2 minute read

Feitenreconstructie 1959-2012

Export is een belangrijk thema voor het aardgasbeleid: een gedeelte van het gas uit het Groningenveld wordt bij voorbaat al gereserveerd voor het buitenland. In 1963, bij aanvang van de exploitatie, raamt Gasunie dat in 1975 in totaal tussen 17 en 23 miljard kubieke meter gas op jaarbasis geëxporteerd zal worden. Dit moet overwegend naar België, Frankrijk en West-Duitsland gaan.396 Een belangrijk argument om een gedeelte van het Groningse gas te exporteren, is de wens om het Groningenveld binnen afzienbare termijn (dat wil zeggen: binnen 30 jaar) uit te putten. De verwachting in die jaren is immers dat het aardgas binnen afzienbare tijd door alternatieve energiebronnen zoals kernenergie overbodig zal worden.

Bovendien spelen de voordelige aspecten van de export voor de Nederlandse betalingsbalans een niet te onderschatten rol. De betalingsbalans is in 1963, op het moment dat de exploitatie begint, al geruime tijd negatief. Volgens de nota-De Pous is de export dan ook een beter alternatief voor het verkopen van het aardgas voor laagwaardige toepassingen, zoals voor het gebruik in energiecentrales: “Het is […] eveneens zeer wel denkbaar dat, indien er […] nog gas voor verkoop overblijft, dit bij export voor hoogwaardige doeleinden een betere opbrengst kan leveren dan bij vervanging van kolen of stookolie in de elektriciteitsvoorziening […]. Daarbij benadrukte minister De Pous ook de belangrijke effecten van de export op de Nederlandse economie: “In dat geval zou het voor de nationale economie bepaald aanzienlijk voordeliger zijn het relatief dure gas te exporteren en de relatief goedkope olie (of kolen) te importeren dan dit gas te verstoken in de centrales”397 Paul Zoetmulder, de eerste (kortstondige) directeur van Gasunie, benadrukt daarom het voordelige effect van aardgasexport op de betalingsbalans in een toespraak voor de ‘Commercieele Club’ in 1963.398 Ook vertegenwoordigers van het Amerikaanse Standard Oil benoemen dit voordeel voor de Nederlandse Staat. Zo stelt de toenmalige CEO, Monroe Jackson Rathbone III, in een toespraak: “Het Nederlandse aardgas zal vooral van belang zijn voor ruimteverwarming en voor de industrie, terwijl de energie-export de Nederlandse betalingsbalans alleen maar sterker zal maken”.399 Export is dus vanaf de start een kernonderdeel van de strategie van het gasgebouw, zowel om het Groningenveld binnen afzienbare termijn uit te putten als om de Nederlandse betalingsbalans positief te laten uitslaan.

Over de noodzaak van export zijn de partijen in het gasgebouw het volledig eens; de uitvoering veroorzaakt echter veel ergernis. Volgens de OvS wordt de export namelijk uitgevoerd door de NAM, maar in de praktijk gebeurt dit door NAM/Gas Export. Dit is weliswaar juridisch een bedrijfsonderdeel van de NAM, maar opereert feitelijk volkomen zelfstandig.400 Het kantoor van NAM/Gas Export is ook elders gevestigd dan het hoofdkantoor in Assen, namelijk in Den Haag. In een vergadering van het College van Gedelegeerde Commissarissen van 28 februari 1964, stelt de president-directeur van Shell Nederland dan ook dat Shell Nederland weliswaar bestuurder van de NAM is, “maar geen zeggenschap heeft over de NAM-export-groep”.401

396 Tweede Kamer. Verslag van het gesprek van de commissie EZ met NAM Gasexport op 28 januari 1970.

397 Kamerstuk II, 1961/62, 6767, nr. 1, p. 6.

398 Gasunie. Rede van P.A. Zoetemulder voor de Commercieele Club Groningen op 13 december 1963.

399 Gasunie. Analyse perscommentaar over aardgas, 17 juli 1964.

400 EBN. Notitie inzake het in 1970 afgesloten verkoopcontract BEB / Gasunie, oktober 1992.

401 Gasunie. Notulen van de 15e vergadering van het College van Gedelegeerde Commissarissen der N.V. Nederlandse Gasunie, gehouden op 28 februari 1964.

This article is from: