4 minute read

Feitenreconstructie 1959-2012

doet, is met name voor Esso “moeilijk te verteren”.451 In de ministerraad stelt Langman dan ook dat “Shell geen moeilijkheden met de Nederlandse staat wilde [maar dat] Esso door Shell moest worden overgehaald”.452

Minister Langman spreekt in een begeleidende brief aan Esso en Shell wel de intentie uit dat hij in onderhandelingen met de lokale gasbedrijven de reële marktwaarde zo veel mogelijk zal nastreven.453 De minister houdt zich aan de intentie en spoort Gasunie aan om te heronderhandelen over de contracten met haar afnemers. De onderhandelingen met de gemeentelijke gasdistributiebedrijven (Samenwerking Regionale Organen Gasvoorziening) en VEG (Vereniging van Exploitanten Gasbedrijven, vanaf 1972 gefuseerd in VEGIN) verlopen echter moeizaam. Ambtenaren van het ministerie van Economische Zaken maken zich er daarbij zorgen over dat de minister niet over machtsmiddelen beschikt om de SROG te dwingen een tussentijdse prijsverhoging te accepteren. Dit betekent dat het streefcijfer van Financiën (60 miljoen gulden extra aardgasbaten in 1972) toch niet gehaald wordt, ondanks de nieuwe afspraken over de verdeling van de meeropbrengsten. De inkomsten voor de staatskas zijn daarmee in 1972 60 miljoen gulden lager dan geraamd.454

In de volgende jaren blijft het ministerie van Financiën doelen stellen voor de verhoogde inkomsten uit aardgas. In 1973 is het doel dat er voor het dan komende jaar 923 miljoen gulden aan aardgasbaten in de schatkist moet vloeien. Bij de geldende VEGIN-inkoopprijs komt men nog 255 miljoen gulden tekort.455 Hoewel ambtenaren van het ministerie van Economische Zaken zich in die tijd beklagen over de druk die zij vanuit Financiën ervaren, nemen zij de targets wel mee in de onderhandelingen. De onderhandelingen worden weliswaar door Gasunie gevoerd, maar het ministerie van Economische Zaken bemoeit zich er sterk mee.

Aanloop naar het kleineveldenbeleid

Naast de zorg over de inkomsten uit de verkoop van aardgas, spelen de alarmerende berichten over een tekort aan leveringscapaciteit een belangrijke rol in de aanpassingen in het aardgasbeleid in de jaren ’70. Vanaf 1970 wordt de wens steeds sterker, onder andere bij Gasunie, om de (binnenlandse) vraag af te remmen en de productie buiten het Groningenveld uit te breiden. Bij het verhogen van de prijs van het gas voor eindverbruikers is ook een belangrijke overweging dat de hogere prijs de binnenlandse vraag kan afremmen. Er zal dan naar verwachting een meer evenwichtige balans tussen gas en andere brandstoffen op de Nederlandse energiemarkt ontstaan. Aanvullende aankopen uit andere gasvelden zijn daarnaast voor Gasunie van cruciaal belang.

Omdat de onderhandelingen met afnemers uiterst moeizaam verlopen, benadrukt Gasunie begin jaren ’70 dat nieuwe aardgasreserves tot ontwikkeling moeten komen. Zij wil “in algemene termen en bij herhaling [de minister] verzoeken zijn bevoegdheden aan te wenden om nieuwe reserves als noodzakelijk voor de binnenlandse behoefte te bestemmen” 456 Gasunie refereert hier aan speciale ministeriele bevoegdheden die zijn vastgelegd in het kader van de Mijnwet Continentaal Plat (1967).

451 Ministerie van EZ. Nota aan minister Langman inzake Regeling 85/15 met betrekking tot meeropbrengst aardgasverkopen, 16 december 1971.

452 Notulen Ministerraad van 24 december 1971.

453 Ministerie van EZ. Nota aan minister Langman inzake de ministerraad van 24 december, 20 december 1971.

454 Ministerie van EZ. Nota aan minister Langman inzake aanpassing aardgasprijzen, 12 november 1971.

455 Ministerie van EZ. Nota aan minister Lubbers inzake opbrengsten uit aardgas, 10 augustus 1973.

Toen de Mijnwet Continentaal Plat werd ingevoerd, was er nog de veronderstelling dat de reserve uit het Groningenveld ruim voldoende was om de binnenlandse markt te voorzien. Zo wordt het ook gesteld in de toelichting bij de algemene maatregel van bestuur (AMvB) bij de invoering van de Mijnwet Continentaal Plat: “Voor zover het zich thans laat aanzien, zijn de aardgasreserves in de concessie Groningen, die aan de N.V. Nederlandse Gasunie ter beschikking staan, voldoende om gedurende de eerstkomende tientallen jaren — naast de andere verplichtingen — de volledige behoeften van de openbare gasvoorziening in Nederland te dekken”.457 Het ministerie van Economische Zaken wilde daarom destijds dat al het aardgas, ook bijvoorbeeld het gas onder de Noordzee, direct verkocht zou worden aan het buitenland. Gasunie zou hierin geen rol spelen. Desondanks, zo staat ook in de toelichting bij de Mijnwet Continentaal Plat, “zou zich een ontwikkeling kunnen voordoen, waardoor het gewenst zou zijn ook uit andere bestaande aardgasvelden gas voor de binnenlandse gasvoorziening te reserveren. Vandaar dat de ondergetekende meent, dat de Minister van Economische Zaken in elk geval over de bevoegdheid moet beschikken om zo nodig vergunninghouders te verplichten een nader vast te stellen deel van hun productie voor dit doel aan te wenden”.458 De bevoegdheid om gas voor de binnenlandse markt te bestemmen, wordt vastgelegd in de AMvB, artikel 25. In deze aanwijzingsbevoegdheid is overigens nog niet vastgelegd dat Gasunie ook verplicht is dit gas in te kopen.

Hoewel gas uit de kleine velden aanvankelijk dus volledig voor export is bedoeld, wil minister Langman vanaf 1972 toch het gas uit nieuwe velden voor de binnenlandse markt aanwijzen. Een Nota inzake het aardgasbeleid van minister Langman voor de ministerraad uit 1972 geeft de eerste aanzet voor wat later ‘het kleineveldenbeleid’ zal gaan heten. In deze nota onderstreept Langman de noodzaak om de gasbalans tussen vraag en beschikbare jaarhoeveelheden meer in evenwicht te krijgen: “Het streven moet er […] in de eerste plaats op gericht zijn om […] tekorten te voorkomen door te trachten nieuwe aardgasreserves tot ontwikkeling te brengen en door Gasunie te doen aankopen […]”.459 Een belangrijk onderdeel van dit beleid is dat er geen belemmeringen meer moeten zijn voor exploitatie van kleine velden, zoals hij bijvoorbeeld ziet bij de exploitatie van het Zuidwalveld; een gasveld gelegen onder de Waddenzee. Milieuorganisaties verzetten zich op dat moment actief tegen exploitatie van het Zuidwalveld.

De nota van Langman stuit binnen het kabinet op verzet. Het hoofd van de directie Financieringen van het ministerie Financiën uit zijn zorgen over de te hoge exportverplichtingen: “Achteraf gezien kan men naar mijn mening stellen dat het totaal van de aangegane verplichtingen in de export te hoog is. Ook t.a.v. de prijzen in binnen- en buitenland had men m.i. meer kunnen bereiken, indien men de olieprijsontwikkeling op wat langere termijn beter had beoordeeld, wat voor de oliemaatschappijen als insiders geen onmogelijke opgave had

456 Gasunie. Notulen van de 137e vergadering van het College van Gedelegeerde Commissarissen van de N. V. Nederlandse Gasunie, d.d. 15 december 1972.

457 Stb. 1967, 24, bijlage II.

458 Stb. 1967, 24, p.84.

459 Ministerie van EZ. Nota van minister Langman inzake het aardgasbeleid, 19 september 1972.

This article is from: