur Kasteel mochten de joodse kampbewoners zich uiteindelijk vrijelijk over de eilanden bewegen. Zij het dat men zich wel dagelijks diende te melden bij de politie.
264
Gielliam Johannes Wouters vertrok zonder een woord Spaans te spreken naar Costa Rica. Ten tijde van hoorzittingen na de oorlog zou hij zich als toenmalig opperbevelhebber van de Antillen weinig meer herinneren van de bloedig neergeslagen opstand van de rebellerende Chinezen in Suffisant. Decennialang maakte de bekende, schijnbaar altijd vrolijke stadsfiguur Fred Fisher foto’s van de Antilliaanse gemeenschap. Waren dat tot zijn komst overwegend plechtstatige foto’s met ernstig kijkende mensen, met zijn opmerking vlak voor het afdrukken ‘hari un tiki’, lach een beetje, ontstonden geheel nieuwe, levendige beelden van de Antillianen. Hij begon beroepsmatig als eerste met onderwater- en luchtfotografie. Behalve door te drummen in een jazzband leverde hij ook zijn bijdrage aan het culturele leven door het oprichten van de Curaçaose Comedie. Hij zou op zijn uiteindelijk eenzame oude dag levenloos worden gevonden in het Spaanse Water, met een lege zuurstoffles. Een technisch mankement of een duikfout? Is hij mogelijk uit vrije wil zijn finale bevrijding tegemoet gezwommen? Baha na awa of baha na katuna, stilletjes verdwijnen Na de landing op Flamingo Airport is het een paar minuten met de bus naar het Zeebad Hotel, waar in 1962 de houten interneringbarakjes werden omgebouwd tot ‘deluxe cabins’. Sobere houten huisjes op pootjes in een mooi aangelegde tuin met paden van gemalen koraalsteen. Aan het strand in het voormalige hoofdgebouw van het interneringskamp de boeg van een wrak van een Bonaireaanse bark die was omgebouwd tot bar. Met uitzicht op Klein Bonaire met spectaculaire zonsondergangen. Dit zo schitterende eiland van lage landen (‘Bonay’) met de eeuwig afkoelende, verfrissende en schone wind (‘Bon Aire’). De historische architectuur en planologie van Koralendijk zou worden opgeofferd aan de ongebreidelde bouw van resorts en hotels. Waar het enige woonkamergrote restaurant
265
Zeezicht - inderdaad met direct uitzicht op de zee - praktisch tussen is verdwenen. Waar je ‘karkó’, kroonslak, direct uit het Lac-meer op verschillende manieren kon eten. Ingelegd in zuur, met ‘pròmènte’, peper, of rauw, of licht geroosterd. Het heeft plaats moeten maken voor Amerikaanse fastfood-ketens met ingevlogen diepgevroren kipen vleessnacks. Ik zoek een halve eeuw later naar die vertrouwde plekjes uit mijn jeugd en vind het verroeste hek van het Zeebad Hotel. De weg langs de kust is nu een chaotische aaneenschakeling van restaurants, bars en hotels. Ik zit met de jonge opgewekte Bonaireaanse barkeeper na te mijmeren hoe het hier vroeger was. Moment dat ik, vastgehouden door mijn ouders, mocht meevaren op de Blue Peter, een Bonaireaanse bark die ooit eens interinsulair vracht vervoerde. Courtesy sun set tour van de toenmalige hoteleigenaar, die later met de noorderzon zou verdwijnen. Wij kijken naar een van de grootste cruiseschepen ter wereld, dat met twaalf verdiepingen torenhoog boven het water uitsteekt. Het meert net aan en wordt met enorme trossen verankerd, bijna de hele lijzijde van Kralendijk in de schaduw leggend. Over een klein halfuur worden er meer dan tweeduizend bezoekers het eiland opgeperst. Die na enkele uren bij zonsondergang weer zullen verdwijnen. Om dit ritueel te vervolgen op Curaçao en nog vele andere eilanden in de Caraïben. Binnen tien dagen meer dan tien eilanden, your dollar’s value! De barkeeper leeft van deze oppervlakkige vertoning, waarbij hij de poëtische vergelijking maakt dat het lijkt alsof het schip zijn eiland met zich meesleept, zo gigantisch is het. Dit eiland met een van ‘s werelds mooiste biotopen onderzee, waar de micro-organismes van het koraal heel langzaam maar zeker zullen moeten wijken door de indringers, zowel voor de ‘eco -’ als voor de gelegenheidsduikers. Dit eiland van vroeger, in serene rust, waar tot op de dag van vandaag hoogwaardig zeezout wordt gewonnen. Waarmee de Nederlandse vrome voorouders uit Zeeland in de West Indische
266
Compagnietijd al waren begonnen. Die zich bij de kerkdiensten - in hun niet in te tomen geldzucht - lieten leiden door de Statenbijbel. Het zout is goed; maar indien het zout onzout wordt, waarmede zult gij dat smakelijk maken? Hebt zout in u zelven, en houdt vrede onder elkander. Markus 9:50 Dat laatste lijkt nog steeds niet te zijn gelukt in de afgelopen eeuwen. Ondanks alle goedbedoelde pogingen en goede wil. Vijf sterren gaan uit elkaar maar ik ben ervan overtuigd dat ze allemaal een nieuwe plek zullen vinden aan het firmament. Alle eilanden hebben de kans om een prachtige start te maken voor een mooie toekomst. (Premier Emily de Jongh-Elhage op 10 oktober 2010) De vriendelijk ogende tukker Van der Kamp, met geslepen blik achter de spiegelende brillenglazen, wordt na het nodige lokale politieke rumoer op het normaal zo stille eiland Bonaire tot ‘Commissaris’ van deze nieuwe gemeente benoemd. Weer een zoveelste nieuwe regent in vijfhonderd jaar namens de Staat der Nederlanden. Andermaal vergezeld van een legioen Nederlandse afstandelijke, geldverslindende ambtenaren. Nodig volgens Nederland om wat kleinere en grotere corruptieschandalen weer in de hand te krijgen op dit altijd zo vredelievende en slapende eiland? Van der Kamp zal na een jaar weer verdwijnen, terug naar de Nederlandse nationale politiek en deelnemen in een kabinet dat zich laat gijzelen door de nieuwe Nederlandse populistische volkspartij, de PVV. Die opzettelijk grievend de Antillen wil verkopen via de E-bay marktplaats. Nederlandse volksvertegenwoordigers, ook van de nieuwbakken gemeente Bonaire in de nieuwe staatkundige constellatie. Die zich tijdens de begrotingsbesprekingen in de Tweede Kamer tooien met ‘oranjeblanjebleu’-speldjes. Een nationalistische symboliek die door
267
fascistische NSB-ers in de Tweede Wereldoorlog ook al werd omarmd. Het is om 11 uur in de ochtend al heet in Park Washington, dit prachtige op de UNESCO werelderfgoedlijst geplaatste beschermde natuurgebied. Ooit eigendom van de familie Debrot, waar ‘aloë’, agave, werd geoogst voor de farmaceutische en cosmetische industrie. In het gerestaureerde koloniale huis aan de Slagbaai staan de ramen naar elkaar open. Met aan de landzijde uitzicht op de onder water staande ‘saliña’, zoutpan, waar enkele pelikanen ronddrijven, rustend na een ochtend visvangen. Waar de flamingo’s nog ijverig rondbenen op zoek naar voedsel, de kleine krabbetjes en schelpdieren in de modder, waaraan ze hun mooie rozerode kleur te danken hebben. Aan de zeekant leggen twee bejaarde vissers aan met een gammel oud bootje. Ze lijken regelrecht uit het boek van Hemingway The old man and the sea te zijn weggelopen. In dit geval niet met een door een haai kaalgevreten groot visgraatskelet langszij het boord, maar met een anderhalve meter lange vlezige wahu op de bodem van de boot. Zorgvuldig met een korte houten knuppel de hersens ingeslagen uit voorzorg tegen zijn enorme klappende kaken met de rijen vlijmscherpe tanden. Na een tweetal Polars wordt de vis in keurige moten opgedeeld en gaan ze met de ‘aros moro’, Spaanse (Moorse) rijst, van Cecilia de restauranthoudster, gelijk op tafel. Een hoffelijke Bonaireaanse leeftijdgenoot uit Antriol - we zijn intussen een halve eeuw verder in het leven - begroet ons en constateert dat wij uit Friesland komen. Mijn zwembroek met plompeblaren verraadt mij als echte makamba, die wonderlijk genoeg voor hem een verdwaalde Yu di Kòrsou is. Hij vertelt dat ook hij in de jaren zestig naar de welvaart in Nederland is getogen, als goed opgeleide lasser. Om een pensioen te verdienen met het pijpenlassen voor de Gasunie en later voor de scheepswerven rondom Rotterdam, die praktisch alle opeenvolgend failliet gingen. Zijn leven nu als gedeeltelijke ‘penshonado’,
268
gepensioneerde, bestaat uit vroeg opstaan, vissen vangen op open zee in een minuscuul bootje en deze verkopen aan of ruilen met de restauranthouders. Gevolgd door de middagsiësta en een mooie dag afgesloten door een pot domino met vrienden onder een tamarinde op zijn erf. Hende Luango, lieden uit Luango, streek in Angola: bont uitgedost volk, onbeschaafde mensen. En wat nu met die nieuwe status? Het is niet de nieuwe wettelijke mogelijkheid dat iemand die ‘pols kibrá’ is kan trouwen met een andere ‘mariku’2, vertrouwt hij mij toe. En het blijft griezelig dat Nederlanders hun ouders ‘met de dood helpen’ (euthanaseren). Nee, het is de nieuw ingevoerde onroerend-goedbelasting op zijn geërfde huis als typische Hollandse vinding, die hem in zijn besteedbare toch al lage inkomen direct pijn doet. En de lokale politiek waar de nodige corruptieschandalen zich met enige regelmaat voordoen? Hij kijkt met doffe blik voor zich uit en weigert zich daarover uit te spreken. Dit eiland, dat in minder dan één generatie zou afzakken van een bescheiden, ingetogen Bonaireaanse gemeenschap naar een samenleving overheerst door zich tekortgedaan voelende, klagende Nederlandse rijke parvenu’s en nouveaux riches. Inclusief de voormalige directeur van een woningcorporatie uit Nederland, waar miljarden Nederlands gemeenschapsgeld door zijn mismanagement werden verspeeld aan derivatenconstructies. Waarvan de aangeschoten Nederlandse banken weer op grote schaal profiteerden, dat weer wel. We staren naar buiten naar een paar jonge Nederlanders, zo te horen kinderen van de residerende ‘penshonados’. In wonderlijke kleding naar Hawaïstijl, met een opdringerig grote four wheel drive Jeep met jaren zestig plastic bloemsjablonen beplakt. Ze becommentariëren met harde stem hoe supergaaf, supercool, dit eiland is, waar ze toch zo super blij van worden. ‘Kiko’, wat? 2
Letterlijk gebroken pols, aanduiding van iemand van het slappe handje, flikker.
269
Kralendijk dat wordt bevolkt door foute Hollanders. De ‘penshonados’, gepensioneerden, met vlassige grijze paardenstaart in verwassen T-shirt, de jongeren met kaalgeschoren agressieve kop in dure merkkleding. Wandelende kladblokken ondergeklodderd met tatoeages, die op hooravonden in Kralendijk met hun blonde luidruchtige oversized vrouwen hun mening luidkeels verkondigen over ‘hun’ Nederlandse eiland. Ze zijn amper enkele jaren op het eiland, buitensporig rijk naar Bonaireaanse maatstaven en ‘pichiri’, gierig, op het gênante af. Ze wonen een paar maanden per jaar in door Nederlandse stijliconen ingerichte huizen op locaties die onbetaalbaar zijn geworden, de rest van het jaar zijn de rolluiken toe. De huizenprijzen zijn allang niet meer door de Bonaireanen op te brengen. Terwijl ondertussen de voedselprijzen in de winkels omhoog schieten, waarbij de lokale producten voor de eilandskinderen onbetaalbaar worden. Een aanmerkelijk deel van de eilanders heeft sinds het Statuut van 1954 waarin hun zelfstandigheid werd beloofd, zijn heil moeten zoeken op omringende eilanden. Werden zeevarenden of gingen naar Nederland. Nu zijn de Nederlanders weer de bijna despotisch bestuurlijke en in elk geval economische machthebbers op hun eiland. Een bizarre ommezwaai, onverhoedse ruk terug in de tijd van het Koninkrijk der Nederlanden binnen vijftig jaar. In 1954 werd bij de behandeling van het Statuut opgemerkt: ‘voor wat de gemeenschappelijke belangen betreft, is er in het Statuut geen sprake meer van een eenzijdige oppermacht van Nederland.’ Algemene beschouwingen Tweede Kamer der Nederlandse Staten Generaal 1954. Waarschijnlijk door geen van de beleidsmakers destijds ooit verwacht, laat staan gewenst. De zo vurig door de naoorlogse generatie gewenste ‘autonomia’ is gestrand in volledige afhankelijkheid van een gemeenschap die nu - in pijnlijke stilte - voor het merendeel op
270
de armoedegrens leeft. ‘E mandatario a primintí ku su ministerio lo asumí e ròl di kordinashon enkuanto aktividatnan di e otro ministerionan ku tin influensia riba e desaroyo ekonómiko di Bonaire (Openbaar Lichaam Bonaire 2013). De bewindsman zegde dan ook toe dat zijn ministerie een coördinerende rol op zich neemt ten aanzien van andere ministeries waarvan de activiteiten van invloed zijn op de economische ontwikkeling van Bonaire. Men kan niet anders hopen dan dat ‘e mandatorio’, de mandataris, (bewindsman) zijn woord houdt. De start is niet erg overtuigend: minister van Binnenlandse Zaken Plasterk draalde eindeloos alvorens zijn verantwoordelijkheid te nemen en de onkundige, dubieuze Rijksvertegenwoordiger Stolte naar Nederland terug te halen3. Doof als een karkó? Voor de Bonaireanen geldt nog steeds de na-echo van Eleonor Roosevelts credo “the future belongs to those who believe in the beauty of their dreams”. Uitgesproken tijdens de oorlog toen zij de Antillen bezocht en zij een plaquette onthulde in Kralendijk.
3
Om vervolgens ongevraagd buiten zijn staatkundige bevoegdheden te treden en de Arubaanse Gouverneur onder druk te zetten bij de interne goedkeuringsprocedure van de Arubaanse eilandbegroting. Dit leidde tot een kortstondige hongerstaking van politicus Eman.
271
Volgens een proclamatie van den gouverneur van Curaçao heeft de Amerikaanse Schout- bij-nacht Oldendorf het opperbevel over alle Nederlandsche strijdkrachten op Curaçao en Aruba op zich genomen. (Beurs- & Nieuwsberichten 7/4/42)
Awe te ainda mi no a purba salu di Dios, vandaag heb ik niet van het zout van God geproefd, niet gegeten.
272
Surdo manera un karkó, doof als een karkó.
Slagbaai: Patria orguyoso salí fo’i laman, pueblo humilde i semper kontentu (himno Boneiru). Trots vaderland verrezen uit de zee, bescheiden volk altijd tevreden. (Volkslied)
273
Minister Boy Rozendal op werkbezoek in de jaren zestig bij de Hoechstvestiging in Weert waar honderden Antillianen hun toekomst zochten
Retirement is the ugliest word in the language. (Ernest Hemingway)
274
Koralendijk, Playa. Een hoofdregel in de Stedenbouw zegt: voorkant tegen voorkant, achterkant tegen achterkant. Een architect die daar niet op let, is een eikel. (Carlos Weeber)
Awa no ta muha makaku dos bes, een aap laat zich niet twee keer natregenen.
275
14. Stul bieu no ta lubidá kayente di su shon1
Landhuis Rooi Catootje voorheen Rust & Vrede2: Van oude menschen, de dingen, die voorbijgaan. (L. Couperus)
1 2
Een oude stoel vergeet niet de warmte van zijn meester: nooit vergeet je je eerste liefde helemaal. Landhuis van de familie Dankmeier-Maduro waar de Ronde Tafel Conferentie onderdak vond in 1952 met de grondleggers van het Statuut. Voor Nederland de gemachtigden in het midden, Mr. J.R.H. van Schaik, Prof. Mr. W.C.L. van der Grinten en Mr. W.H. van Helsdingen. Voor Suriname aan de linkerzijde Mr. Dr. J.A.E. Buiskool en Mr. Dr. R.H. Pos en voor de Nederlandse Antillen aan de rechterkant Mr. Dr. M.F. da Costa Gomez (in wit tropenkostuum met baard) en Dr. W.Ch. de la Try Ellis. Prominent in double breasted pak ‘breed’ aanwezig Jopie Pengel voor Suriname. Voor Curaçao half ‘verborgen’ op de achterste rij Cola Debrot.
277
’t Is Oranje, ’t blijft Oranje. (leus bij de geboorte van prinses Beatrix op 31 januari 1938) Telegram van HKH Beatrix op 11 oktober 2010: ‘Vandaag gaat ons Koninkrijk door de staatkundige vernieuwing een nieuwe fase in. Gaarne betuig ik op deze bijzondere dag mijn diep gevoelde verbondenheid met U, inwoners van het land Curaçao, en wens ik U allen geluk en voorspoed toe.’ Een paar recepties voor het toekomstige staatshoofd op de verschillende eilanden volgen na de ondertekening van het herziene Statuut in 2010. Kroonprins Willem Alexander, of was het vooral de fotogenieke Maxima, wordt uitbundig toegezongen net zoals destijds in 1966 moeder Beatrix een paar jaar voor haar troonsbestijging. Maar in weinig nog herinnerend aan de grandeur en grootse ontvangst ten tijde van grootmoeder Juliana’s bezoek in 1955. In minder dan de saisinetijd van twee vorstinnen raakt het Huis van Oranje, de Staat der Nederlanden, de laatste resten van zijn koloniaal verleden kwijt. Na Indië, Nieuw Guinea en Suriname blijven nu de laatste versplinterde restanten van de Antillen over met wat nu de BES-gemeentes worden genoemd. Het is een drukke receptie in het Promenadehotel in Scheveningen in oktober 2010 met veel hoogwaardigheidsbekleders - zoals dat formeel in het persbericht zo mooi heet - van het Binnenhof en uit Haagse diplomatieke kringen. Waar de laatste Gevolmachtigd Minister (GevMin in ambtenarenjargon) van de Antillen volgens het oude Statuut, Marcel van der Plank, samen met zijn echtgenote AnnaClara Boom (gekscherend aangeduid als GevMina) afscheid neemt na een ambtsperiode van bijna twee jaar. Een van de meest hectische in het ambt vanaf de ontstaansperiode in 1954. De Nederlanders met in hun hand een glaasje warm geworden witte
278
wijn, lauwe jus of doodgeslagen water. De geroutineerde receptiegaande Antillianen schieten meteen linksaf de bar in om - traditiegetrouw in de tropen - een goede ‘whisky eis’, whisky met ijsblokjes, of vers getapt ‘serbes friu’, koud bier, te bestellen. ‘I dos mas’ en nog twee, voor de veiligheid want je weet nooit wanneer de bar onverhoeds dichtgaat3. E parse un gepi sin mondongo, hij lijkt op een geep zonder ingewanden, geen ruggegraat. De gebekte Nederlandse premier komt te laat; dat treft, want dan is er alle tijd om oude vriendschappen onder elkaar op te halen. Bij zijn binnenkomst wordt hij dan ook niet gesignaleerd en verdampt de aankondiging van Zijne Excellentie de Minister-President akoestisch in het geroezemoes. Kenmerkend voor deze zo aanstekelijke gezelligheid van Antillianen onder elkaar. Een tweede poging wordt ondernomen en de binnenkomst van Jan Peter Balkenende wordt opnieuw geënsceneerd voor de camera’s, nu onder ovationeel applaus. Zij die je geld brengen, moet je eren, zoals wij Antillianen intussen wel weten. Vol humor, met mooie zinswendingen en gevatte kwinkslagen wordt de GevMin gehuldigd door de representant van de Kroon. Respectvol wordt gememoreerd hoe deze politiek lastige transitie binnen het Koninkrijk kon worden volbracht. Een nieuwe toekomst binnen het Koninkrijk die goed is voor de Antillen en Nederland, aldus de premier. Lovende woorden van een overigens zwakke bestuurder die drie Nederlandse kabinetten niet tot een succesvol einde heeft weten te brengen. Waar de koopkracht binnen de Nederlandse economie intussen al tien jaar stilstaat, huishoudens massaal zijn overgefinancierd met onoplosbare, niet aflosbare hypotheekschulden. Terwijl fundamentele economische hervormingen in 3
Dal bo serbes bo freska bo kabes, pasobra si bo sigui kere ko’i loko, bo ta resultá den Montekristu. Ontspan je met een biertje, want als je in gekkigheid blijft geloven, beland je nog in het gekkenhuis.
279
de gezondheidszorg, volkshuisvesting en de financiële infrastructuur worden ontweken of systematisch uitgesteld. Si bo haña maishi chikitu riba mondi den tempu di sekura, ta hende bibu a pone le De werkelijke uitdaging in de komende jaren blijft nog steeds het vinden van een beter economisch perspectief voor de nieuwe ‘landen’ en de nieuwe BES-gemeentes. Hopelijk zal de volgende politieke generatie binnen het Koninkrijk en zijn voormalige overzeese Rijksdelen de opmerking van Staatssecretaris Bijleveld in 2010 ter harte nemen: ‘Ik en de regering zijn oprecht van mening dat wij niet de staatkunde veranderen omdat wij het zo leuk vinden om de staatkunde te veranderen, maar omdat het uiteindelijk wat moet betekenen voor de bevolking op de eilanden.’ Een constatering al gedaan in 1952 door de leider van de Antilliaanse delegatie Da Costa Gomez tijdens de Ronde Tafel Conferentie, waar onderling vertrouwen en de wil om elkaar te begrijpen centraal stonden: ‘Lang is die binding gezocht in de geschiedenis en juridische formules, terwijl die binding in werkelijkheid bestaat in een culturele traditie die waardevolle burgerlijke deugden schiep, een onkreukbaar bestuursapparaat, dat de rechtszekerheid bevordert en ondernemingsdurf.’ Was die opinie van de Doktór toen maar beter ter harte genomen, dan...?
280
Het beroep van acteur en dominee liggen niet zo ver van elkaar af. (Van Ulsen) Wederkerigheid werd dus ook gepropageerd in het culturele uitwisselingsprogramma, gestuurd door de daartoe in 1948 opgerichte Stichting Culturele Samenwerking (StiCuSa): ‘met een beroep op het gehele cultureel vermogen van Nederland, te geraken tot harmonische ontwikkeling in democratische zin van de onderlinge samenwerking op cultureel terrein tussen Indonesië, Suriname, de Nederlandse Antillen en Nederland, op basis van wederkerigheid’. Wij zagen zodoende op Curaçao met regelmaat een horde aan Nederlandse artiesten aan ons voorbijtrekken, van acteur Henk van Ulsen tot pantomimespeler Rob van Reijn, van Adèle Bloemendaal met cabaret Lurelei tot aan door Maxim Hamel lokaal geregisseerde Nederlandse toneelstukken. Lezingen van literatoren als W.F. Hermans en voordrachtskunstenaar Albert Vogel die - na eerst Couperus’ Stille Kracht te declameren net zoals hij gedurende zijn rondtoer in Indië had gedaan - als een van de eersten de moeite nam zich in te leven in de literatuur van de West. Richting Nederland beperkte zich dat ‘wederkerige’ tot kleinschalige optredens van Antillianen zoals Julian Coco, Nydia Ecury en Wim Statius Muller. De laatste wist volle zalen te trekken met zijn optreden in Carnegie Hall in New York overigens. Antilliaanse protesten opkomend in de jaren zestig, onder andere verwoord in de ‘stinkbrief’ van Beaujon et al, over deze eenzijdigheid leidden tot een herzien ‘Sticusa’ in 1969, uiteindelijk wegpieterend in 1988 in goedbedoelde eenzijdige Hollandse intenties. De eerste grote ‘echt’ Antilliaanse productie in de jaren zeventig zou overigens worden gebaseerd op het daartoe in het Papiaments vertaalde Engelse koningsdrama A midsummer night’s dream van Shakespeare. Het Centro pro Arte, de
281
schouwburg naar modernistisch architectuur op Davelaar, werd vrij snel na opening in 1967 eind jaren tachtig weer gesloten. Met als een van de spektakelproducties een concert uitgevoerd door het California Jewish Doctors Orchestra samen met leden van het Curaçaosch Philharmonisch Orkest. In 2013 zou een waarlijk Antilliaanse opera ‘Katibu di Shon’, Slaaf van de Meester, van de Antillianen Carel de Haseth en Randal Corsen worden uitgevoerd met mezzosopraan Tania Kross: echter alleen in Nederland en wegens gebrek aan middelen (nog steeds) niet op Curaçao … Ondertussen doet men er verstandig aan blijvend rekening te houden met de diepgewortelde achterdocht bij dat vermaledijde begrip ‘wederkerigheid’ over en weer: als je maïs in de droge tijd in het bos vindt, is dat met vooropgezette bedoeling daar neergelegd, volgens een Antilliaans gezegde. Waarbij de wijze woorden van HKH Beatrix uit haar kerstrede van 2002 nog altijd van toepassing zijn: ‘Eigen gelijk is niet altijd dé waarheid; die is immers niet los te zien van de ontmoeting tussen mensen. Waarheid ontstaat in dialoog, niet door stellingen en meningen te poneren. Juist toetsing aan de opvatting van anderen kan ruimte scheppen die nodig is om met fundamentele verschillen om te gaan.’ To become truly great, one has to stand with the people, not above them. (C. de Montesquieu) Na de abdicatie van Koningin Beatrix in 2013 volgde in Nederland een kort publiek debat of Koning Willem Alexander niet louter in de ceremoniële rol zou moeten worden teruggedrongen. Zelfs de meest reactionaire Kamerleden durfden het niet aan om van deze - grondwettelijk toegestane - gelegenheid gebruik te maken. En ook de mogelijk ludiek bedoelde actie van de President van de Ondernemingskamer van het Hof van Amsterdam die zich nomineerde voor het koningschap, deed geen stof bij het grote publiek
282
opwaaien. Geen discussies over een president als staatshoofd, slechts beperkt intomen van de bevoegdheden van het koninklijk huis bij het formeren van het kabinet. En in emotionele zin eigenlijk meer het tegendeel: uitbreiding volgde van het sprookje door het aanstellen van een kersverse Koningin, in sommige kringen geringschattend aangeduid met het ‘burgermeisje uit Argentinië’. Met als een van de eerste maatregelen weer terug naar de oude tijd waarin defilés werden gehouden door de burgerij ten overstaan van het Koninklijk Huis. Ditmaal niet in de voortuin van paleis Soestdijk, maar ter stede, direct bij de burgerij. Als het dan niet het ambt is en niet de personen, wat is het dan wel? En net zoals koningin Beatrix elke keer bij haar bezoeken werd bejubeld door de Antilliaanse bevolking, kreeg ook het nieuwe vorstelijk echtpaar een warm onthaal. Met toespraken van de Koning waar andermaal werd gerefereerd aan de wederkerigheid als koninkrijksprincipe tussen de - intussen tot ‘landen’ geëvolueerde - koninkrijksdelen. De geest van de generatie van Dr. Kasteel blijft onuitwisbaar rondwaren: ‘Juist in een zo samengesteld Koninkrijk als het onze heeft het Koningschap bijzondere betekenis, omdat de Koning daar niet in dezelfde zin als in Nederland de uitdrukking is van blijvende levenswil, van de eigen door historie gevormde aard van het volk, maar eerder een orgaan van eenheid in die hogere zin, welke boven verschil van het nationale eigen die delen samenvoegt en samen houdt. En dit is te waardevoller, omdat de eenheid hier er een is uit verscheidenheid, omdat de samenwerking hier nimmer alleen, zelfs misschien niet hoofdzakelijk kan resulteren uit teksten neergelegd in wet, statuut of verdrag, maar juist hier het “solvitur ambulando” zijn toepassing vinden moet in degenen, die de Kroon vertegenwoordigen en tegelijk met de plaatselijke organen de ontwikkeling van het staatkundige en staatsrechtelijke leven bepalen.’
283
“Gaande oplossingen” zoekende, of zoals HKH Juliana dat in haar abdicatietoespraak in 1980 zelf benoemde: ‘Ons werk is een wonderbaarlijke, prachtige levensvervulling. Het mooie van die taak is het algemeen welzijn te mogen dienen. Een rustpunt te zijn, te midden van de werveling van alle stromingen.’ Lasciatemi quel luogo convien al mio dolore, I pray you go, this spot is sacred to my grief. (C. Gluck) In 2010 wordt de aangrijpende opera Orfeo en Euridice van Gluck in de openlucht uitgevoerd, en wel in de tuin van het paleis Soestdijk. Een van de mezzosopranen komt met een fiets - kunstig geënsceneerd - ‘over’ het hofmeer aangefietst, met een fez-achtige badmuts op. Knap ‘vlecht’ zij in haar aria met lange uithalen ‘O Benno ooh’- Juliana’s koosnaam van Prins Bernhard - in. Waar en wanneer had ik dat beeld eerder gezien? Ik besluit - om voor mijzelf op dat moment nog onduidelijke redenen - gebruik te maken van de mogelijkheid om het paleis, dat werd opengesteld na de dood van Juliana en Bernhard, te bezoeken. De gepensioneerde marechaussees ontvangen ons vorstelijk, met hoffelijke, afstandelijke, bijna nederige uitstraling in alle vezels van hun zijn. Via verschillende antichambres worden we opgewacht door een goed geconserveerde, elegante dame. Energiek neemt ze ons mee door de nog steeds intact zijnde prachtige stijlkamers uit Emma’s en Wilhelmina’s tijd. Ze zal hier lang hebben gewerkt, gezien de vertrouwdheid waarmee ze zich door het voormalig koninklijk paleis verplaatst en alle feiten, maar vooral ook de persoonlijke details kent. Natuurlijk is de mooiste stijlkamer - met de waarlijke grandeur van twee eeuwen terug - door Prins Bernhard gebruikt om zijn internationale gasten en ‘business partners’ van vliegtuigfabrieken te imponeren. Totdat je in de vleugel komt waar het gezin van Juliana en Bernhard jaren heeft gewoond. Heel gewoontjes, heel Nederlands: aluminium pui
284
als interne voordeur, met rookglas tegen het inkijken. Vale onbestemde kleur vloerbedekking van Desso-kwaliteit, een houten aanrechtje in het keukentje. In de eetkamer een grote - gobelin nieuwe stijl - gebreide wandlap aan de muur. Enigszins vergeeld door de UV-werking van de zon, hoe toepasselijk: verbeeld worden de zes eilanden van de Antillen met een voor de wind aanstormend galjoen van de W.I.C., destijds in 1955 aangeboden door het ‘Volk van de Antillen’. Een foto van de intussen leeggeruimde kleine werkkamer van de Prins is nog beschikbaar. Hiermee werd exact vastgelegd hoe de tientallen stukken - olifantjes en andere parafernalia - nauwgezet op zijn bureau dienden te worden teruggezet na het afstoffen. Intussen zijn de onthutsende biografieën zoals van Fasseur over de koningin en Van der Zijl en Aalders over de prins gepubliceerd. Over de levenslange naïef aandoende wens van Juliana om één te willen zijn met de ‘mensen’. Over de vernietigende bevindingen met betrekking tot de kwestieuze levenswandel van Bernhard. Ruimschoots wordt dit alles na de dood van het koninklijk echtpaar in de Nederlandse pers besproken. Niet begrepen door het volk overigens, getuige de nog altijd immens populaire Bernhard, ook na zijn verscheiden. Verbluft sta ik met die achtergrondkennis naar dit kleinsteedse interieur te kijken. Het grootse uitzicht op de schitterend aangelegde hoftuin maakt een hoop goed. Met een technologisch hoogstandje voor die tijd: een elektrisch aangedreven in de grond verdwijnende glazen pui. Maar wat een ‘gezochte’ eenvoud. Of waren ze echt zo? Waar is de grandeur van het grote rijk gebleven uit de Gouden Eeuw, getuige de enorme obelisk die een kilometer verderop verlaten in de weilanden staat? De gids daagt mij uit met de opmerking waarom ik zo kritisch nors sta te kijken. Op de Antillen spreek je je niet uit, als je te gast bent in het huis van een ander. Dat is er ingehamerd, net zoals het een voorrecht is om als kind de bijna goddelijke, koninklijke familie te mogen toezingen. Ik maak mij er laf vanaf dat dit mijn natuurlijke frons is, veroorzaakt door jaren in de
285
zon te hebben gezeten. Maar in werkelijkheid denk ik geconcentreerd terug aan dat moment in 1955 toen wij als kinderen op het Fortplein onze Koningin mochten toejubelen. Toen wij geduldig op de stoep in de zinderende hitte wachtend, de Crème Calèche met prachtige paarden in draf voorbij zagen komen op weg naar het Statengebouw. Toen wij de ontzag inboezemende helikopters opgestegen van het vliegdekschip Karel Doorman - boven de stad zagen rondcirkelen. Toen Prins Bernhard nog ons rolmodel bij uitstek was. Niets was wat het leek.
286
Ineens liepen in 1965 in de Breedestraat twee heuse prinsessen als uit een sprookje weggelopen, aan haar voorbij. Ze deed een stap van het trottoir af en zag deze onbereikbare, ongrijpbare rijkdom binnen aanraakafstand aan haar voorbijkomen. Deze nazaten van een puissant rijke familie hebben niet kunnen bevroeden wat die ’brièchi’, loterijpapiertjes aan de knijper in haar linkerhand behelsden. Of hebben onderdaan en prinsessen van het Nederlandse vorstenhuis elkaar helemaal niet opgemerkt?
287
Rooi Catootje Mongui Maduro Bibliotheek nu: Architecture is not so much about pursuing a certain style, it is much more about creating an experience by which the location of the design becomes more harmonious and beautiful. (architect L. Juliana)
Het is inspirerend zich bij mensen betrokken te voelen, mee te leven met verdriet en te delen in tijden van vreugde en nationale trots. (HKH Beatrix bij haar abdicatie in 2013)
288
Eetkamer Paleis Soestdijk: de bouwkunst is tot op zekere hoogte de uitdrukking van de beschaving van een volk. (H. de Balzac)
Dat Koninkrijk van U, weet U wel, wordt dat nog wat? (Gerard Reve)
289
Laten we ontdekkertje spelen. We stappen in een vissersboot en we varen naar Europa. Als we ergens in Spanje landen overvallen we de steden, planten kruisen op de huizen in de heil’ge naam van God. Wie zich durft te verzetten slaan we in hemelsnaam kapot. Elis Juliana
290
15. Epilogo: en boca callado no entra mosca1
Rots der struikeling …
1
In een gesloten mond komen geen vliegen binnen.
289
Papiadó di berdat no ta haña stul pa sinta, de waarheid krijgt niet altijd een stoel om op te zitten, is niet altijd welkom. Ik heb verhaald vanuit persoonlijke ervaringen en daarbij het risico genomen op tenen te zijn gaan staan. Niet met kwaad opzet, wel vanuit mijn levensovertuiging dat ik mij moet blijven verwonderen over wat ik aanschouw en van dichtbij meemaak. Binnen een kleine gemeenschap van eilanders - zoals overal op de wereld - kan dit verkeerd uitpakken. Niet om te kwetsen, maar wel om mijn ervaringen te delen. Niet met het oogmerk van ‘bati bleki’, maar wel dat het hopelijk iets bijdraagt aan een beter begrip, althans het verminderen van het onbegrip tussen twee aparte werelden op 8.000 kilometer afstand van elkaar. Daar waar in Nederland binnen een afstand van 200 kilometer Friezen en Limburgers elkaar - ook letterlijk - al niet verstaan, een misschien te hoog gespannen ambitie. Misschien dat de parabel van de Antilliaanse visser hierbij helpt. Un piska ta muri pa su boka, een vis sterft door zijn bek, teveel praten is niet altijd goed. Boechi bereidt zich voor om met zijn drie meter lange, solide gebouwde vissersboot bij Knip de zee op te gaan. Het scheepje heeft een opgevouwen steunzeil en een buitenboordmotor van een paar pk’s, die hij bij voorkeur niet gebruikt gezien de benzinekosten. Hij heeft de avond ervoor bij een kerosinelamp op het strand zijn netten van solide henneptouw geboet en enkele verdwenen afzinkloodjes opnieuw aangezet. Bij de dageraad gaat hij staand in het ondiepe kustwater samen met zijn twee jongste kinderen aasvisjes vangen, hopend op voedzame vette masbangu’s. De toeristen komen pas veel later in de ochtend zodat hij alle tijd heeft om een en ander uit te leggen, zonder dat hij met zijn kroost als lokale attractie op honderden manieren wordt gefotografeerd. Geduldig doet hij voor hoe je de juiste zwaai maakt om het net voor je uit te werpen. Precies op de
290
plek richtend waar je een school visjes schichtig heen en weer ziet zwenken. De prismawerking van het water maakt die inschatting lastig maar de jongens leren snel. Ze zijn nog iets te klein, vooral hun armen schieten nog te kort om het zware netkluwen dat op de onderarm rust breed uit te werpen. Hun enthousiaste kreten weerkaatsen tegen de hoge rotsen die deze baai omringen. Aan de rimpeling van het water, veroorzaakt door het snel onder water zakkende net, zien ze dat ze goed hebben gemikt. Hij helpt hen met het gelijkmatig binnenhalen van het dichtgetrokken net en geniet van de glinsterende jongensogen vol opwinding als de buit op het strand wordt bevrijd. Zijn kinderen zijn behendig en doen het goed op de lagere school, met de beste rapporten van de klas. Hij hoopt op een vaste baan voor de minst avontuurlijke van het stel en mogelijk dat Janchi hem wil opvolgen, qua natuur net zo’n vrijbuiter als zijn vader en grootvader. De torpedovorminge zilvergrijze vissen worden zonder dat ze uit hun handen glippen door de jongens in de bodem van de vissersboot gelegd, die op het strand klaarligt voor vertrek. Een laagje zeewater wordt daarna door de jongens in de boot geputst met een gebruikte plastic chloorfles waar de bodem uitgesneden is. Onwennig klotsen de aasvisjes dicht tegen elkaar aan in hun nieuwe beperkte habitat, nog niet wetend welk noodlot hen te wachten staat. Toontje komt onder zijn omgekeerde boot uitgekropen, die hij scheef op een afgebroken roeispaan heeft gezet onder de beschutting van de rotsen. Hij wrijft zich de ogen uit en slaat enkele vasthoudende zandvlooien van zich af. Een gedeelte van zijn tijd is hij taxichauffeur en hij neemt dan regelmatig in zijn oude Chevrolet Belair de vis van zijn vrienden mee naar Plasa Bieu in Otrobanda. Met de ‘marqueria’ visverkoopster Dolores onderhandelt hij dan heftig gesticulerend over de dagprijs en zodra ze het eens zijn - na enige niet echt gemeende verwensingen over afzetterij en oplichterij over en weer - nemen ze een kelkje rum en steken een sigaret op. Zij rookt die omgekeerd binnensmonds maar heeft wonderlijk genoeg nooit brandblaren op haar tong, wel zwarte asvlekken. Met Dolores wil je niet spotten: naast
291
haar uitgesproken rechtvaardigheidsgevoel heeft ze door de vele jaren visfileren enorme onderarmen ontwikkeld, waar altijd schubben op zitten. Samen met haar messenarsenaal en houten knuppels weet ze de dikke ruggengraten van de vissen met gemak te doorklieven op haar lage houten werktafeltje. Ze hebben goede zaken gedaan en dus koopt Toontje als dank voor haar een lunch, een beetje stobá met funchi en extra veel jus op haar verzoek. Zij doet hem sterk denken aan zijn moeder die vroeg is overleden. Hij mist haar nog dagelijks: ze is dichtbij omdat hij een foto van haar in een verguld houdertje in kruisvorm op het dasboard van zijn auto heeft geplakt. Vervolgens gaat hij naar Banda Bou terug en pikt langs de weg naar Westpunt af en aan passanten op. Waaronder Nadia, de nuffige kantoorklerk die zich ‘subi’, verheven, voelt omdat haar vader een Nederlandse politieman is. Met witgepoederd gezicht terwijl ze al heel licht van kleur is, vergezeld van een walm van 4711 om zich heen, gaat ze gekleed in een hooggesloten witgesteven blouse. Haar rok tot over de knieën waaronder ze zelfs bij deze hitte panty’s draagt. Zoals altijd drukt ze demonstratief bij het instappen een zakdoek onder haar neus en klaagt er steevast over dat zijn ‘wabi’, roestbak, naar onzedelijkheid ruikt. Doelend op de onbestemde lucht van de jutezakken in de achterbak, waarin de vissen op de heenweg werden getransporteerd. Toontje laat dat dan vrolijk gelaten over zich heen komen en maakt schertsende opmerkingen dat ze toe is aan een nieuwe vriend. ‘Nunka’, nooit, dat ze hem als echte ‘pretu’, zwarte, daarbij in overweging zal nemen, dat weten ze allebei, maar de aanhouder wint in zijn overtuiging. Hij mijmert ondertussen over Mayerlin uit Dokterstuin die regelmatig het laatste stuk met hem meerijdt. Een robuuste Colombiaans Antilliaanse mulattin met ontzagwekkende bilpartijen, moeizaam in haar felrose spandexbroek bij elkaar gehouden. Die in al haar vlinderachtigheid graag bereid is hem een wederzijds vurig verlangde dienst te bewijzen op een verlaten deel van Noordkant, vlakbij de bronnen in de mondi. Zijn
292
vrouw heeft hem onlangs betrapt omdat zij een van Mayerlins felgekleurde ‘strika2’ haarrollen onder de voorbank heeft gevonden. Nu is hij voorlopig uit de echtelijke slaapkamer verbannen en ook zijn ‘baisait’, bijzit, in Barber is niet altijd beschikbaar. Dat komt door haar overspelige, maar tegelijkerijd toch nog bezitterige en jaloerse echtgenoot. Dus slaapt hij regelmatig onder zijn omgekeerde boot. De reuzenlandkrabben die ’s nachts uit de spleten van de kniplagen komen gekropen en hem uit zijn slaap halen, voor lief nemend. Met Boechi en de jongens zeult Toontje de ‘Dioᴤ ku nos’, God met ons, in het licht deinende water. Hij heeft onlangs zijn boot weer helemaal in de verf gezet en niet gemerkt dat hij de eerste ‘s’ in spiegelbeeld had geschilderd, tot groot leedvermaak van zijn bijdehante zoons overigens. Ze trekken met de kielbalk een diep spoor in het natte zand waardoor de verborgen panikrak, modderkrabbetjes - die plotseling aan het daglicht worden blootgesteld - verontwaardigd wegscharrelen naar een nieuw onderkomen onder de rotsen. Er is deze dag nauwelijks branding waardoor de boot niet rolt of de neiging heeft weer te stranden. Behendig springt Boechi - na een snel schietgebed onder vluchtig aanraken van de zee - in zijn boot. Hij heeft de zondag nog de ‘misa’, kerk, bezocht en daarna zelfs gebiecht, waarbij Mener Pastor hem ditmaal heeft gespaard voor al te veel penitenties. Perfecte voorbodes voor een rijke opbrengst aan vis. Nadat hij de open zee is opgeroeid en uit de luwte is van de rotsen, zet hij zijn zeil. Terwijl de golven steeds hoger en langgerekter worden, ziet hij het azuurblauwe van het kustwater, de ‘laman seku’, overgaan in de honderden meters diepe diepdonkerblauwe volle zee. Zijn favoriete visplek peilt hij vervolgens met behulp van vaste punten op de wal waarna hij zijn drijfanker uitgooit. Hij heeft jaren met 2
Strika, strijken: met een hete krultang en palmolie wordt het kroeshaar strakgetrokken en in haarrollers gezet, met als resultaat lang golvend haar naar Amerikaans welvaartsvoorbeeld. In de loop van de jaren zestig werd met trots het kroezend afrokapsel (her-)ingevoerd in navolging van de zwarte beweging in de VS en vooral ook gepromoot door de succesvolle Motown-artiesten.
293
zijn vader meegevaren die hem heeft geleerd op welke plekken, met welke dieptes en welke weertypen de grote roofvissen zijn te verschalken. Thuis heeft hij nog de geprepareerde kop van een sailfish met enorme spiestand als dierbare herinnering aan zijn ‘tata’, vader, een van de beste vissers van Westpunt. Behendig rolt hij de dikke nylon vislijn af en kiest de lengte waarmee hij de laatste tijd met veel succes wahu heeft gevangen. In de verte ziet hij plotseling twee grote zeewaardige hektreilers uit Scheveningen parallel aan elkaar varen. Voor hem een volstrekt anachronisme, deze vreemd vormgegeven stalen boten in zijn wereld van elegante houten barken. Ze zijn onderling verbonden met een koptouw en hebben achter tussen hen in een gigantisch net gespannen, waarmee ze alles wat ze tegenkomen uit de zee dreggen. Ze varen met hoge snelheid op ramkoers met zijn positie en hij begint zich ernstig zorgen te maken of hij zo meteen in al zijn nietigheid, ook uit de zee geschept gaat worden. Talrijk – Geschakeerd – Verspreid: indringers ver van huis Oude Gerard, de rossige bonkige kapitein op de brug - professioneel ingericht met de modernste navigatie- en radioapparatuur - heeft het deinende stipje van Boechi’s bootje gezien. Hij grijpt een fles water uit zijn ijskastje naast het stuurrad en mompelt binnensmonds een verwensing over deze lokale gekken die zich zo ver op open zee wagen, uitgerekend in zijn koerslijn. Net nu hij op de sonar kan zien dat ze in een enorme school vissen, hopelijk tonijn, zijn aangeland. Vloeken mag niet want hij is diepgelovig en actief belijdend lid van de Vrijgemaakte Gereformeerden volgens artikel 31. Godzijgedankt zijn er op deze ongastvrije rots een aantal gelijkgestemde broeders die elke zondag twee keer twee uur bij elkaar komen, de meesten - zoals dat hoort - zonder hun vrouw. Weliswaar in een verbouwde garage ergens in de omgeving van Mahaai en met alleen lekenprekers, maar zo voelt hij zich in ieder geval nog enigszins thuis. En hij is tenminste verlost van die in Nederland oplaaiende vrijzinni-
294
ge discussie rondom Geelkerken of de slang nou wel of niet heeft gesproken in de Hof van Eden. In zijn geloofsgemeenschap gelden de vaste Bijbelse waarden waaraan niet mag worden getornd: er is gesproken. Hij zit nu al een half jaar alleen tussen deze zwartjes, terwijl hij thuis zes kinderen de mond moet zien open te houden. Via Radio Holland kan hij zo nu en dan kort met ze spreken, maar zijn echtgenote vergalt dat elke keer weer door bij de afsluiting te gaan zagen of hij wel kuis blijft. Hij zou niet durven noch willen. En dan te bedenken dat zij geheel frigide is geworden na het laatste kind, waarna iedere vorm van intimiteit de laatste jaren resoluut werd afgeweerd. Een jaar geleden had hij het plan opgevat met een collega-schipper om de oceaan over te steken en zich te gaan specialiseren in tropische vis. De beperkingen van de EEG-visquota voor de Noordzee werden verder aangescherpt, terwijl de grote families in Scheveningen nu net massaal nieuwe, nog grotere schepen hadden laten bouwen. De beslissing in het familieberaad was moeilijk geweest, maar na een oriënterend bezoek aan Curaçao hadden ze besloten het risico te nemen. Volgens de lokale politici en de ambtenaren van het Visserijwezen zouden hun professionele visvangstmethodes voor alle partijen een verrijking zijn. Maar dat was toen. De aanloopkosten liepen vanaf de start nogal uit de hand omdat ze weliswaar zelf grote koelcellen op de schepen hebben, maar de logistiek aan de wal niet deugdelijk bleek. Al een paar keer waren tonnen visvangst bedorven geraakt omdat het koelhuis niet was berekend op deze hoeveelheden. Daarbij hadden ze een inschattingsfout gemaakt wat betreft het volume dat aan de lokale bevolking zou kunnen worden verkocht. Dat bleek bijna de helft minder dan gedacht, tegen ook nog heel lage prijzen. De slecht Nederlands sprekende vismeester van de veiling had er geen verklaring voor maar wees - onder ophalen van zijn schouders - naar de gelegenheidsvissers die aan de kade naast zijn schip stonden te peuren naar hun avondmaal. Tel daarbij de buitensporige kosten
