7 minute read
3.3 Didactiek mondelinge taalvaardigheid
3.3 DI DACTI EK MO ND E LI NG E TA AL VA AR DI G HEI D Bij spreken zijn vier aspecten belangrijk die je dan ook met de leerlingen moet inoefenen: de inhoud begrijpelijk overbrengen, de regels van de gespreksvorm naleven, een gepaste taal gebruiken en aandacht besteden aan de presentatie.
3.3.1 De gespreksvormen
Op school zijn er twee gespreksvormen: gesprekken tussen leraar en leerling en gesprekken tussen leerlingen.
1. Gesprekken tussen leraar en leerling(en)
Deze kunnen klassikaal of in kleine groepen georganiseerd worden. Heel bekend zijn het kringgesprek (in kleine of grote kring) en het onderwijsleergesprek, waarin de leraar zelf informatie geeft, maar ook veel vragen stelt. Stel vooral open vragen waarbij de leerlingen moeten nadenken en complexe taalfuncties gebruiken.
2. Gesprekken tussen leerlingen
Je kunt de leerlingen per twee indelen: dialogen. Je kunt ze ook in groepjes van drie of meer indelen: polylogen. Vooral deze laatste kunnen nogal eens de mist ingaan. Vaak worden deze gesprekken competitief, waarbij kinderen niet naar elkaar luisteren of cumulatief, waarbij kinderen niet doorvragen en argumenteren. De beste gesprekken zijn exploratieve gesprekken, waarbij de kinderen naar elkaar luisteren en elkaars mening respecteren.
In het boek ‘Volop Taal’ vind je een voorbeeld van een exploratief gesprek op blz. 131.
We kunnen deze techniek aanleren door de kinderen basisregels voor een exploratief gesprek aan te bieden:
1. We moedigen elkaar aan om te spreken.
Wat denk jij?
2. We hebben respect voor elk idee en mening.
3. We kijken en luisteren naar elkaar.
4. We geven uitleg en vragen argumenten.
Ik denk dat … want …
Waarom denk je dat?
5. We leggen uit waarom we het eens of oneens zijn.
HOGENT 2022-2023 35
Pagina 35 van 123
Ik vind het niet goed want … Ik ga akkoord want … 6. We werken samen aan een besluit dat iedereen goedvindt.
Om kinderen hierin te ondersteunen kun je werken met praatkaartjes, die de leerlingen een spreekkader bieden om een beslissing te nemen en die te onderbouwen met duidelijk verwoorde argumenten. Geleidelijk aan kun je deze ondersteuning afbouwen, zodra de techniek geautomatiseerd is.
Je vindt deze praatkaartjes in het boek ‘Volop taal’ blz. 143.
Het succes van deze exploratieve gesprekken staat of valt met de opdracht zelf. De opdracht moet vooral functioneel en probleemoplossend zijn.
In het boek ‘Volop taal’ vind je op blz. 141 een checklist die je kunt gebruiken om je opdrachten te ontwerpen.
3.3.2 De leerinhouden in een les spreken en luisteren
• Je kunt op een betekenisvolle manier aandacht besteden aan de volgende vier aspecten. Dit vormt een deel van de leerinhoud van je les en moet je als dusdanig in je vola aanduiden.
1. De spreker moet de inhoud duidelijk kunnen overbrengen, zodat de luisteraar hem kan begrijpen. Dit doe je onder andere door te zorgen voor een heldere structuur en die in je inleiding toe te lichten.
2. De spreker moet een gepaste taal gebruiken: woordkeuze, zinsbouw, formulering van vragen of instructies, … 3. De gespreksvorm kan een monoloog, een dialoog of een polyloog zijn. Elke vorm heeft zijn eigen kenmerken en conventies.
4. De spreker moet aandacht besteden aan de presentatie: de manier waarop de boodschap non-verbaal gebracht wordt: stemgebruik, articulatie, tempo, volume, mimiek, oogcontact, lichaamshouding.
In het boek ‘Volop Taal’ op blz. 132-133 vind je een illustratie van deze aspecten aan de hand van praktijkvoorbeelden.
• Naast deze vier aspecten wordt de leerinhoud van je activiteit gevormd door de
HOGENT 2022-2023 36
Pagina 36 van 123
strategieën die leerlingen kunnen inzetten om vaardige taalgebruikers te worden.
Voor luisteren zijn dit de belangrijkste strategieën:
1. Oriënteren op de boodschap en luisterdoelen stellen: door voorkennis te activeren en de inhoud van de boodschap te voorspellen.
2. Verbindingen maken: door de inhoud van de boodschap te verbinden met hun voorkennis kunnen kinderen beter de essentie onthouden.
3. Vragen stellen: laat de kinderen zelf vragen stellen opdat ze actief en bewust over de inhoud nadenken
4. Visualiseren: zo kunnen kinderen zich een beeld vormen van wat ze hebben beluisterd.
5. Samenvatten
6. Structuur van de boodschap herkennen: inzicht in hoe een boodschap is opgebouwd, vergroot het luisterbegrip.
7. Begrip bewaken en verhelderen: het kind vraagt zich tijdens het luisteren af of hij nog helemaal mee is.
Spreken en luisteren zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. In een les mondelinge taalvaardigheid zul je dus niet enkel luister- maar ook spreekstrategieën inzetten. Dit zijn de belangrijkste spreekstrategieën in de verschillende fases van het spreekproces:
1. Bij het oriënteren: nadenken over spreekdoel, publiek en type boodschap
2. Bij het plannen: aantekeningen maken
3. Bij het presenteren: de juiste woorden kiezen
4. Bij het reflecteren: nadenken over de boodschap die hij heeft gebracht en de manier waarop hij dat heeft gedaan. De spreker reflecteert dus over de strategieën die hij heeft gebruikt.
3.3.3 De instructies
Om de strategieën aan te leren kun je een beroep doen op volgende instructievormen:
1. Modeling of hardop denken. Hierbij spreek je hardop uit wat er zich in je hoofd afspeelt. De strategie ‘Oriënteren op de boodschap en luisterdoelen stellen’ kan je als volgt modelen: ‘Ik ga een reportage bekijken met als titel ‘Mijn hond, mijn redder’ .
Dat zal waarschijnlijk over een hond gaan die het leven van iemand redt. Misschien
HOGENT 2022-2023 37
Pagina 37 van 123
gaat het over een blindengeleidehond, want daar heb ik al over gehoord. Of een hond die na een aardbeving naar overlevenden speurt. (= voorkennis activeren). Het is een reportage van Karrewiet; ik wil deze voornamelijk bekijken om me te informeren.’ (= luisterdoel stellen)
2. Demonstreren: je doet zelf iets voor, of je geeft een voorbeeld uit een tekst, een tvprogramma, … 3. Aanwijzingen geven: je vertelt kinderen hoe ze iets moeten doen door precieze aanwijzingen en tips te geven.
3.3.4 De lesopbouw van een les spreken
Belangrijk is dat je strategisch te werk gaat. Je leert de kinderen een aantal strategieën aan om spreekvaardig te worden, die ze nadien spontaan en zelfstandig moeten kunnen toepassen. We baseren ons op het OVUR-principe om een les rond praatsoorten (dit zijn mondelinge taalgebruikssituaties zoals beraden, instrueren, vertellen en voordragen, verslag uitbrengen, telefoneren, presenteren, interviewen, overleggen, uitwisselen en discussiëren) op te bouwen. We voegen twee letters toe, namelijk de M en de E en zo komen we tot het MOVUER-model. Het MOVUER-model kent zes fasen:
Vóór het spreken
1. Motiveren
Zorg ervoor dat de kinderen zin krijgen in de taak en het nut ervan inzien. Dit kan je doen door een levensechte situatie te schetsen waarmee je de praatsoort introduceert. Je kan bijvoorbeeld een anekdote vertellen of zorgen voor een verrassende opening waarbij je gsm plotseling afgaat.
2. Oriënteren
- Activeer de voorkennis bij de kinderen over de praatsoort door bijvoorbeeld een woordspin.
- Laat de praatsoort zo precies mogelijk benoemen (bijvoorbeeld een verkooptelefoongesprek).
- Benoem de rollen. Bijvoorbeeld de beller, de gebelde.
- Onderzoek samen met de leerlingen de stappen (structuur) van de praatsoort.
Laat de kinderen een spreekplan opstellen.
HOGENT 2022-2023 38
Pagina 38 van 123
- Licht de opdracht toe. Zorg ervoor dat ieder kind een rol heeft. Zorg ook voor duidelijke richtlijnen die uit de oriëntatiefase gekomen zijn.
- Geef kinderen tijd om de taaltaak voor te bereiden.
- Ga in op een aantal strategieën. Waarover zal ik het hebben? Wat wil ik bereiken? Hoe zorg ik ervoor dat ik mijn doel bereik? Wie is mijn publiek? Wat weet en denkt mijn publiek/gesprekspartner over dit onderwerp? Wat is belangrijke informatie, wat minder belangrijke? In welke volgorde vertel ik het?
- Ga in op enkele gespreksregels (conventies) die bij deze praatsoort horen.
Tijdens het spreken
4. Uitvoeren
Je kunt ervoor kiezen om een vast duo (dat met elkaar geoefend heeft) of een nieuw duo voor de klas uit te nodigen.
- Spreek met de kinderen af aan welke criteria de taaltaak moet voldoen en waar de observanten op gaan letten.
- Laat de kinderen de taaltaak uitvoeren in een veilige situatie waar fouten gezien worden als leermomenten.
Na het spreken
5. Evalueren
De kinderen geven zichzelf en elkaar feedback op de afgesproken punten.
- Laat de uitvoerders eerst reageren. Wat vonden ze sterk van zichzelf? Wat zouden ze een volgende keer anders doen?
- Daarna komen de observanten aan de beurt. Laat de kinderen warme feedback aan elkaar geven, bijvoorbeeld in de vorm van een sandwich (positief-negatiefpositief).
6. Reflecteren
In deze fase staat het proces centraal. De kinderen kijken terug op de les en bedenken hoe ze het geleerde ook in andere situaties kunnen gebruiken (de transfer).
- Kijk met de kinderen terug op de taaltaak. Wat heb je vandaag bijgeleerd? Wat
39
HOGENT 2022-2023 Pagina 39 van 123