4 minute read

Feitenreconstructie 1959-2012

Helemaal van de radar is bodemdaling niet. Zo waarschuwt ingenieur Willem Meiborg eind 1963 in Dagblad van het Noorden dat de bodem in Groningen door de gaswinning een meter gaat dalen. Meiborg, die later bekend komt te staan als ‘Willem Beton’, is niet zomaar iemand: veel Groningse bouwers kennen hem als oud-directeur van het Noordelijk Technisch Wegenbouwcentrum en leraar aan de middelbare technische school (mts). Hij roept de Staat en de oliemaatschappijen op om ‘belangrijke bijdragen’ te reserveren ‘voor allerlei te duchten calamiteiten’. Meiborg heeft van de NAM nooit een reactie gehad.100

Zijn kleinzoon, die ook Willem Meiborg heet, verklaart tegenover de parlementaire enquêtecommissie dat zijn grootvader is ‘verketterd’ door de NAM.101

Wat ik hoorde, was dat mijn opa, mijn grootvader, toen echt verketterd is door de NAM, van: hoe kan zo’n leraar aan de mts – wat tegenwoordig de hts is – daar nou verstand van hebben?” […] “Zij ontkenden dat er bodemdaling zou zijn, dat werd gewoon ontkend. Achteraf is gebleken dat de NAM wel in het geheim onderzoek heeft gedaan in die periode om te kijken of het toch klopte. De uitkomst daarvan was dat het best wel kon kloppen. Maar dat heeft mijn grootvader niet meer meegemaakt. Toen dat bekend werd, was hij inmiddels door ouderdom op 76-jarige leeftijd overleden. […] Dat heeft hij niet geweten.

Openbaar verhoor Willem Meiborg (jr.), 14 september 2022

Eerste onderzoek naar bodemdaling vindt achter gesloten deuren plaats De vragen uit de Tweede Kamer over bodemdaling door gaswinning in oktober 1962 zijn voor de NAM aanleiding om een meetprogramma te starten, ‘om eventuele bezwaren en argumenten in de toekomst te kunnen weerleggen’, schrijft de NAM op 25 oktober 1963 in een ‘strikt vertrouwelijke’ brief aan de directeur-generaal van Rijkswaterstaat.102 Dit meetprogramma is ook een eis uit het Mijnreglement, dat de NAM verplicht “om regelmatig te onderzoeken in welke mate binnen het gebied van de concessie Groningen oppervlakte daling optreedt”.103

Voor de metingen is nauwkeurigheid vereist, omdat de NAM de mogelijke bodemdaling door gaswinning wil kunnen onderscheiden van andere typen bodemdaling, zoals klink. Omdat de NAM de juiste kennis daarvoor niet in huis heeft, vraagt het bedrijf aan Rijkswaterstaat om de metingen uit te voeren. De NAM betaalt het onderzoek. “Gezien de controversiële belangen, dient de interpretatie van de verkregen resultaten een vertrouwelijk karakter te dragen en is een grote mate van voorzichtigheid daarbij geboden”, benadrukt de NAM.104 Het is opvallend dat een privaat bedrijf, de NAM, de overheid verzoekt om metingen uit te voeren en zelfs van de overheid verlangt de uitkomsten geheim te houden gezien de ‘controversiële belangen’

100 Boersema, W. (2021), p. 69.

101 Verslag openbaar verhoor van de heer Meiborg, 14 september 2022.

102 NAM. Brief aan de Directeur-Generaal van Rijkswaterstaat inzake wateraanpassingen in de provincie Groningen, 25 oktober 1963.

103 NAM. Schriftelijke inlichting met een chronologisch overzicht van onderzoeken naar bodemdaling en aardbevingen in Groningen, 7 april 2021.

104 NAM. Schriftelijke inlichting met een chronologisch overzicht van onderzoeken naar bodemdaling en aardbevingen in Groningen, 7 april 2021.

In 1964 krijgt de Eerste Kamer voor het eerst te horen dat Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) het bodemonderzoek volgt.105 Vanaf 1965 gaat de NAM de bodemdaling door aardgaswinning zelf meten.106 Het bedrijf combineert vertrouwelijke bedrijfsgegevens ‘over de geologie van het gebied, reservoirkenmerken en het produktie-technisch gedrag van de beschouwde gasvelden’. De uitkomsten stuurt de NAM op vertrouwelijke basis aan SodM, dat de belangrijkste resultaten en conclusies samenvat in het jaarverslag.107

In 1967 deelt de directie van de NAM de eerste bevindingen met het provinciale bestuur in Groningen, de hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat Groningen en Drenthe en Provinciale Waterstaat. Volgens de NAM kan de bodem ongeveer anderhalve meter verzakken, nog meer dan de voorspelling van Meiborg. Hoewel de provincie intern spreekt over een ‘complexe zaak’ met ‘gevolgen voor de waterhuishouding’, geeft het provinciale bestuur de informatie niet vrij.108

Twee jaar na de eerste bevindingen, in 1969, rekent de NAM op een bodemdaling van 0,5 meter tot 2,5 meter ‘gedurende de komende tientallen jaren’, blijkt uit een interne presentatie voor het College van Beheer Maatschap (CBM). Het CBM is verantwoordelijk voor de productie van aardgas binnen de Groningen concessie en bestaat uit vertegenwoordigers van Shell, Esso en Staatsmijnen, met een regeringsvertegenwoordiger als toehoorder. Ook deze informatie blijft vertrouwelijk. Omdat het om een groot gebied gaat – inclusief de Waddenzee, Delfzijl, het Eemskanaal en het ‘toekomstige Eemshaven complex’ – zijn de financiële consequenties van de bodemdaling groot: de NAM rekent op ‘enige honderden miljoenen’ guldens.109

Ministerie van EZ vraagt om ‘strikt vertrouwelijke sfeer’ van overleg omtrent bodemdaling

In de periode 1969-1971 komen de NAM, SodM, Rijkswaterstaat Groningen en Drenthe, en Provinciale Waterstaat Groningen drie keer bij elkaar om de nieuwe inzichten omtrent de bodemdaling in Groningen te delen.110 Zij doen dat op verzoek van De Pous, die het overleg in 1968 initieert, ‘in strikt vertrouwelijke sfeer’.111

Tijdens een vergadering in mei 1971 spreken de partijen af dat de NAM de resultaten bundelt in een rapport voor SodM. Dit rapport is in oktober 1971 gereed. Inspecteur-generaal der Mijnen Willy Martens is tevreden met het resultaat, schrijft hij op 8 december 1971 aan minister Harrie Langman, de opvolger van minister De Pous. “De bovenvermelde onderzoekingen, hun resultaten en de op grond hiervan opgestelde rapporten vormen een uniek geheel. Tot nu toe is een soortgelijk onderzoek en waarnemingssysteem in het begin van de ontwikkeling van een gasveld met als resultaat dergelijke bruikbare prognoses onbekend.”

105 NAM. Schriftelijke inlichting met een chronologisch overzicht van onderzoeken naar bodemdaling en aardbevingen in Groningen, 7 april 2021.

106 NAM. Lezing voor college van Gedeputeerde Staten van de Provincie Groningen, 4 januari 1972.

107 Kamerstuk II 1988/89, 21108, nr. 1.

108 Andere Tijden (18 februari 2015); SodM. Schriftelijke inlichting met een chronologisch overzicht (tijdlijn) waarin is opgenomen in hoeverre door en binnen Staatstoezicht op de Mijnen risico’s zijn gesignaleerd die mogelijk verbonden waren aan de winning van aardgas, uitgesplitst naar welke risico’s dit betrof en op welke momenten deze gesignaleerd werden, 6 april 2021; Leeuwarder Courant (27 mei 1972), p. 4.

109 NAM. Interne notitie over compactie en subsidence Groningen, 14 juli 1969.

110 SodM. Brief van de Inspecteur-generaal der Mijnen aan de minister van EZ over de concessie Groningen, 8 december 1971.

111 Ministerie van Economische Zaken. Brief van minister van Economische Zaken aan de NAM inzake Concessie Groningen, 15 juli 1968; NAM (oktober 1971). Over de mogelijkheid van toekomstige oppervlaktedaling in de provincie Groningen als gevolg van aardgasonttrekking uit de ondergrond daar ter plaatste. Rapport aan de Inspecteur-generaal der Mijnen.

This article is from: