4 minute read

Feitenreconstructie 1959-2012

Door de gaswinning in Noord-Nederland zal Nederland ‘voor Europese begrippen een belangrijke gasproducent worden’, aldus Martens.351 “Al is de olie- en gaswinning overzichtelijker en met minder physieke inspanning te inspekteren dan de kolenwinning, toch heeft het Staatstoezicht hiermede een belangrijke taak gekregen ook buiten Limburg die kennis van geheel andere mijnbouwkundige facetten en technieken verlangt.”352

Economische Zaken prijst samenwerking toezichthouder en mijnbedrijven

Voor minister van Economische Zaken De Pous en mijnbouwbedrijven is het 150-jarig jubileum een aanleiding om complimenten uit te delen, vooral over de samenwerking. “Wij verkeren in Nederland in de gelukkige omstandigheid, dat zich hier tot dusver nimmer omvangrijke mijnrampen hebben voorgedaan”, zegt De Pous in zijn toespraak. “Met vreugde mogen wij daarbij tevens constateren, dat de samenwerking tussen de dienst van het Staatstoezicht op de Mijnen en de winningsbedrijven uitstekend is. En het is juist door deze samenwerking dat tal van problemen, die zich dagelijks voordoen in dynamische ondernemingen als deze, vaak doeltreffend en in het belang van alle betrokkenen, in het bijzonder ook de werknemers, kunnen worden opgelost.”

Ook de mijnen in Limburg spreken over een ‘prettige en positieve’ samenwerking, die is gebaseerd op ‘onderling vertrouwen’. Dit heeft geleid tot ‘soepel toezicht’, aldus directeur van de Staatsmijnen Hendrik Wemmers. Als dank krijgt SodM van de president-directeur van de Staasmijnen in Limburg een cheque ‘voor de aankleding van de kantoren’.

“Het is mogelijk, de letter van de wet te handhaven met voorbijzien van praktische kanten, die consequenties kunnen hebben voor de ondernemer”, licht Wemmers zijn complimenten toe. “Hiervan zijn tal van voorbeelden te noemen. Het is ook mogelijk, de wet strikt te handhaven en te laten toepassen met een groot begrip en vooral een grote zorg voor de praktische consequenties voor onze bedrijven. Het is mijns inziens een grote verdienste van het Staatstoezicht op de Mijnen in Nederland, dat het vrijwel steeds de tweede weg heeft gevolgd. Hiermede heeft het de juiste sfeer geschapen voor een harmonische samenwerking tussen het Staatstoezicht en de leiding van de ondernemingen, een samenwerking welke als eerste vereiste moet worden beschouwd voor de verhoging van de veiligheid. Aldus hebben de Nederlandse kolenmijnen de eretitel kunnen verwerven van de veiligste mijnen ter wereld.”353

1.3.3 De oprichting van het construct ‘gasgebouw’

Deze paragraaf gaat in op de totstandkoming van het complex van betrokken partijen bij de Groningse gaswinning en de afspraken die zij maken over de winning en verkoop van het Groningengas. Dit ‘bouwwerk’ van regels, afspraken en partijen krijgt als naam: ‘het gasgebouw’. Het gasgebouw wordt geconstrueerd met het doel een optimale coördinatie tussen winning en afzet te waarborgen. Bij winning en afzet spelen twee bedrijven een cruciale rol: de NAM (winning) en Gasunie (afzet). Hoewel in de beeldvorming Gasunie en de NAM als twee aparte bedrijven worden gezien, zijn ze vanaf het begin van de winning in 1963 sterk verweven in de constructie van het gasgebouw. De NAM, met het hoofdkantoor in Assen, is verantwoordelijk voor de winning van aardgas uit de Nederlandse aardgasvelden.

Gasunie, met het hoofdkantoor in Groningen, is de beheerder van het transportnetwerk en de verkoper van het in Nederland gewonnen aardgas. Het zijn twee autonome bedrijven met eigen personeel en zelfstandige statuten, maar voor de insiders in het gasgebouw is het vanzelfsprekend dat de beide organisaties sterk afhankelijk van elkaar zijn, zo niet in de praktijk als één geïntegreerd bedrijf opereren. Kenmerkende aspecten van het gasgebouw, zoals ‘de personele unie’ en ‘de stille maatschap’, blijven vaak onvermeld in de diverse stukken over de gaswinning, maar zijn cruciaal voor het begrip van de verhouding tussen Gasunie (en later GasTerra) en de Maatschap Groningen (de samenwerking tussen de Staatsmijnen en de NAM). De volgende subparagrafen beogen daar meer inzicht in te geven. Daarbij komen de drie documenten aan de orde waarin de afspraken van het gasgebouw zijn vastgelegd, alle uit 1963: de Overeenkomst van Samenwerking (OvS); de oprichtingsakte van de N.V. Nederlandse Gasunie (tegelijk met de OvS vastgesteld); en tot slot een Overeenkomst van Samenwerking Staat/Gasunie. Deze documenten worden hieronder toegelicht.

Coördinatie van winning en afzet ontbreekt voor 1963

Om te begrijpen hoe de samenwerking tussen de NAM en Gasunie is ontstaan, zijn de ontwikkelingen in de vijftien jaar voor de vondst van het Groningenveld belangrijk. De aardgaswinning in Nederland begint in 1948, met de eerste concessie die op 3 mei van dat jaar wordt verleend aan de NAM voor de ontginning van ondergrondse delfstoffen bij het veld Schoonebeek. De NAM is een jaar eerder opgericht, in 1947: een joint-venture van de Amerikaanse oliemaatschappij Standard Oil New Jersey (vaak aangeduid als Esso) en de Nederlandse Bataafse Petroleum Maatschappij (BPM). Het doel van de onderneming, zoals het staat beschreven in haar statuten is “de opsporing, de ontginning, de winning, het transport, alsmede de koop en verkoop van aardolie, aardgas, benzine uit aardgas gemaakt inbegrepen, en alle andere delfstoffen in het Koninkrijk der Nederlanden of elders”.354 In een Joint Producing Agreement, een apart document dat naast de statuten wordt opgesteld, spreken de beide partijen bovendien af dat BPM, later Shell Nederland, de NAM bestuurt.355 Op grond daarvan wordt Shell de enige bestuurder van de NAM. Het is dus duidelijk dat Shell vanaf het begin een belangrijke plaats heeft in de aansturing van de NAM.

In deze tijd ontbreekt een duidelijke coördinatie tussen de winning en de afzet van het aardgas. De Staat en de NAM spreken af dat de NAM verplicht is om het aardgas dat zij niet voor zichzelf gebruikt ‘tegen een redelijke prijs’ aan de Staat te verkopen, zo verklaart de minister van Economische Zaken, Jelle Zijlstra, in 1953 in de Tweede Kamer.356 De NAM gebruikt namelijk ook een klein deel van de gewonnen gas voor het gebruik van haar eigen installaties en gebouwen.

In welk tempo dat moet gebeuren is dan echter nog onduidelijk. Nadat nog enkele andere concessies worden verleend aan de NAM (onder andere Tubbergen, Rijswijk, De Lutte) dringt de minister van Economische Zaken erop aan om nadere afspraken te maken met de NAM over de verkoop en het transport van aardgas. De onderhandelingen resulteren in een overeenkomst van 1 januari 1954, waarin de NAM zich verplicht om het aardgas dat niet door de NAM zelf gebruikt en/of verbruikt wordt, beschikbaar te stellen aan het nog op te richten

This article is from: