4 minute read
Feitenreconstructie 1959-2012
De inaugurele rede van professor Peter Odell (Economische Hogeschool Rotterdam) zorgt in 1969 ook voor veel opschudding. Odell uit daarin felle kritiek aan het adres van Gasunie en de NAM. Zelfs in het College van Gedelegeerde Commissarissen wordt deze rede besproken.428 Odell stelt dat de NAM en Gasunie te weinig doen om de aardgasreserve zo snel mogelijk te verkopen. De exploitatie van het gasveld wordt belemmerd, zo stelt Odell, doordat een heel groot gebied door slechts één exploitatiemaatschappij wordt geëxploiteerd en het kabinet daarbij nog eens sterke inspraak heeft. Odell stelt dat er te veel nadruk wordt gelegd op het belang van de energieconsumenten, en te weinig op de doelmatige en rendabele verkoop van het aardgas. Hij voorspelt ernstige bedreigingen voor deze strategie door de mogelijke opkomst van goedkoper gas uit Groot-Brittannië en gas uit de Sovjet-Unie. Rond 1975 zal men volgens hem actief nieuwe afzetgebieden moeten zoeken, en moeten concurreren met olie en steenkool en met goedkoper gas uit andere bronnen. Hij pleit daarom voor een snellere verkoop van het aardgas, van bijvoorbeeld 100 miljard kubieke meter per jaar, waarvan een belangrijke gedeelte naar de export moet gaan.429
In een publieke reactie op de lezing van Odell, herhaalt de heer Portegies van Gasunie wat de uitgangspunten zijn van het exportbeleid: “De doelstelling […] is het aardgas op economisch verantwoorde wijze zo snel en zo diep mogelijk te doen penetreren in de binnenlandse energiemarkt. […] De voor de export beschikbare hoeveelheid Nederlands aardgas is – geprojecteerd op deze grote potentiële markt – betrekkelijk gering en zal in het totale spel van vraag en aanbod tegen een zodanige prijs moeten en kunnen worden aangeboden dat een te grote vraag en daarmee een te snelle uitputting van de reserves wordt voorkomen. […] Indien in Nederland of op het Nederlandse deel van het continentale plat grote nieuwe aardgasreserves zouden worden gevonden zal, omdat de binnenlandse markt niet veel meer kan opnemen, gestreefd moeten worden naar een diepere penetratie in de genoemde exportmarkten. In dat geval zullen de exportprijzen mogelijk moeten worden aangepast, zodat het aardgas voor een grotere groep verbruikers aantrekkelijk wordt”. 430
Naar aanleiding van de rede van Odell dringt Tweede Kamerlid Ko Wierenga (PvdA) er in een brief aan de voorzitter van de vaste Kamercommissie voor Economische Zaken op aan dat een openbare hoorzitting in de Tweede Kamer plaatsvindt over de toekomst van de afzet van het Groninger aardgas.431 Er komt geen openbare hoorzitting, maar op 28 januari 1970 vindt wel een besloten gesprek plaats van de vaste commissie voor Economische Zaken waarbij de heren Van de Wall (directeur NAM/Gas Export) en Rissik (adjunct-directeur Gasunie) aanwezig zijn.432
In dit overleg vraagt Kamerlid Henk van Rossum (SGP) naar de invloed van het aardgas op de betalingsbalans. NAM/Gas Export laat daarover in een schriftelijke reactie weten: “Wat betreft het effect van het aardgas in het totaal van de Nederlandse betalingsbalans, heeft NAM/Gas Export inmiddels laten weten, dat harerzijds te deze contact is opgenomen met het Ministerie van Economische Zaken. Men bevestigde daar, dat het gunstig effect, met inbegrip van onder meer een
428 Gasunie.
429 Portegies (1969), pp. 650-656.; Algemeen Dagblad (30 mei 1969), p. 3.
430 Portegies (1969), pp. 650-656.
431 Nieuwsblad van het Noorden (31 mei 1969). Kamerlid wenst hearing over afzet van Groninger aardgas, p. 2.
432 verlaging van de invoer van energie in de vorm van olie, momenteel kan worden becijferd op circa een miljard gulden. Dit bedrag zal uiteraard verder oplopen door het toenemen van de export en het slinken van de nadelige effecten als vervroegde mijnsluiting en de invoer van goederen en diensten noodzakelijk voor de gasproductie, vervoer- en distributienetten.”433
Al met al richt de publieke kritiek op het exportbeleid, zoals geuit door de Tweede Kamer en professor Odell, zich in de eerste tien jaar vooral op de vraag of er niet te weinig Groningengas geëxporteerd wordt; of de prijzen niet kunstmatig hoog worden gehouden doordat niet al het beschikbare gas verkocht wordt; en of Nederland er niet meer aan kan verdienen. In 1973 stelt Odell bijvoorbeeld nogmaals dat Nederland een kunstmatig gastekort wordt aangepraat door de oliemaatschappijen met als doel de gasprijzen hoog te houden, of nog hoger op te schroeven.434 Deze stelling valt op basis van de bronnen echter niet te staven.
Geopolitieke betekenis van (hoogcalorisch) aardgas in de jaren ’60 en ’70 Een deel van de export is expliciet bedoeld als geopolitiek middel. Vanaf eind jaren ’60 beginnen Italië en West-Duitsland contracten af te sluiten met de Sovjet-Unie voor de levering van aardgas. Getuige de notulen van de ministerraad heeft minister Luns in 1967 contact gehad met de Italiaanse minister over leveringen van Nederlands aardgas aan Italië:
“Minister Luns deelt vervolgens mede dat hem bij het bezoek aan Rome van Italiaanse zijde is gevraagd of de Nederlandse Aardoliemaatschappij wat soepeler kan zijn met betrekking tot de aardgaslevering aan Italië. De minister-president deelt mede dat minister Andreotti hem heeft gezegd dat het Nederlandse aardgas voor Italië te duur is, waardoor Italië genoodzaakt is aardgas te betrekken uit de Sovjet-Unie of uit Lybië. Spreker verzoekt minister Luns hierover een notitie voor minister De Block op te stellen.”435
De NAM zelf lijkt ook overtuigd van de potentiële gevaren van Russisch gas, maar richt zich vooral op de gevaren voor het afzetbeleid van het Nederlandse gas. Op het achtuurjournaal van 2 februari 1970 beschrijft de directeur van de NAM de invoer van Russisch gas bijvoorbeeld als een belangrijke bedreiging voor de Nederlandse export:
“[..] het is allerdaad een feit, dat wij ons bezorgd moeten maken over de penetratie van aardgas, ook uit het oosten. Wij hebben indicaties, dat de prijs van het aardgas uit oost, uit Rusland inderdaad attractief is, maar niet laag is dan de NAM-prijs aan de Nederlandse grens, mochten de Russen inderdaad de prijs, een politieke prijs toemaken, dan is het wel zo, dat dit een groot effect zal hebben op het uitvoer van het Nederlandse aardgas en tevens moeten we daarbij bedenken dat het wellicht ook de attractie wegneemt, om nog verder naar aardgas te zoeken in de Noordzee”. 436
Op 1 juli 1968 sluit NAM inderdaad een ontwerpovereenkomst (optie) met het Italiaanse SNAM (Società NAzionale Metanodotti). In deze optie wordt overigens niets vermeld over de
433
434 Odell (16 mei 1973), pp. 422-425.
435 Notulen ministerraad, 2 juni 1967.
436 NOS journaal (2 februari 1970).