4 minute read

Feitenreconstructie 1959-2012

steenkolen laag voor laag uit de grond, tot op wel honderden meters.91 De gevolgen van de holle ruimtes, die naderhand zijn ingestort, zijn soms met het blote oog aan de oppervlakte te zien.

Bij gaswinning zijn alleen bovengrondse installaties te zien en komt het gas uit de poriën van een dikke zandsteenlaag van gemiddeld 150 meter dik. Om te achterhalen wat er precies onder de grond gebeurt, zijn experts afhankelijk van laboratoriummetingen en rekenmodellen die de bodem rondom een gasveld nabootsen. Deze metingen en modellen hebben bij de start van de olie- en gaswinning grote onzekerheden.

Tweede Kamerlid Biewenga pleit voor onderzoek naar bodemdaling door gaswinning Nederland hoeft niet bang te zijn voor meters bodemdaling zoals in Californië en Venezuela, zegt minister Jacob Algera van Verkeer en Waterstaat op 7 mei 1958 in de Eerste Kamer in reactie op vragen van Kamerlid Marien Geuze van de Christelijk-Historische Unie (CHU).92 “De geologische formaties in ons land zijn zeer verschillend van die in de genoemde gebieden in Amerika, zodat alleen al op grond daarvan niet te verwachten is, dat hier een analoog verschijnsel zou optreden”, aldus Algera. “Dit afgezien van de kwestie, dat het, naar ik meen te weten, nog een omstreden punt is of die bodemdaling in Amerika wel aan de aardoliewinning moet worden toegeschreven.” Algera eindigt de discussie met de conclusie dat de aardolie in Nederland uit ‘zeer oude formaties op zo grote diepte’ wordt onttrokken, ‘dat bodemdaling als gevolg van deze oliewinning wel als uitgesloten mag worden beschouwd’.

Na de ontdekking van het Slochterenveld wil Tweede Kamerlid Arend Biewenga, eerder voorzitter van de Groningse christelijke landbouwbond, in oktober 1962 weten wat de verwachtingen zijn van bodemdaling door gaswinning.93 Tot zijn verbazing heeft minister van Economische Zaken De Pous aan deze kwestie in de mondelinge en schriftelijke informatie over de aardgaswinning ‘geen aandacht geschonken’. Biewenga wijst de minister niet alleen op de situatie in de Verenigde Staten en Venezuela, maar ook op die in de Povlakte in Italië. Daar wint mijnbouwbedrijf ENI gas in een veld met een voorraad van ongeveer 175 miljard kubieke meter.94 De gaswinning is inmiddels stopgezet ‘in verband met aldaar opgetreden grote verzakkingen van drie tot vijf meter’.

Biewenga pleit voor grondig onderzoek naar bodemdaling door gaswinning en stelt voor om ‘eventuele voorwaarden’ op te nemen bij het verlenen van een concessie voor gaswinning. Want, benadrukt het Kamerlid: “Ik ben ervan overtuigd, mijnheer de Voorzitter, dat het Groningse aardgas op de Nederlandse energiemarkt tot belangrijke verschuivingen zal leiden. Het is de taak van de Minister om op deze verschuivingen te letten en de gevolgen daarvan voor belanghebbenden zoveel mogelijk te voorkomen of te verzachten.”

91 Nationaal Archief (n.d.).

92 Handelingen I, 1957/58, nr. 40, pp. 3335-3346.

93 Handelingen II, 1962/63, nr. 6, pp. 3005-3044.

94 Het Parool (2 oktober 1962).

De Pous stelt Tweede Kamer gerust over bodemdaling door gaswinning Minister De Pous vindt verzakkingen door aardgas een ‘belangrijke zaak’, zo zegt hij op 4 oktober 1962 in de Tweede Kamer.95 Tegelijkertijd benadrukt hij dat Kamerlid Biewenga zich geen zorgen hoeft te maken. De geologie van het gasveld in Groningen en die van winningsgebieden in het buitenland zijn ‘zeer verschillend’. Bovendien stelt Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) voorwaarden aan de concessie en exploitatie, verzekert De Pous. “Dit komt dus volledig tegemoet aan de wensen van de geachte afgevaardigde de heer Biewenga om bij de concessieverlening met deze aspecten rekening te houden.”

Mocht de gaswinning toch leiden tot mijnschade, dan biedt de wet uitkomst, aldus De Pous. “Met betrekking tot het kostenvraagstuk kan ik op de desbetreffende vraag van de geachte afgevaardigde de heer Biewenga mededelen, dat de exploitanten, dus de oliemaatschappijen en de Staatsmijnen, ten volle aansprakelijk zijn voor eventuele mijnschade. Dit volgt uit de bepalingen van de Mijnwet en de daarop gebaseerde jurisprudentie, zoals deze zich met name in Limburg door de jaren heen heeft ontwikkeld.”96 Themahoofdstuk VII Aansprakelijkheid en zorgplicht bevat een nadere uiteenzetting over de aansprakelijkheid van de mijnbouwexploitant.

De Leeuwarder Courant doet verslag van het debat in de Tweede Kamer en schrijft dat het ‘een ramp voor Groningen’ zou zijn “als door verzakking in de Groninger waterhuishouding schade zou worden toegebracht”.

Tot veel ophef leidt het debat in de Tweede Kamer niet, schrijft de NAM in een terugblik: “Al snel verschuift het publieke debat volledig naar controle over en uitbaten van de bodemschat.”97 De NAM zelf ziet in deze periode ook geen reden tot zorg. Zo verwijst het bedrijf bij de start van de gaswinning naar de ervaringen met het olieveld in Schoonebeek in Drenthe, waar de bodem in 25 jaar ‘maximaal 5 cm’ is gezakt. Ook benadrukt de NAM dat de bodemdaling in Schoonebeek en op andere plaatsen (door natuurlijke processen of bijvoorbeeld inpoldering) ‘geleidelijk en vrij gelijkmatig’ plaatsvindt.98 Een groot verschil is echter dat de zanden met olie minder diep onder de grond liggen (800 meter in plaats van 3 kilometer) en een andere structuur kennen.

Willem Meiborg waarschuwt in 1963 voor bodemdaling door gaswinning In november 1963 legt chef algemene zaken bij de NAM, Piet Briët, in het Nieuwsblad van het Noorden uit dat het hoe dan ook geen enkele zin heeft om het Groningse gas in de grond te laten zitten. “Dat aardgas zit in zogenaamd zelfdragend gesteente. Stel je maar een doos voor, volgeperst met biljartballen. Wat daarin ook tussen de holtes zou zitten, gas of lucht of olie of levertraan, wanneer je het eruit haalt, blijven die biljartballen precies zo op elkaar geperst zitten, er gebeurt gewoon niets.” De auteur reageert in een column verheugd: “Mijn hemel, heb ik me daar even voor niets bang laten maken.”99

95 Handelingen II, 1962/63, nr. 6, pp. 3005-3044.

96 Handelingen II, 1962/63, nr. 6, pp. 3005-3044.

97 NAM. Schriftelijke inlichting met een chronologisch overzicht van onderzoeken naar bodemdaling en aardbevingen in Groningen, 7 april 2021.

98 NAM (oktober 1971).

99 Nieuwsblad van het Noorden (23 november 1963).; Boersema, W. (2021), p. 69.

This article is from: