4 minute read
12 Rosie en Moussa
Rosie en Moussa
Moussa klopt bij Rosie aan. ‘Zullen we …?’ fluistert hij geheimzinnig. Rosie laat de deur voorzichtig achter zich in het slot vallen. Mama mag niet weten wat ze van plan zijn. ‘Je weet dat je dit aan niemand mag vertellen’, zegt Moussa. Hij heeft Rosie nog nooit zo ernstig aangekeken. ‘Tuurlijk niet’, zegt Rosie. Meneer Tak heeft het ten strrrengste verboden, en ook mama wil vast niet dat ze helemaal tot op het dak gaan. ‘En wat als ik het wel vertel?’ wil Rosie weten. ‘Wel, dan … zal er groen haar uit je oren groeien’, zegt Moussa. Het is het eerste wat bij hem opkomt. Dan lopen ze de trap op. ‘Meer dan honderd treden voor je boven bent,’ zegt Moussa.
Ze lopen langs het appartement van meester Bert, de familie Diallo … steeds hoger. Alles gaat precies zoals Moussa het voorspeld heeft. Na de negende verdieping komen ze bij een smalle trap. VERBODEN VOOR ONBEVOEGDEN staat er in rode letters op een bordje.
‘Als we hier naar boven gaan, komen we bij een ijzeren deur. Dan zijn we er’, zegt Moussa hijgend. Rosie twijfelt. Ze kijkt opnieuw naar de grote rode letters. ‘Je kan er heel de stad zien. Het voetbalstadion en het station. Je kan de treinen de stad in en uit zien rijden. Een keer heb ik een trein helemaal tot aan de zee zien rijden.’ Dat gelooft Rosie niet. Maar ze krijgt de kans niet om het te zeggen. ‘Ik had het kunnen weten’, zegt Moussa dan. ‘Wat had je kunnen weten?’ ‘Dat je een schijtluis bent.’ ‘Een wat??’ ‘Een schijtluis’, herhaalt Moussa venijnig. Zo heeft niemand Rosie ooit genoemd. ‘Ben ik niet', bijt Rosie terug.
Voor Moussa nog iets kan zeggen, loopt ze als eerste de smalle trap op. Tot bij de ijzeren deur. Rosie duwt ertegen. Zo hard ze kan. ‘Wacht’, roept Moussa. Hij holt achter Rosie de trap op.
Daar staan ze dan. Als twee koningskinderen, helemaal boven op het dak van het flatgebouw. Het lijkt wel een groot plein boven in de lucht. Ver, heel ver boven de stad. En het is er nog veel mooier dan Moussa verteld had. Het is koud en zonnig en ze kunnen eindeloos ver kijken.
Plots horen ze een stem op de trap. ‘Is daar iemand?’ Rosie kijkt Moussa verschrikt aan. Alsof ze heel even hoopte dat hij het was die riep. Dan weer, nog luider dan de eerste keer: ‘Is daarrr iemand???’
Vanuit het trappenhuis horen ze iemand moeizaam naar boven komen. Wie zou dat kunnen zijn? ‘Weet je moeder …’, vraagt Moussa verschrikt. ‘Mijn moeder weet niks.’ ‘Als het één van die bengels is die op het dak zit, dan zwaait er wat’, klinkt het vanaf de trap. Nu weet Rosie het zeker. ‘Het is meneer Tak’, stamelt ze. Moussa trekt Rosie aan haar arm. ‘Snel, achter de schoorsteen!’ Ze rennen voor hun leven.
Net voor meneer Tak het dak op komt kunnen ze zich achter de schoorsteen verstoppen. Rosie drukt zich met haar rug tegen de warme schoorsteen aan. Ze durft niet te bewegen. Zo bang is ze. Ze hoort meneer Tak traag het dak op lopen. Hij komt hun kant op. Dat kan ze horen. Als hij hen hier vindt, dan wacht hen een standje dat ze hun leven lang niet zullen vergeten. Ze knijpt haar ogen dicht en houdt haar adem in. Haar mond kleeft, maar ze durft niet te slikken.
Hij mag ons niet vinden, denkt ze. Ze voelt hoe Moussa in haar hand knijpt. Hij is vast net zo bang als ik, denkt Rosie. ‘Kijk dan’, fluistert hij met grote ogen als Rosie hem eindelijk aankijkt. Moussa kijkt bang naar een bewegende vlek op de grond. Dan ziet Rosie het ook: de schaduw van meneer Tak. Groot uitgetekend op het zwarte dak.
Het lijkt wel een reus die hun kant op komt. Zijn armen bengelen lang en gevaarlijk naast zijn lichaam. En ook al weet Rosie best dat de schaduw van meneer Tak langer is dan meneer Tak zelf … toch is het een akelig gezicht. De grote reus komt steeds dichterbij.
Nog een paar passen en hij zal ons vinden, denkt Rosie bang. En dan zal hij zo’n verschrikkelijk kabaal maken … Hij zal het aan moeder vertellen. Moeder zal boos zijn. Erger nog! Misschien zet meneer Tak moeder en Rosie wel op straat. En waar moeten ze dan naartoe? De ene gruwelijke gedachte na de andere spookt door haar hoofd. Dan stopt de grote reus. Hij staat vlak bij hen. Hij hoeft de hoek maar om te slaan om hen te vinden.
schrijver Michael De Cock tekenaar Judith Vanistendael