![](https://static.isu.pub/fe/default-story-images/news.jpg?width=720&quality=85%2C50)
4 minute read
Feitenreconstructie 1959-2012
veel geleverde Groningengas uit het Duits/Nederlands grensgebied (Common Area) aan het Duitse Brigitta.
Invoering Gaswet en introductie van gasplafond: de minister verliest inspraak De Europese richtlijn uit 1998 over de interne markt voor aardgas (98/30/EG) is een belangrijke stap in de liberalisering van de gasmarkt. In Nederland leidt deze richtlijn tot de invoering van de Gaswet in 2000. Hierin legt het kabinet de taken en verantwoordelijkheden van Gasunie vast: Gasunie krijgt de verplichting om gas in te kopen bij de kleine velden. Hiertoe stelt de minister van Economische Zaken eens in de vier jaar een nationaal productieniveau vast van de totale hoeveelheid gas waarvan Gasunie gemiddeld per jaar mag uitgaan. Dit productieniveau komt niet voort uit overwegingen omtrent voorzieningszekerheid, maar uit de wens tot continuering van het kleineveldenbeleid. De oliemaatschappijen zijn geen voorstander van een nationaal plafond en willen het zo hoog mogelijk hebben. In het kader van de invoering van de Gaswet wordt de Overeenkomst Staat/Gasunie beëindigd in 2001. Daarmee geeft de minister van Economische Zaken bewust belangrijke bevoegdheden in het gasgebouw uit handen, zoals het goedkeuringsrecht van contracten aan grote industriële leveranciers en het goedkeuringsrecht voor exportcontracten.
2.6.4 Schade en versterking: een ongelijke strijd voor gedupeerden
Geen omkering bewijslast maar slechts een folder Onder Groningers valt de term ‘gasbevingen’ steeds vaker. Om de positie en belangen van burgers beter te beschermen, dringt het college van Gedeputeerde Staten van Groningen in september 1994 al bij de NAM en het ministerie van Economische Zaken aan op ‘omkering van de bewijslast’. Hierdoor zou de last om te bewijzen dat schade niet het gevolg is van mijnbouwactiviteiten, bij de exploitant komen te rusten in plaats van bij de gedupeerde. Uiteindelijk vangt het college van Gedeputeerde Staten van Groningen bot en blijkt in 1995 een informatiefolder, waarin het schadeproces wordt uitgelegd, het hoogst haalbare. Aanvankelijk is de NAM tegen een informatieformulier omdat volgens de NAM er in de pers al voldoende aandacht aan aardbevingen en schade wordt besteed. Volgens de provincie was de NAM ook tegen een informatieformulier omdat dit mogelijk een aanzuigende werking kan hebben en tot extra schadeclaims kan leiden.
Ook hierna blijven er zorgen over de positie van gedupeerden. De NAM is in deze periode terughoudend met het toekennen van schadevergoedingen. Inwoners richten, na de bevingen bij Roswinkel, de Vereniging van Gedupeerde Eigenaren op. Zij wijzen onder meer op de problemen die bestaan rondom de verzekerbaarheid van zowel aardbevingsschade als van de kosten van rechtsbijstand.
Technische commissie bodembeweging gaat bewoners voorlichten en adviseren over bevingsschade
Met een aantal bevingen in het Drentse Roswinkel in 1997 en 1998 komt een einde aan een periode waarin het aantal schademeldingen nog beperkt is. Na een beving op 19 februari 1997 melden 235 inwoners schades bij de NAM. De bevingen zorgen ervoor dat de schade door bevingen veroorzaakt door gaswinning sterk in de belangstelling komt te staan.
De overheid moet een daad stellen om vertrouwen in gaswinning terug te winnen. Het instellen van de eerdergenoemde Technische commissie bodembeweging (Tcbb) in 1999/2000 –die onafhankelijk onderzoek op een hoger plan moet brengen- wordt ook als oplossing gezien voor het wegnemen van ongerustheid: een commissie die inwoners kan voorlichten over de relatie tussen gaswinning en bodembeweging. Na de eerdere informatiefolder een tweede moment waarop betere communicatie ingezet wordt als oplossing voor gerechtvaardigde ongerustheid bij bewoners over de gasbevingen en de schadeafhandeling.
Al halverwege de jaren ’90 gaan er stemmen op om de bewijslast om te keren. Inwoners die schade lijden door aardbevingen als gevolg van de gaswinning hebben namelijk een moeilijke uitgangspositie. Op grond van de wet moeten zij bewijzen dat een aardbeving veroorzaakt is door gaswinning. Bij omkering van de bewijslast moet de mijnbouwexploitant, en niet de gedupeerde, bewijzen dat de schade níet is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van de gaswinning.
Bij de parlementaire behandeling van de nieuwe Mijnbouwwet in 1998 komt de omkering van de bewijslast opnieuw aan bod. In deze periode wordt de toon gezet voor een discussie over omkering van de bewijslast die langdurig zal blijken (en in latere hoofdstukken ook aan de orde komt). Mede naar aanleiding van de discussie rond de nieuwe Mijnbouwwet worden de taken van de Tcbb uitgebreid, in die zin dat een benadeelde de Tcbb kan verzoeken te onderzoeken of een schadegeval door mijnbouwactiviteiten is veroorzaakt. Deze adviestaak over het causale verband zal een belangrijk argument blijken voor verschillende ministers van Economische Zaken om zich te verzetten tegen een bepaling waarmee de bewijslast wordt omgekeerd, dan wel een wettelijk bewijsvermoeden wordt geïntroduceerd.
2.6.5 De regio en inwoners: wel steun, maar geen aardgasgeld naar het Noorden
Via commissie Langman wel geld naar het noorden Halverwege de jaren ’90 beraadt het kabinet zich op de regionaal-economische positie van het Noorden, waar de achterblijvende werkgelegenheid nog steeds regionaal ruimtelijk-economisch beleid noodzakelijk lijkt te maken. Het leidt in 1997 tot de instelling van de Commissie Ruimtelijk-Economisch Perspectief Noord-Nederland (commissie-Langman). De commissieLangman adviseert investeringen voor versterking van het Noorden, maar legt – behalve in het voorwoord – niet de relatie met gaswinning of de besteding van gasbaten. In het daarop volgende Langman-akkoord uit 1998 besluit het kabinet tot een pakket van maatregelen voor de drie noordelijke provincies van 1 tot 2 miljard euro. Ook wordt de voorbereiding voor de aanleg van de Zuiderzeelijn naar het Noorden opgenomen in het akkoord, overigens zonder hiervoor financiering op te nemen. De uitvoering van de maatregelen verloopt moeizaam. Eind 2005 is het grootste deel van de middelen gecommitteerd, maar pas een klein deel van de projecten afgerond.
In 2004 vindt een omslag plaats in het denken over regionaal ruimtelijk-economisch beleid, waarbij niet langer het wegnemen van achterstanden centraal staat, maar het versterken van de kracht van de regio. De rijksoverheid investeert vanaf die tijd onder de noemer Pieken in de Delta meer in de sterke punten en clusters van Nederland (en hiermee in andere gebieden), waarbij er veel nadruk komt op het wegnemen van marktimperfecties en de overheid meer