295
aan importheffingen en douanerechten om het overschot aan vis in Venezuela te kunnen afzetten. Nee, de winstverwachting werd niet gehaald en de tijd begon te dringen. Hij begrijpt nu waarom de Nippon Maru - een roestig gigantisch visconservenschip dat eens in de maand Willemstad aandoet - de vangst al varend meteen inblikt en de rest tot vismeel verwerkt. Zonder meer hadden hij en Joris al geen goede start gemaakt door de aanvankelijk verkeerde keuze van de netten. Bij het te vroeg uitzetten buiten de havenmonding van de Annabaai waren ze een van de eerste keren, met gevaar van kapseizen, blijven haken aan een groot ondiep liggend koraalrif dat niet goed op de kaart stond. De nylonnetten waren vervolgens opengebarsten nadat het hersen- en hertshoornkoraal met geweld van de zeebodem was gerukt. Uren waren ze bezig geweest om de brokstukken uit de netten te verwijderen en terug te kieperen in de zee. Waarbij Oude Gerard brandblaren had overgehouden van het vuurkoraal en het sturen van zijn schip nog weken pijn deed. Ze hadden wijselijk deze milieuschade niet gemeld aan het Marien Biologisch Instituut bij Piscadera. Het zou mogelijk tot korting kunnen leiden op de belastingvoordelen die hun waren beloofd. Of hadden ze misschien de mooie stukken bladkoraal na een chloorbad moeten drogen en verkopen aan de toeristen als letterlijke bijvangst? Hij ziet dat Boechi geen aanstalten maakt om te verkassen en grijpt grommend de marifoon om met Joris een andere koers in te zetten. Lachend meldt Joris zich, die gewoontegetrouw met zijn hand door zijn vlasblonde haar strijkt, en voldoet aan de opdracht. Nadat ze voorbijscheren en Boechi aarzelend zijn hand opsteekt, heftig heen en weer schuddend in het kielzog van de vol gas varende treilers, informeert Joris naar het humeur van zijn oudere compagnon. Dat had hij beter niet kunnen doen omdat Oude Gerard hem overlaadt met zwartgallige redeneringen waarom ze eigenlijk het avontuur zouden moeten beëindigen. Joris vindt het als vrijgezel wel mooi hier, dit zo vrije leven in de tropen. Met alleen een korte broek op de benauwde
296
dichte brug die eigenlijk is ontworpen tegen de hoge koude zeeën in de noordelijke wateren van Europa en dus geen airco heeft. Maar hij vindt het prima in plaats van een natte zuidwester met een zonnebril te kunnen volstaan. ‘Start Sali’, slippers in plaats van laarzen. Ver weg van het benauwde van de binnenstad van Scheveningen waar hij opgroeide. Waar zijn moeder en tantes nog elke dag in kostuum met zilveren oorijzers lopen, de Heer vaak lamenterend aanroepend. Met een paar jonge potige mariniers van kamp Suffisant heeft hij intussen vriendschap gesloten. Ze gaan regelmatig naar bounty-achtige stranden met jugs vol bier of drinken een paar kelki’s in de binnenstad na afloop van een mooie dag op zee. Ook hebben ze Campo al een paar keer onveilig gemaakt en heeft hij van de Colombiaanse Rosa geleerd hoe een man een vrouw dient te beminnen. Zij is hier voor het bij elkaar sparen van haar bruidsschat en heeft hem uitgebreid laten kennismaken met wat verder nog mogelijk is op seksueel gebied, anders dan de Hollandse vijf minuten in missionarissenstand. Na afloop drinken ze nog wat in het café op het plein en treffen zijn beteuterd kijkende vriend Korneel aan. Hij heeft net van de gouvernementsarts gehoord dat hij - ondanks het gebruik van een ‘kondong’, condoom - ‘malu venériko’, platjes, heeft overgehouden van Conchita, zijn favoriete Dominicaanse ‘flor de noche’, nachtbloem. Een langzaam te cureren - gemakkelijk weer verder over te dragen - kwaal, terwijl hij binnenkort gaat afzwaaien. Terug naar Nederland waar zijn verloofde na twee jaar nog steeds geduldig op hem wacht. Dit tot grote hilariteit van zijn mede-compiesoldaten. Geen groter plezier onder hen om tijdens het ochtendappèl, in de houding staand met de rechterhand langs de naad van de kakibroek, tergend hoorbaar met hun linkerhand langs het kruis te krabben als de sergeant even niet kijkt. Joris ziet zich hier wel een leven opbouwen met een mooie mulat, niet te zwart want dat geeft maar gedonder thuis als er kindertjes
297
van zouden komen. Maar hij begrijpt ook wel dat zijn familie, die al eeuwen in de visserij zit, rendement wil zien. Zijn neven in de wateren van Mauritanië doen het een stuk beter dan hij in het Caraïbische gebied. Die varen zes maanden aaneen en laden hun visvangst op volle zee over naar een diepvries-feeder, terwijl zij ondertussen worden gefourageerd voor de volgende eenzame lange ruk. Vis is voor de handel anders gaat zij stinken, mompelt Joris, en verwacht instinctief een draai om zijn oren. Zich tegelijkertijd realiserend dat hij niet meer bij zijn vader op de brug staat, varend bij de Doggersbank toen hij stage bij hem liep tijdens de opleiding op de zeevaartschool. Die bij elke godslasterende toespeling meteen demonstreerde ook strak aan de leer te zijn waar het - met correctieve slaag - opvoeden van zijn kinderen betrof. De cost gaet voor de baet uyt Boechi observeert peinzend de Scheveningers die in de verte richting Maracaïbo stormen, niet nadat hij eerst met enige ergernis zijn boot heeft leeggehoost. Hij maakt zich geen zorgen over deze indringers die in een dag zijn hele visomzet van verscheidene jaren binnenhalen; de tijd zal het leren. Met leedvermaak herinnert hij zich nog het recente experiment van een reder die meende de interinsulaire verbindingen met Aruba en Bonaire te kunnen verbeteren. Ze hadden bedacht dat de hypermoderne hydrofoiluitvinding, toegepast in een vleugelboot, de reistijd aanmerkelijk kon verkorten ten opzichte van het oude houten vrachtschip Niagara. Met veel tamtam werd de eerste ‘vlucht’ aangekondigd en stonden de politici - die uiteraard gratis mee mochten - in hun zondagse ‘bachi’, jasjes, met grote kleurige dassen te trappelen om aan boord te gaan. Boechi had ze zien vertrekken voor een proefvaart uit de St. Annabaai. Hij wilde wel eens van dichtbij zien hoe dit mirakel van varen en vliegen zich voltrok en ging op het Riffort staan om het goed te kunnen zien. Bij het eenmaal
298
buitengaats vol opentrekken van de motoren ziet hij de vleugelboot boven de zee uitkomen. Met de vleugels stuiterend over de huizenhoge golven van golftop naar golftop als een dronken vliegende vis. Geen groter leedvermaak onder de zeevarenden van het eiland om praktisch alle passagiers groen en geel - met hun spuugzakje als openlijke publieke schandebetuiging - na een uur weer te zien uitstappen recht tegenover het Gouvernementspaleis. Na enkele maanden was het weer gedaan en voer de oude vertrouwde Niagara nog altijd in een etmaal - bedaard zwalkend tussen de hoge brekers door - zijn dienstschema tussen de eilanden. Hij let scherp op het gedrag van de vogels. De wara wara’s zijn onrustig, dus zit er verandering in de lucht. De vissen bijten niet vandaag en hij besluit te gaan trekken; de vorige keer had hij geluk en ving zo achter elkaar een paar agressieve tuna’s. Hij zet zijn zeil, arrangeert daarna aan de plecht de vislijnen met verschillende blinkers en zeilt vervolgens een halve windsrak langs de kust richting Westpunt. Hij eet - met zijn knieholte de helmstok sturend - een pan Franses met droge worst die door zijn vrouw in alle vroegte is bereid. Hij geniet van een stukje opgebakken funchi van de vorige avond en neemt wat slokken van de fles met water. Heel praktisch zijn die glazen gallonflessen waarin betaalbare rum wordt verkocht bij de Chinés, de lokale ‘alimentashon’, kruidenier: goed te hergebruiken omdat zij een meegegoten oog hebben in de flessenhals. Hij kan daar dan een strop inleggen en de fles overboord in de zee ter koeling hangen zonder hem te verliezen. In de verte ziet hij de grijze Grumman Trackers van de MLD met ratelende motoren laag boven de zee navigeren. Ondanks de oorlogscamouflage zijn ze goed te volgen omdat de schittering van de zon in de cockpitramen verraadt dat ze grote denkbeeldige vierkanten boven de zee vliegen. Dit keer lijkt het op een oefening, maar een paar maanden geleden was dit harde noodzaak. Met succes hadden ze een sinds een week vermiste
299
collega-visser weten terug te vinden, die richting Colombia afdreef met een kapotte motor. Ineens giert de adrenaline door zijn lijf: de eerste meterlange dradu, mahi mahi geeft hem het nodige gevecht en het duurt even voordat hij de prachtige geelgouden vis met zijn bijzondere, stompe hoge voorhoofd aan boord weet te krijgen. Waarbij het de kunst is de fel spartelende, heen en weer zigzaggende vis niet verstrikt te laten raken in de andere uitstaande lijnen. Vlak daarna vangt hij er nog twee, ietsje langere zelfs; hij zit kennelijk met zijn lijnen in een school en deze hemelse dag kan niet meer stuk. Tevreden bergt hij in de loop van de middag zijn vislijnen op, maar laat er nog een staan voor het geval de barracuda’s in de ondiepere wateren nog appetijt zouden tonen. Hij prevelt een dankgebed en denkt aan zijn oudste dochter die dankzij een studiebeurs van de ‘Gobiernu di Kòrsou’, de Curaçaose overheid, in Nijmegen Nederlands kon gaan studeren. Ze is bijna klaar en hij hoopt vurig dat zij na vijf jaar nauwelijks contact - anders dan haar korte brieven op dun blauw luchtpostpapier geschreven - binnenkort weer terugkomt. Zijn vrouw leest hem telkens met blijde, trotse glimlach voor, terwijl hij zich zorgen maakt over haar terugkeer naar Curaçao. Want sinds kort is er een Nederlandse ‘jonkuman’ in haar leven gekomen en is het maar de vraag of hij naar haar eiland wil meekomen. En als hij hoort hoeveel beginnende leerkrachten in Nederland betaald krijgen, wordt het hem helemaal zwaar te moede. De alleszins begrijpelijke verleiding om voor het geld te gaan is groot. Boechi besluit dat hij een deel van de ongetwijfeld hoge opbrengst van deze dag, naar Nederland zal sturen. Zij heeft geschreven dat de winter koud is en dat zij in een ‘pakus ku roltrap’, warenhuis, een paar wanten en een muts wil kopen. Hij heeft dat al vaker gedaan, maar ziet wel op tegen deze hele onderneming die hem een dag kost. Eerst krijgt hij een ‘kabé bo-
300
to’3, lift van Toontje naar Plasa bieu; hij begroet dan eerst al zijn marquerias aan wie hij al jaren zijn vis levert. Dat gaat meestal gepaard met een paar rondjes in de tegenover Plasa bieu gelegen Netto Bar. Hij hoort dan de laatste politieke nieuwtjes en schandalen uit de stad, waarbij het de kunst is om feit en fictie te scheiden, want je weet het nooit met deze stadse mensen. Na een gebakken visje van Dolores te hebben gekregen, wandelt hij de Kaya Grandi af en vergaapt zich aan de etalages van modewinkels als Moda di Paris, Tauber en Linder en natuurlijk bewondert hij de schitterende horloges uitgestald bij juwelier Kan. Hij vermijdt de Conscientiesteeg, want als Mener Pastor je in het voorbijgaan ziet, ben je aan de beurt. En vandaag heeft hij vrij. Bij het Brionplein aangekomen wacht hij altijd net zo lang tot de Emmabrug opengaat. Door het praktisch alleen op blote voeten lopen heeft hij heel brede, eeltige voeten gekregen en vergaat het lopen met schoenen hem slecht. Hij heeft daartoe een paar Venezolaanse espadrilles van sisal bij de barkjes aan de Ruiterkade gekocht, maar beperkt liefst toch het lopen. Daarom gaat hij vast op de houten bankjes van de pont zitten, die recht tegenover de Botica klaarligt, wachtend met draaiende motor totdat de brug opendraait. Los daarvan vindt hij het varen altijd een heerlijke sensatie, ook in dit geval om te zien hoe de pontkapitein behendig om de in- en uitgaande oceaanscheepvaart heen manoeuvreert. Waarna hij vervolgens de rechthoekige pont met duw- en trekschroeven uiterst precies in de deining - zonder botsen tegen de overliggende kadewal van de Handelskade - weet aan te leggen. Eenmaal aangekomen in Punda vervolgt Boechi zijn weg naar het imposante grote postkantoor langs het Waaigat. Onderweg 3
In vroegere tijden vóór de varende pontonbrug als oeververbinding werden mensen van Otrobanda en het toen nog niet gedempte Rif met bootjes naar Punda overgezet (en vice versa). Men kon toen van het westelijke, ‘pa bou’ gelegen prozenverblijf Zaquito tot aan de kathedraal, oostelijk, ‘pa riba’ bij Skaló, Scharloo, gelegen, varen. Met boten die wrikkend met een roeispaan op de achterplecht werden voortgestuwd. Men kon de booteigenaar verzoeken om gratis mee te mogen varen, waarbij dan voor in de ‘boto’, boot, bij de kop (kabé), moest worden plaatsgenomen. Risico bij het oversteken van de Annabaai bij ruw weer was dat men dan nat werd door overkomend buiswater.
301
verbaast hij zich over het vreemde, wat angstaanjagend vormgegeven oorlogsmonument aan het water. Hij krijgt elke keer weer onaangename gevoelens bij deze gestileerde vrouwenfiguur, zich tegelijk wat schamend voor de ongepastheid daarvan. Want hier worden door de Nederlanders hun doden uit de Tweede Wereldoorlog herdacht. Hij wacht geduldig in de lange rijen voordat hij zijn postwissel in orde kan maken. Hij heeft daarbij hulp nodig omdat zijn ogen de laatste jaren slechter zijn geworden door de continue schittering van de zee in de afgelopen vijftig jaar. Hij zoekt als het enigszins kan de rij uit waar hij door Nadia zal worden geholpen. Want hij kent haar familie al jaren en zij neemt altijd heel vriendelijk en uitgebreid de tijd voor hem. Eens was zijn buitenboordmotor gestolen en had haar vader bij de politiepost bij de Grote Berg ervoor gezorgd dat de ‘ladron’, dief, werd opgespoord. Voor hem in de rij staat een grote Nederlander met een ‘kabé korá’, rossig, peenrood haar in een zwart overhemd zonder knopen met een vreemde boord. Hij poetst regelmatig zijn fors zwetende hoofd af met een grote roodbonte zakdoek. Terwijl de passaatwind heel verkoelend door het ruime, hoge gebouw waait. Ondertussen prevelt hij zachtjes in zichzelf; hij voelt zich duidelijk niet op zijn gemak en pakt regelmatig een dikke zilveren ketting beet, waaraan kennelijk iets belangrijks in zijn broekzak vastzit. Uiteindelijk komt de man aan de beurt en hoort Boechi met stijgende verbazing welke astronomische bedragen door hem worden overgemaakt. Hij kan het niet helpen maar hij hoort betalingen ten gunste van allerlei Nederlandse familieen bedrijfsnamen, zelfs ook de storting aan een kerk in Scheveningen. Hij peinst over deze gefortuneerde man die opgelucht heeft afgerekend met dikke rollen geld, een hoeveelheid die Boechi in zijn leven nog nooit van zo dichtbij heeft gezien. De man loopt vervolgens naar zijn wachtende jonge vriend met vlasblond haar, die vrolijk iets roept over de vis die duur wordt betaald. Hij staat gearmd met een mooie vrouw met Zuid-Amerikaanse trekken. Boechi herkent plotseling Mayerlin in een kleurige broek, waar haar smakelijke ‘chanchan’, achterwerk, goed in uitkomt. Bevallig schommelend op haar hoge hakken loopt
302
ze mee aan de hand van deze Hollandse ‘ jonkuman’, jongeman, om samen met zijn vreemde oude vriend koffie te gaan drinken bij de Ritz. Ze zwaait opgetogen naar Boechi en roept hem toe de groeten te doen aan Toontje. ‘Sigur’, zeker, maar dat wordt een kwestie van voorzichtige timing; hij voorvoelt ingewikkelde interraciale complicaties waar hij niet tussen wil komen. Tantus labor non sit cassus, laat zulks lijden niet vergeefs zijn. Nog nadenkend over dit vreemde tafereel van enkele maanden terug ziet Boechi dat de zon snel begint te zakken. Hij ruimt de vislijnen op, zeilt met de laatste avondwind naar zijn vertrouwde baai en motort het laatste stukje. Met hem lopen ook de andere vissers binnen met wachtende belangstellenden op het strand, om te zien wat ze hebben gevangen. Bewonderende complimenten over en weer zodra de vissers hun vangst laten zien: het was voor de meesten een goede dag geweest. Snel worden de vissen van hun ingewanden ontdaan, de grote vinnen alvast verwijderd. Een enkeling heeft nog de energie de schubben te verwijderen. Toontje heeft zich aan zijn woord gehouden en een paar staven ijs van de ijsfabriek vlakbij de kathedraal in Otrobanda voor hen meegenomen. De volgende morgen vroeg zal hij de gekoelde vangst meenemen. Een spoor van ijswater achterlatend, die via de roestige achterbakbodem wegdruppelt. Er worden sterke verhalen verteld, onder luide bijval van eenieder. De kinderen worden verboden nog de zee in te gaan nu daar de bloedende ingewanden ronddrijven waardoor de haaien zeker zijn geactiveerd. Rondjes rum in kleine papieren bekertjes volgen elkaar in steeds hoger tempo op. De Scheveningers worden besproken, maar de meesten halen hun schouders op. Het was een gezegende dag en Boechi is dit keer op tijd thuis om met zijn kinderen mee te eten. Hij heeft een verse moot voor iedereen meegenomen, die zijn vrouw vervolgens smakelijk bakt in olijfolie met lemoensap. Afkomstig van de uitbundig vruchtdragende lamoenchi-boom die hij dicht bij de septictank in de achtertuin heeft geplant.
303
Een paar dagen later leggen de Scheveningse treilers aan in Willemstad. De bevroren vis, keurig gesorteerd in piepschuim kratten, wordt aan land getakeld. Waarna de Antilliaanse dekhulpen worden betaald en vervolgens zonder veel omhaal snel van boord verdwijnen. De dagvergoeding, die deels in contanten wordt voldaan stipt na elke vistocht, is prima. Veel beter dan elders op het eiland te verdienen is als ongeschoolde kracht. Het is alleen niet gezellig met die nors kijkende Hollander op de brug, die zo nu en dan rauwe commando’s via de luidspreker over het dek galmt, het lijkt bijna mener pastor, die gedragen stem. Nooit een compliment, laat staan dat bij het aanmonsteren wordt gevraagd hoe het met de familie gaat. Oude Gerard en Joris maken de balans op: er is niets mis met de tonnages, integendeel, maar ze zullen binnenkort toch hun zegeningen moeten tellen, vanwege de andermaal te lage dagprijs. Oude Gerard besluit voor zichzelf een red snapper met wat zeekraal te bakken in de kombuis. Hij is van de bijzondere textuur van deze tropische vis gaan houden, met meer graten en geheel anders qua smaak dan hij gewend is van de horsmakrelen en kabeljauw uit de Noordzee. Op het achterdek etend geniet hij van het komende en gaande verkeer aan olietankers die door de nauwe Annabaai het achterliggende Schottegat binnenvaren om bij de Shell-steigers af te meren. Hij besluit zichzelf na een week hard werken op zee behalve op de dagelijkse jenever ook nog op een glas bier te trakteren. Niet verkeerd dit lichte bier van de vlakbij aan de nieuwe haven liggende Amstelbrouwerij. Bij de ondergaande zon met uitzicht op de schitterend verlichte raffinaderij bereidt hij een paar teksten uit Spreuken voor: hem is gevraagd tijdens de komende zondagdienst een nadere exegese te geven, waarop hij zich zeer verheugt. In zijn Statenbijbel legt hij verschillende reepjes papier als bladwijzers bij de aan te halen teksten alvast klaar. Dit erfstuk uit de familie heeft intussen de halve wereld met hem overgevaren. Het blijft zijn favoriete boek, naast de boeken van Cousteau. Het geeft hem elke keer weer inspiratie, vooral nu hij zich ernstig zorgen maakt over het
304
oercalvinistische thema of ‘zoveel inspanning wel wordt beloond ondanks hun harde werken’. Althans niet naar de rendementsverwachting van zijn familie-investeerders. Hij besIuit tijdig ter kooi te gaan in zijn slecht ventilerende hut en hoort als laatste nog opgewonden mannenstemmen door de kleine patrijspoort. Die van Joris en zijn mariniersvrienden, nu zij hebben besloten weer eens uitgebreid te gaan passagieren. Toontje zal ze afzetten bij Campo, die zich verbaast over de opschepperij van deze kennelijk viriele Hollanders. Maar het loont om via Hato naar Banda Bou te rijden want de fooien van deze makamba’s zijn altijd goed. En als het om vrouwen gaat, zal hij hun zijn geheim niet uitleggen: hij zal er nooit voor betalen, hij prefereert waarlijk ongepretendeerde seks en alleen dan als hij en zij er echt zin in hebben. Epílogo: hende bieu i pònchi barkanan manda na ròchi?4 Boechi zit op zijn ‘stupi’, terras, onder een kale peer bij de voordeur van zijn huisje, waar de insecten in hun dodendans omheen dartelen. Het schaarse licht helpt hem om te zien waar hij tastend loopt en voorkomt dat hij een verdwaalde kakkerlak plattrapt. Het licht brandt dag en nacht met als belangrijkste reden om het ongewenst binnentreden van de geesten te voorkomen. Boechi is intussen bijna blind, maar hij geniet nog elke avond van de zonsondergang, weliswaar in alle wazigheid maar met de weldadige warmte die hij hard nodig heeft. Zijn zoon Janchi heeft inderdaad zijn hart voor de visserij geërfd en een grotere bark laten bouwen, waarmee het toch vertrouwder is ver de zee op te gaan. Zijn jongste zoon die nu bij ACU werkt - de ambtenarenfinancieringscooperatie - heeft Boechi’s woonhuis gekocht en met een hypotheek verder uitgebouwd voor zijn vrouw en drie kinderen. Voor zijn ouders heeft hij een huisje achterin de kraal gebouwd. Samen met zijn zus zorgen ze dat 4
Oude mensen en ponten (van de Emmabrug) op Ròchi (rotsige plek bij het Rif) afdanken.
305
Boechi niets tekortkomt; elke avond krijgt hij warm eten en in de weekenden schuift hij dankbaar aan bij een van zijn drie kinderen. Vooral als er verse vis door zijn jongste is gebracht, wordt het feest. Na afloop drinkt de familie traditiegetrouw een paar kelkjes en vertelt Boechi over de keren dat het voor hem ‘skapa’, zwijnen, was op volle zee, bij een onverwachts snel opstekende tropische storm. Hij denkt aan zijn vrouw die net plotseling is overleden en altijd goed voor hem is geweest. Hij was haar nauwelijks ontrouw en zij had hem die ene keer snel vergeven. Eerder dan de priester, die hem het beeld van het vagevuur en de hel zo plastisch had beschreven, dat hij het bijna ging geloven. Nog maandenlang had hij zijn wezenlijke, echte berouw moeten betuigen terwijl de andere pastoor thuis alweer aan de deur stond met de indringende vraag wanneer het volgende kind werd verwacht. Hij dankt aan deze standvastige vrouw hun gezamenlijke schat aan kinderen: hun dochter geeft nu les aan het VWO op het eiland. Heel modern wil zij voorlopig nog geen kinderen van haar Nederlandse man, die zich wonderwel heeft aangepast en met zijn schoonouders vloeiend Papiaments met een licht accent spreekt. Boechi schuifelt naar binnen en zet de shutters aan de windzijde wijd open. Vlak daarop valt hij in een diepe weldadige slaap. Morgen gaat hij misschien mee met zijn zoon, als hij op tijd wakker wordt. Hij heeft nog altijd de uitdaging staan of hij een grotere zeilvis dan zijn vader kan vangen. Mocht hij zich verslapen dan gaat hij met Toontje en wat oude vissers een domino leggen. ‘Danki pa mañan ku Dios ke’, dank aan God voor de volgende dag als die het wil, of misschien wordt hij wel niet meer wakker. De ogenschijnlijk bozige, maar eigenlijk intens verdrietige exschipper Oude Gerard is voor de verpleging in het oudenvandagentehuis ‘Het Laatste Anker’ vlak bij de Scheveningse haven, vaak een - onbegrepen - bezoeking. Hij wil niet meedoen in de groep en zondert zich regelmatig af in zijn kamer. Hij eet steeds minder en slaat alle uitnodigingen voor amusementsprogramma’s categorisch
306
af; die bingo’s zijn voor hem een belediging van zijn intelligentie. En die godslasterende showprogramma’s en cabarets die vooral de nieuwe commerciële zenders de ether in blèren, wil hij al helemaal niet zien. Overdag is hij vaak te vinden op de havenhoofden waar hij gezien zijn versleten knieën, moeizaam naartoe wandelt. Bij weer en wind het hele jaar door, behalve op zondag. Want hij blijft een trouwe kerkganger ondanks zijn nog altijd aanhoudende worsteling met alle geboden en interpretaties daarvan. Zijn te knellende geloofsgemeenschap heeft hij verlaten, nu de jonge pastor van de Gereformeerde Kerk hem opzoekt in het tehuis en hem beter lijkt te begrijpen. Zeker in het verdriet dat hij heeft nu hij door zijn eigen vrouw in dit bejaardenhuis is opgesloten, omdat hij thuis in zijn opstandigheid onhandelbaar zou zijn. Hij had al jaren geleden willen scheiden, maar kreeg daar nooit toestemming voor van de kerkenraad. Zijn ‘broeders tot hulp’ van het vrijgemaakte kerkgenootschap, maar dan niet in letterlijke zin, waren toen zijn wrange gedachtes. Terwijl zij is blijven wonen in de riante woning die hij na jaren achtereen godvruchtig vissen in de wateren rondom Mauritanië voor haar en de kinderen had gebouwd. Hij ziet zijn gezin zonder meer niet vaak meer en brengt zijn dag door met het kijken naar de binnenkomst van de sterk ingekrompen Scheveningse vloot. Hij blijft daarvan nog altijd intens genieten, vooral ook van de jaarlijkse vlaggetjesdag als de eerste nieuwe haring weer aan wal wordt gebracht. Soms nodigt hij zichzelf uit bij een familielid dat nu op een reuzentrawler vaart en soms heel even in de haven aanlegt. Hij krijgt dan een kop koffie, waarbij ze hem inwijden in de nieuwste technieken van visdetectie en omzeiling van visquota. Dan schitteren zijn oude fletse ogen weer: de geavanceerde techniek om Gods gaven steeds efficiënter uit de zee te kunnen halen wordt steeds geraffineerder. Hij ziet dan op de terugweg de verpauperde tweede binnenhaven waar hij vroeger samen met zijn neefjes zoveel plezier had gehad met het - niet geheel ongevaarlijke spelletje - ‘over de fusten springen’. Daar liggen nu alleen nog achtergelaten roestige uitzetgieken,
307
vergane stapels netten en kapotte trawlerborden. In de voormalige visafslag zijn fancy restaurants geopend voor vakantievierende Duitsers en zakenlieden uit Den Haag. Zelfs zijn favoriete restaurant met houten tafels en lange banken van voorheen de Weduwe wordt nu overspoeld met mensen die zich trots afficheren met ‘yuppen’. Die verse vis direct uit de zee nog altijd weten te waarderen en de dikke vette baklucht die onuitwisbaar doordringt in hun dure pakken op de koop toe nemen. Zo nu en dan krijgt hij een kaart van Joris, die allang is gestopt met vissen en achterbleef op Curaçao. Hij is huizenprojecten gaan ontwikkelen en heeft inderdaad die mooie Antilliaanse vrouw getrouwd. Hij is gezegend met een rijke kinderschare die allen namen verband houdend met vlinders (Poppy, Aurelia en Zandoogje) hebben gekregen. Prachtige donkerbruine kindertjes met blond kroeshaar zoals te zien op de jaarlijkse fotokerstkaart die hij trouw verstuurt. Elke keer met een - handmatig bijgeschreven - profaan gezegde over vissen, zoals ook dit keer: hij drinkt nog steeds geen water omdat de vissen daar ontucht in plegen. Oude Gerard heeft intussen meer dan twintig kleinkinderen, velen met het karakteristieke rode vlasblonde haar. Geen van hen vaart, maar ze doen het goed en vertellen hem enthousiast over VUT, papadag, zwangerschapsverlof, en allerlei andere onbegrijpelijke sociale uitvindingen waarvan hij zich afvraagt wie dat allemaal betaalt. Een aantal kleinkinderen bezoekt hem trouw tijdens de feestdagen na de kerkdienst, waarbij hij geniet van hun opgetogen, rode konen nadat hij hen een zilveren daalder heeft toegestopt. Of ze hem echt begrijpen met zijn verhalen over vissen in die verre zeeën weet hij niet, het zijn immers vervlogen tijden. ’s Nachts schrikt hij dan wakker met het schrijnende gevoel er niet meer bij te horen. Het is omdat het Boek het verbiedt, maar in al zijn neerslachtigheid droomt hij soms ervan om bij nacht en ontij van de uiterste punt van het havenhoofd af te springen.
308
Wie eenmaal de bekoring van deze eilanden heeft ondergaan, vindt steeds nieuwe bekoring en hij zal zich op den duur niet meer uit de luister kunnen losmaken. (Hoofdredacteur De Wit van de Beurs- & Nieuwsberichten, 1948) Zestig jaar later herhaal ik de eerste voettocht van mijn vader door de binnenstad van Punda. Met mij meelopend zou hij dan hebben gezien dat de Rodesteeg, de Draaiweg en de Tafelsteeg zijn opgeleefd door uiteenlopende soorten barretjes en restaurantjes. Die Franse champagnes en Cubaanse sigaren aan modieus geklede, welvarende Antilliaanse jongeren serveren, gezeten op oude leren crapauds op de smalle stoepjes. Onder luide latino-muziek met strakke harde ritmes van de percussie van Oscar de Leon of ballades van Santiago de Cuba; geheel anders dan de melodieuze varianten van Padu del Caribe uit zijn tijd, maar toch weer heel vergelijkbaar qua sfeer. Hij zou er graag bij hebben gezeten voor de vrijdagnamiddag ‘ku bibida i komementu’: met eten en drinken een mooi weekend inluidend. Hij zou hebben opgemerkt dat de schoenenwinkel niet meer bestaat maar heeft plaatsgemaakt voor een ontwerper van trendy lampenkappen. We zouden zien dat de panden van Pietermaai aan de zee weer in volle glorie zijn hersteld, ditmaal met fellere, meer geaccentueerde kleuren dan destijds. En dat Pietermaai is omgedoopt tot Kaya Wilson Godett. In de nabijgelegen Oranjestraat komen we vlak daarna een deerniswekkende, verloren oude man tegen. Staande voor zijn - naar Nederlands begrip - onbewoonbare huis. Gekleed in een oud T-shirt vol gaten met een vervaagd biermerklogo. Onzeker wiebelend op oude scheef afgesleten plastic slippers. Hij verheft zijn roestige stem en doet luidkeels zijn beklag over het gebrek aan fatsoen van de nieuwkomers in zijn wijk. Die geen respect tonen en zelfs niet eens de moeite nemen hem te begroeten. Ik sta in het weekend in Fuikbaai tot aan mijn middel in het lauwwarme water van het pristien smaragdgroene lagoen, in directe ver-
309
binding met de zee; het voelt als bijna baarmoederlijke weldaad. Met mijn schoolgenoten, buurjongens en vrienden gaat het gesprek over de volgende generatie kinderen van het eiland met hun eigen dromen en toekomstidealen. Die naast hoop, vooral vertrouwen op het maakbare, ingegeven door eeuwenlange trots en fierheid. Genietend van het moment, vol levenslust en een gulle lach om kleine dingen. In principe gastvrij, maar ook terughoudend en afwachtend tegenover nieuwkomers op hun eiland, en vooral hun achterliggende intenties. Kinderen die zich bij de schitterende zonsondergang alweer verheugen over de volgende dag, als de natuur weer met hernieuwde energie losbarst. Optimisme dat op Curaçao altijd alles mogelijk is en blijft. En voor mijn generatie leeftijdsgenoten die ook weggingen van de Antillen het troostrijke in de woorden van René de Rooy: Dag eiland in de wind; hier is mijn trots geworden tot wat het is, sterker dan de pijn, sterker dan het verlangen om je niet te verlaten. Maar waar het hart aan hangt hoeven wij nimmer vaarwel te zeggen want het is een deel geworden van ons bestaan. Ik loop nog slechts enkele dagen over deze beminde bodem, door de straten van deze vertrouwde, warme stad, met de kleuren van mijn beste jaren. Vraag niet waarom ik ga. Het moet zo zijn ...
310
Interessá Zo wordt iemand aangeduid die teveel leunt op een ander en zijn ‘vrienden’ zodanig kiest dat hij daar uiteindelijk weer een stukje beter van wordt. Negatief uitgelegd een profiteur. Maar waar ligt de dunne scheidslijn met het principe ‘kani mi, pa mi kani bo’ van elkaar vooruit helpen? Ik heb deze essays alleen maar kunnen schrijven door de onbaatzuchtige hulp en de uitgebreide ondersteuning die ik kreeg. Altijd kon ik een beroep doen en werd er welwillend meegewerkt. Dit boek heeft mij iets anders gebracht dan ik vooraf had verwacht toen ik aan het project begon: aanhalen van oude en nieuwe vriendschapsbanden en het mogen delen van levenservaringen en emoties. Ik hoop die ook te hebben teruggegeven door onze gezamenlijke herinneringen en ervaringen niet voor mijzelf te houden, maar op te schrijven en te publiceren. Tur kos zuiver … Met onuitsprekelijke dank aan: Anko van der Woude, zandbakvriend en architect van restauraties van eeuwenoude gebouwen met gedurfde eigentijdse aanpassingen. Die met tomeloos enthousiasme mij inwijdde in niet alleen de bouwkundige magie van Curaçao, maar ook al datgene dat geheel is veranderd in onze generatie. Bea van der Jagt (1914-2015), langstlevende onderwijzeres op Curaçao die mij heeft leren lezen en schrijven en vele generaties Antillianen normbesef heeft bijgebracht. En haar zoon Rob, mijn kleuterklasgenoot van toen, die herinneringen uit onze jaren met mij deelde en het hoofdstuk over onze Joan Mauritsschool heeft gecorrigeerd. Dick Boukema, leraar Nederlands aan het Peter Stuyvesant College, kritische geest en inspirator die mij heeft leren nadenken over de
311
macht van het woord en de logica van het betoog. Die het opstandige provo-tijdsgewricht van de jaren zestig voor mij inzichtelijk maakte, vanuit geheel andere invalshoek. Dirk Jan en Esther van Haaren–Hart, hoeders van het gesproken Papiamentu en het geschreven cultureel erfgoed van Curaçao. Die met precisie en geduld het manuscript hebben geredigeerd, waardoor veel begripsverwarring werd voorkomen. Die hun taxatie van de toekomstkansen van het eiland zo open met mij hebben gedeeld. Ingeborg van Hoek, actuaris die het vastgelopen, weggelegde document in momenten van wanhoop weer tot leven heeft gebracht. En ervoor zorgde dat het qua structuur leesbaarder werd door de drie natuurlijke levensfasen te kiezen. Die mij het verschil in pensioenstelsels uitlegde, waarbij wij tot een verrassende ontdekking kwamen over de overeenkomsten tussen Lubbers en Godett. Dr. Ph.P. Meerburg, Dominee van de Fortkerk die mij toch heeft doen geloven dat er ‘meer’ is dan alleen het aardse, ondanks knellende structuren die sommige kerken van religies hebben gemaakt. En dat twijfelen en fouten maken mag, zij het met argumenten. Die voor mij inhoud gaf aan het ‘Erbarme dich’. Marcel van der Plank, vriend sinds de trapauto, de laatste Gevolmachtigd Minister die naast staatkundige correcties ook andere misvattingen over de Curaçaose samenleving rechtzette en met zijn schitterende humor mij positief prikkelde. Die mij zijn ideaal van het ‘tua res agitur’ uitlegde al wandelend door ‘Skalo’ en het gerestaureerde Fleur de Marie waar we vroeger niet in konden. Marjan Sonnema, mijn chichi, mijn geheugen, mijn waarheidscheck op herinneringen die ik voor waar achtte maar die regelmatig bijstelling behoefden. Mijn onvermoeibare familiefotograaf. Mijn steun en
312
toeverlaat die al 63 jaar mentaal mijn hand vasthoudt en mij ruimhartig altijd weer optilt als ik weer eens struikel. Max Diemont, verre voorvader van mijn kinderen. Veearts, wijze humoristische nestor en restaurateur van Jan Kock. Maar vooral hoeder van de Geesten: opdat die nooit worden vergeten. Meindert Sonnema, mijn vader, die mij intens heeft gestimuleerd alles binnen mijn bereik te proberen en te ondernemen, die eindeloos geduld had en mij heeft geleerd wat rechtvaardigheid inhoudt. En mijn moeder Jantje die het element streng, in de zin van discipline en altijd doorzetten, daar liefdevol aan toevoegde. Mijn kinderen Arnaud, Anne en Wytse, mijn raison d’etre die met hun totaal verschillende persoonskenmerken mij elke keer weer met enorme dosis (zelf-)spot - wijzen op mijn mindere eigenschappen. Wim van den Oudenalder, cantor-organist van de Fortkerk, die mij heeft ingewijd op de keizer aller muziekinstrumenten. Die naast vele levenslessen in mijn onzekere jonge jaren, mij de liefde voor het gezamenlijk muziekmaken heeft bijgebracht. Tenslotte de fotografen, Jeanne Gielen, Rob Schatborn en Wim ter Hart met piloot John van Meerten, die een bijzondere rol hebben vervuld in het ‘raadplegen’ van mijn geheugen: dankzij het belangeloos ter beschikking stellen van hun foto’s en dia’s kon ik mijn herinneringen ‘in beelden’ nader uitwerken. Voorts hoop ik dat voor zowel mijn generatie, als voor de nieuwkomers die nog niet op het eiland zijn geweest, de pure, ruwe schoonheid en het intrigrerende van dit fascinerende eiland uit deze foto’s mogen blijken.
313
Geraadpleegde literatuur Hoofdstuk I Antilliaans Spreekwoordenboek. Peter Hoefnagels, Shon W.Hoogenbergen en Elis Juliana Dikshonario erótiko. T. Marugg De Nederlandse Antillen. W. van de Poll Curaçao in vogelvlucht. W. ter Hart The Work of Oscar Niemeyer. O. Niemeyer Encyclopedie van de Nederlandse Antillen Het paradijs overzee. G. Oostindie Geschiedenis van de Antillen. L. Dalhuisen et al Jan Gerard Palm, Leven en werk van een muzikale patriarch op Curaçao. J.I.M. Halman en R.A. Rojer Een eeuw architectuur op Curaçao. R.G. Gill Lawrence of Arabia. T.E. Lawrence Architectuur & Stijl. H. Fonk Hoofdstuk II Sambumbu 1 t/m 10. Pater Brenneker The Dutch Overseas. C.L. Temminck Groll Ons koninkrijk in Amerika – West-Indië. B.J.O Schrieke et al Jan Gerard Palm, leven en werk van een muzikale patriarch op Curaçao. J.I.M. Halman Staatsbladen van het Koninkrijk der Nederlanden, waaronder No. K 419 en 64 Papiaments leerboek. E.R. Goilo 65 Jaar APNA, de weg naar een modern, bedrijfsmatig Pensioenfonds. APNA Russia and history’s turning point. A. Kerensky Portfolio selection. H.Markowitz Frank Lloyd Wright: an autobiography. F.L. Wright Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden N 941, 27 april 1936
315
Tweede Kamer der Staten Generaal K. 419, Wet houdende een interim regeling 1950 Kleine Zeereis. C. de Haseth Het ABP en het mysterie van de verdwenen miljarden. H. Kemner Publicatie 1803 # 29 Website Docodomo Scharloo. P. Pruneti Winkel Hoofdstuk III The Dutch in the Caribbean. C.C. Goslinga The Dutch in the Caribbean and in Surinam 1795 – 1942. C.C. Goslinga Tula. J. Leinders Schoolatlasje behorend bij de Nederlandse Antillen en de overige eilanden van de Caraïbische zee, Venezuela en Colombia. Frater M. Realino Uit de Vrije School geklapt. T. Jeurissen Hoofdstuk IV Nos mata i palunan. B. de Boer Buniteza den secura. M. Arnoldo en F.B.M. Staarink Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het veertigjarig bestaan van het Vrijwilligers Korps Curacao. V.K.C. DBNL, diverse publicaties Preludium Tijdschrift voor Litteratuur 3 - 4 9e jaargang 1992/1993 Net Awó. N. Ecury Palmblad, Een kleine Curaçaose cyclus. W. Palm Verhalen uit het Verleden 2. E. Langenfeld De boten van Brakkeput. M. Diekmann 101 Aforismen, Paradoxen, verzinsels en andere waarheden over Curaçao. A. Reinders Werbata, de Topografische kaarten van Curaçao. J.B. Haviser
316
Hoofdstuk V Mogen de eilanden zich verheugen, geschiedenis van het protestantisme op de Nederlandse Antillen. J. Hartog Leven en muziekwerken van de dichter-musicus J.S. Corsen. A.M.G. Rutten Curaçaoensia. Pater Brenneker Bijbel van de Verenigde Protestantse Gemeente Liedboek van de Verenigde Protestantse Gemeente Synode conform Ordonnantie 12 artikel 1 m.b.t. het Opzicht der Predikanten Das Jüngste Gericht. D. Buxtehude De morgen loeit weer aan. T. Marugg Projecten Curaçao 1946 – 1969. B. Smit Hoofdstuk VI Atardi. J. Sickman Corsen The Embarressment of Riches. S. Schama Hoofdstuk VII Skein, Documentaire van een school. J.J. Bade en H.J. Boukema et al Ik Jan Cremer. J. Cremer Pika. C. Bakker, H.J. Boukema, Henderikse Website Kolegio Alejandro Paula Hoofdstuk VIII Een Vreemdeling op Aarde. B. van Leeuwen De rots der struikeling. B. van Leeuwen Ik heb altijd gelijk. W.F. Hermans De laatste resten tropisch Nederland. W.F. Hermans Beurs- & Nieuwberichten diverse jaargangen De mislukkingskunstenaar Willem Frederik Hermans, Biografie deel I. W. Otterspeer
317
De zanger van de wrok Willem Frederik Hermans, Biografie deel II. W. Otterspeer Obras de Jacobo Palm, Album para piano. Palm Music Foundation Why Nations fail. D. Acemoglu & J.A. Robinson Hoofdstuk IX Beurs- & Nieuwberichten, diverse jaargangen Interventie op afspraak. K. Croese Amigoe, diverse jaargangen How the world works. N. Chomsky Di Kon? Un dokumentashon Sindikal di ABVO Publikaties Stichting Monumentenzorg Curaçao Gedenkboek ter gelegenheid van het 150-jarig bestaan van de Curacaosche Courant N.V. Monumenten in de steigers. J. Toeter en A. van der Woude Hoofdstuk X Boekje verschenen kort voor de komst van H.M. Koningin Juliana en Z.K.H. Prins Bernhard der Nederlanden in oktober 1955 en aan de schoolkinderen van Curaçao uitgereikt. Rijksvoorlichtingsdienst (RVD) Programma van het bezoek van Hare Majesteit De Koningin en Zijne Koninklijke Hoogheid De Prins der Nederlanden aan de Nederlanse Antillen van 2 sept – 8 oktober 1965. R.V.D. Programma van het bezoek van Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Beatrix en Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Claus aan de Nederlandse Antillen van 16 juli – 29 juli 1966. R.V.D. Koninklijk bezoek aan de Nederlandse Antillen. W. van de Poll Politieke geschiedenis van de Nederlandse Antillen en Aruba 1950 – 1993. A. Reinders Kristòf Volúmen XV-4, 2014. A. Lampe Boodschap aan de jeugd van Suriname en de Nederlandse Antillen van H.M. Koningin Juliana in 1955
318
De man die in de put sprong. Willem Schermerhorn 1894 – 1977. H. Langeveld El Principe (vert.). N. Machiavelli De parels en de Kroon. G. Oostindie Verzamelde werken 1 t/m 7. N. Debrot Ocalia schildert Curacao. J. Römer-de Vreese In de schaduw van de gouverneurs. W.F.M. Lampe Hoofdstuk XI Wikipedia Curaçao in vroeger dagen. C. J. Engels en J van de Walle Oranje en de zes Caraïbische parelen 1898-1948, officieel gedenkboek van het gouden Regeringsjublileum van hare majesteit Koningin Wilhelmina. P.A. Kasteel et al Knellende koninkrijksbanden. G. Oostindie Tweede Kamer der Staten Generaal, Aanvaarding van het Statuut, 3517, 1954 Tweede Kamer der Staten Generaal, Wijziging van het Statuut, 2010 Hoe ons land geregeerd wordt. H.L. Braam Caraïbische cadens. Liber amicorum E.A.V. Jesurun From third world to first: the Singapore story 1965 - 2000. Lee Kuan Yew Buiten de schaduw van de gouverneurs. W.F.M. Lampe Beneden de wind, herinneringen aan Curaçao. J. van de Walle Herman van Roijen (1905-1991): Een diplomaat van klasse. R. van der Maar, H.Meijer Hoofdstuk XII Goud voor Asiento S.O.V. Asiento Shell Curaçao N.V. Waarom elf Antillianen knielden voor het hart van Chopin. J. Brokken Enzovoort. L.Huizinga
319
Beknopte beschrijving van de Nederlandsche overzeesche bezittingen. M.D. Teenstra De Passaat. Orgaan van Shell Curaçao N.V. Nos Isla, personeelsblad van Shell Curaçao N.V. Shell Jaarverslagen. NV Koninklijke Shell Koninkrijksbeleid fataal voor Curaçao. N. George Hoofdstuk XIII Schets van de politieke geschiedenis der Nederlandsche Antillen in de Twintigste Eeuw. Mr B. de Gaay Fortman Wereldoorlog in de west - Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba 1940 – 1945. L. van der Horst Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. L. de Jong Antilliaans Dagblad. L.D. Gerharts Islands in the stream. E. Hemingway Mededelingen Openbaar Lichaam Bonaire The old man and the sea. E. Hemingway Hoofdstuk XIV Wetgevingsoverleg van de vaste commissie voor NederlandsAntilliaanse en Arubaanse zaken Bernhard. A. van der Zijl Juliana en Bernhard. C. Fasseur Verslagen der Staten van de Nederlandse Antillen Orfeo ed Euridice. C.W. Gluck Vier Gedichten. E. Juliana Architecture. Z. Hadid Bewoond Scharloo. C. Gomes Casseres Hoofdstuk XV Verworpen vaderland. R. de Rooy
320
Verantwoording foto’s Frontblad: Brug bij plantage Sorsaka: Jeanne Gielen Hoofdstuk I Natural Bridge Aruba: Wim ter Hart en John van Meerten Ineengestorte Kon. Julianabrug: Wim ter Hart en John van Meerten Club de Gezelligheid en KNSM kantoor: Schatborn pages Westend bioscoop: Schatborn pages Kas Pali Maishi: Jeanne Gielen Landhuis Groot Davelaar: Jeanne Gielen Hoofdstuk II Pietermaai Zeesteeg: Jeanne Gielen Algemeen Pensioenfonds Ned. Ant.: Meindert Sonnema Theater Cinelandia: onbekend Do ut Des: Staatsblad New Miami: Marjan Sonnema Schets Nieuwbouw APNA: Architect Nolte Luchtfoto Fort Oranje Nassau en St Annabaai: Wim ter Hart en John van Meerten Fort Oranje Nassau: Schatborn pages Hoofdstuk III Kleuterklasfoto Johan Mauritsschool: onbekend, waarschijnlijk Wim ter Hart Kaartje Curacao: tekening Frater M. Realino Radulphuscollege: Wim ter Hart en John van Meerten
321
Hoofdstuk IV Weekendhuis: Meindert Sonnema Mondi met koeienschedel: Marjan Sonnema Visser Noordkant: Schatborn pages Spaanse Water Jan Sofat: Wim ter Hart en John van Meerten Kas di Bleki met reclame: Schatborn pages Huis Carlos Weeber: onbekend Huis Spaanse Water: IMD Design Standbeeld Kikkert: Anko van der Woude Comader Rais Yubi Kirindongo: onbekend Tafelberg: Meindert Sonnema Fuikbaai mijnbouwmaatschappij: Wim ter Hart en John van Meerten Hoofdstuk V Fortplein: Wim ter Hart en John van Meerten Kansel Fortkerk: onbekend Diokoor in Brievengatkerk: onbekend Kerk Brievengat: Wim ter Hart en John van Meerten Hoofdstuk VI Landhuis Jan Kock: Schatborn pages Veldwachters: onbekend Slavenmuur Siberië: T. Steenhuisen Saliña St. Marie: Schatborn pages Cactushaag met wasgoed: Schatborn pages Kai Orgel: onbekend Conjunto: onbekend Landhuis Jan Kock: onbekend Hoofdstuk VII Peter Stuyvesant College: Meindert Sonnema Standbeeld Koningin Juliana: onbekend
322
Standbeeld Peter Stuyvesant: Marjan Sonnema Leraren Panhuizen en Roth: Marjan Sonnema Lerarenkorps PSC: onbekend Nepo, Brenneker Bleki Kortá: Museum van Bonaire Nepo, Leeuw: collectie H.J. Boukema Corsau fotoschilderij Ocalia: onbekend Luchtfoto Barber: Wim ter Hart en John van Meerten Brief Ocalia aan de inspecteur: H.J. Boukema Hoofdstuk VIII Maquette Hilton, architect Ben Smit: onbekend Piscadera: Schatborn pages Hilton Hotel: Wim ter Hart en John van Meerten Hoofdstuk IX Verwoest Punda: Siebe Sonnema Klassefoto: onbekend Demonstrerende menigte: site Stanley Brown Verwoest Brionplein: Siebe Sonnema Punda brand: Wim ter Hart en John van Meerten Punda Handelskade: onbekend Kura Ulanda: IMD design Restauratie pand: I. van Hoek Luchtfoto Otrabanda: Wim ter Hart en John van Meerten Nieuwe woningbouw Otrobanda: site R. Lobo Patriciërshuis Scharloo: Marjan Sonnema Hoofdstuk X Foto gouvernementspaleis: Schatborn pages Zeven Provinciën: Meindert Sonnema St. Annabaai: Martin Spee APNA: Meindert Sonnema Aubade Fortplein: Schatborn pages
323
Campagne-auto KVP: Meindert Sonnema Fundamenten hotel St Martha: Marjan Sonnema Gouverneur Debrot: onbekend Bastionmuur Gouverneurspaleis: Marjan Sonnema Gouverneurspaleis: Schatborn pages Hoofdstuk XI Statuutmonument: onbekend Tekening Statuut door E. Jonckheer: onbekend Toespraak H.M.Koningin Juliana Curaçao: onbekend Creme Caleche: Schatborn pages de Mol Koningin Juliana 1965: Marjan Sonnema Hoofdstuk XII: Shell-hoofdkantoor: Schatborn pages Schottegat: Soublette et fils? Schottegat-raffinaderij: Schatborn pages Luchtfoto Isla: onbekend Schottegat Marchena: Schatborn pages de Mol Joodse begraafplaats: Schatborn pages Luchtfoto Isla: Marjan Sonnema en Siebe Sonnema Awa di jobe: Schatborn pages Luchtfoto waterfabriek Mundo Nobo: Wim ter Hart en John van Meerten Julianadorp: Schatborn pages Kas di bleki korozín: Schatborn pages Magyari: onbekend Post 5-bord: I. van Hoek Hoofdstuk XIII Huisjes Zeebad Hotel: Meindert Sonnema Interneringskamphuisjes: B. de Gaay Fortman Karko bij Lac: onbekend
324
Zoutpannen: Wim ter Hart en John van Meerten Slagbaai Park Washington: Wim ter Hart en John van Meerten Hoechstfabriek Weert: onbekend Kralendijk: Wim ter Hart en John van Meerten Wahu: I. van Hoek Demonstratie: onbekend Hoofdstuk XIV Groepsfoto Rooi Catootje: bibliotheek Mongui Maduro Nieuwbouw Rooi Catootje: bibliotheek Mongui Maduro Geboorteherdenkingsbord Beatrix: Marjan Sonnema Eetkamer het Loo: onbekend Koningin Juliana Gouverneurspaleis: Schatborn pages Vissersboot Juliana: Schatborn pages Hoofdstuk XV Noordkant: Jeanne Gielen Prinsessen Irene en Margriet in Breedestraat: Marjan Sonnema
325