3 minute read

Feitenreconstructie 1959-2012

Tekstkader 2.12 Een nieuwe procedure voor schadeafwikkeling

Het voorstel van de Tcbb is:

• De overheid stelt een onafhankelijke commissie in waar een inwoner met schade zich kan melden. De commissie oordeelt over de schademelding; dit zou de Tcbb kunnen zijn.

• De commissie laat onderzoek uitvoeren en schakelt daarvoor een onderzoeksbureau in.

• De intensiteitsgrens wordt verlaagd van 4 naar 3. Zo worden alle potentiële schadegevallen in behandeling genomen.

• Voor nieuwe concessies wordt een garantiefonds ingesteld.

De nieuwe procedure die de Tcbb begin 2000 aan minister Jorritsma adviseert, zou bij navolging het schadeproces ingrijpend kunnen veranderen ten gunste van de schademelder. Niet langer zou een gedupeerde het moeten opnemen tegen de NAM. Daarnaast zou de onafhankelijkheid van de schadebureaus beter geborgd zijn doordat de NAM deze bureaus niet meer zelf financiert, waarmee het bedrijf niet langer verweten kan worden dat ‘de slager zijn eigen vlees keurt’. Uiteindelijk komt er van de geadviseerde wijzigingen weinig terecht, niet in de laatste plaats omdat Tommel, de voorzitter van de Tcbb, de voorgestelde plannen in een volgend advies sterkt afzwakt. Een verklaring daarvoor ontbreekt.

Minister neemt advies Tcbb over Minister Jorritsma reageert in juli 2000 op de voorstellen van de Tcbb. In een brief aan Tommel noemt zij het advies een ‘goede basis’ om te komen tot een aangepaste schaderegeling. Op verzoek van minister Jorritsma gaat Tommel langs bij betrokken mijnbouwondernemingen, provincies en belangenorganisaties om na te gaan in hoeverre deze partijen de voorgestelde plannen steunen.212 In zijn rondje spreekt Tommel onder meer met zoutwinningsbedrijven, oliemaatschappijen, provincies en de Vereniging van Gedupeerde Eigenaren van de Olie- en Gaswinning. In september 2000 deelt Tommel zijn bevindingen met minister Jorritsma. In zijn aanvullend advies schrijft Tommel dat er veel draagvlak is om een onafhankelijke commissie in te stellen. Wel moet het uitgangspunt blijven dat de mijnbouwonderneming eerst zelf de gelegenheid krijgt om gemelde schade met een inwoner af te wikkelen. “Dit uitgangspunt doet recht aan de gedachte dat de mijnbouwondernemingen, als eerste, verantwoordelijkheden voor hun activiteiten dienen te kunnen nemen”, licht Tommel toe. Het voorstel van de drie noordelijke provincies – georganiseerd in het Samenwerkingsverband Noord-Nederland – om alle schadeclaims in te laten dienen bij één commissie die vervolgens de claims doorstuurt naar de verantwoordelijke mijnbouwonderneming, noemt de Tcbb-voorzitter ‘niet wenselijk’ en onpraktisch. Tommel schrijft: “Uiteindelijk is het veel effectiever als de mijnonderneming rechtstreeks de schade kan afwikkelen. Het is niet verstandig de mijnbouwonderneming in een positie te manoeuvreren waarin als het ware onder curatele staat van een commissie.”213

De argumentatie die Tommel hier opvoert, lijkt vooral beredeneerd vanuit de mijnbouwondernemingen. Tommel benadrukt de voordelen van een efficiënt proces, maar gedupeerden zijn vooral gebaat bij een onafhankelijk en rechtvaardig schadeproces. Of het proces wel of niet efficiënt verloopt, telt dan niet het zwaarst.

De commissie die Tommel voor ogen heeft, komt pas in actie als een schademelding die is ingediend bij de mijnbouwonderneming niet tot tevredenheid van de melder is afgehandeld. De gedupeerde kan dan naar de commissie stappen, die vervolgens de gemelde schade beoordeelt en bepaalt of de melder recht heeft op schadevergoeding. De minister zou deze ‘geschillentaak’ bij de Tcbb kunnen neerleggen, oppert Tommel.214 Minister Jorritsma laat in oktober 2000 aan de Tweede Kamer weten dat ze instemt met het voorgestelde plan van Tommel en zijn suggestie overneemt om de geschillenbeslechting bij de Tcbb onder te brengen.215 Zo zal het uiteindelijk ook geschieden, zoals hierna nader wordt toegelicht.

Parlementaire behandeling Mijnbouwwet: discussie over omkering bewijslast Vrij snel na de oprichting worden de adviestaken van de Tcbb al uitgebreid. De aanleiding daarvoor ligt bij de parlementaire behandeling van de Mijnbouwwet. Tijdens die behandeling komt omkering van de bewijslast uitgebreid aan de orde. Op 3 december 1998 dienen de Kamerleden Jan van Walsem (D66) en Marijke Augusteijn-Esser (D66) een amendement in dat ertoe strekt de bewijslast om te keren. De minister van Economische Zaken, Annemarie Jorritsma, is tegen omkering van de bewijslast, omdat de rechter op grond van artikel 177 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) al voldoende mogelijkheden heeft om de bewijslast anders te verdelen en de rechter niet gehinderd moet worden bij de verdeling van de bewijslast.

Ook binnen het ministerie van Justitie zijn er aarzelingen: eind 1999 bestaat de vrees dat de NAM bij een omkering van de bewijslast te maken krijgt met een groot aantal onterechte claims en dat het weerleggen van alle claims praktisch en financieel onhaalbaar is. De betrokken ambtenaar waarschuwt de minister van Justitie voor een precedent dat ongewenst is vanwege het kabinetsbeleid om de claimcultuur in toom te houden.216

Naar aanleiding van de ontstane discussie besluit de minister van Economische Zaken de bewijspositie van gedupeerden op een andere manier te versterken. Na overleg met maatschappelijke groeperingen, zoals hierboven beschreven, breidt de minister de adviestaak van de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) uit in die zin dat een benadeelde de Tcbb kan verzoeken te bezien of een schadegeval door mijnbouwactiviteiten is veroorzaakt.217 Als gevolg hiervan de wordt het amendement-Van Walsem/Augusteijn-Esser ingetrokken.

213 Technische commissie bodembeweging. Advies aan minister EZ inzake regeling schade door delfstofwinning, 29 september 2000.

214 Technische commissie bodembeweging. Advies aan minister EZ inzake regeling schade door delfstofwinning, 29 september 2000.

215 Ministerie van EZ. Brief van minister Jorritsma aan de Tweede Kamer inzake schade ten gevolge van delfstofwinning, 6 oktober 2000.

216 Ministerie van Justitie. Nota aan de minister inzake aansprakelijkheid bodembeweging en bewijslastomkering, 30 november 1999.

217 Kamerstuk II 2001/02, 26219, nr. 14, p. 28.

This article is from: