2 minute read
Feitenreconstructie 1959-2012
Uit deze discussie resulteert de garantieverklaring van de NAM van april 1968, waarin de mogelijkheid wordt gecreëerd voor Gasunie om gas in te kopen bij andere concessies, om aan de verplichtingen te kunnen voldoen die NAM/Gas Export in het buitenland aangaat. 424 Deze garantieverklaring is om verschillende redenen belangrijk. De verklaring bindt de NAM ten eerste aan het winnen van extra aardgas buiten het Groningenveld voor Gasunie. Ten tweede blijft Gasunie nu niet langer uitsluitend het ‘verkoopkantoor’ van enkel het Groningenveld, maar krijgt zij ook de beschikking over gas uit andere concessies van de NAM en staat het haar met deze nieuwe afspraken ook vrij om bij andere partijen gas in te kopen.
424 Shell. Garantieverklaring NAM inzake verdere exportcontacten, 2 april 1968.
425 Staatsmijnen. Notitie inzake allocatie voor de 85/15-overeenkomst, 27 november 1973.
Tabel 1.6 laat zien hoe de exportcontracten zich ontwikkelen in de eerste tien jaar van de exploitatie van het Groningenveld en welk percentage van het gas uit het Groningenveld voor export gereserveerd is. In het overzicht is duidelijk een breuk te zien na 1969: de totale hoeveelheid geëxporteerd gas wijkt af van de omvang van geëxporteerd Groningengas. Vanaf dat jaar exporteert Gasunie dus ook gas uit andere concessies (met name uit Drenthe). Deze trendbreuk is mogelijk gemaakt door de hierboven beschreven ontwikkeling van Gasunie als verkoopkantoor van Groningengas naar verkoper van al het in Nederland gewonnen gas. Deze wijziging in functie zal later van cruciaal belang zijn voor de ontwikkeling van het zogeheten kleineveldenbeleid.
Publieke kritiek op het exportbeleid van Groningengas: grotere afzet gewenst Opvallend is dat de meeste kritiek op het afzetbeleid in de jaren ’60 gericht is op de traagheid van de productie en afzet. Critici menen dat met het vergroten van de export het exploitatietempo in belangrijke mate kan worden opgevoerd.
In 1968 wordt het trage exploitatiebeleid nadrukkelijk bekritiseerd door Tweede Kamerlid Cor van der Peijl (CHU) in zijn vragen aan minister Leo de Block (Economische Zaken). Hij verwijst daarbij naar publicaties waarin gesteld wordt dat de distributie van aardgas moet versnellen en tegen een lagere prijs moet worden verkocht, omdat verschillende kernenergieprojecten de commerciële fase al praktisch hebben bereikt. Minister De Block stemt in met de opmerkingen van Van der Peijl en stelt dat het aardgas inderdaad in snel tempo moet worden verbruikt, omdat “wij anders wellicht hetzelfde krijgen als bij de uitputting van onze kolen, waar wij de beste kolen hebben bewaard, die wij nu niet meer kunnen afzetten”. De Block: “Wij oefenen de grootst mogelijke druk uit. Onze export is nu ongeveer 20 miljard op jaarbasis. NAM Gasexport is nog in onderhandeling met diverse landen buiten de landen waar wij op het ogenblik afzetten. Wij hopen in de landen waar wij op het ogenblik afzetten nog grotere afzetten te krijgen. Wij doen er alles aan om de zaak wat het industriële en het huishoudelijke gebruik betreft op te voeren”.426
Optimisme over de ontwikkeling van kernenergie en de negatieve ervaring van de sluiting van de kolenmijnen zijn in deze periode dus belangrijke motieven om te pleiten voor het opvoeren van het productie- en verkooptempo van het Groningse aardgas. Daarvoor moet de export een belangrijke rol krijgen. De lage prijs van de stookolie midden jaren ’60 speelt op dat moment ook een belangrijke rol in de angst om het gas niet te kunnen verkopen. Een agressieve verkoopstrategie is nodig om de markten voor het aardgas te kunnen veroveren. Het gas wordt daarom tegen een lage prijs in de internationale markt gebracht.
Overigens geeft de directie van de NAM in een besloten gesprek met de Tweede Kamer in 1970 aan dat “De NAM geen aandeel [heeft] in het vervoer” in het buitenland.427 Technisch gezien participeert de NAM inderdaad niet in het vervoer in het buitenland, maar het bestaan van de IGTM wordt bijvoorbeeld niet genoemd. Via deze partij participeren de moederbedrijven van NAM namelijk wel degelijk in het vervoer in het buitenland.
426 Handelingen II 1967/68, nr. 38, pp. 1648-1681.