4 minute read
Feitenreconstructie 1959-2012
mogen zijn”.460 De directeur-generaal Milieuhygiëne van het ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne, Jan Suurland, adviseert zelfs deze aardgasnota integraal te verwerpen, omdat het voorstel om meer gasvelden aan te boren volgens hem grote nadelige gevolgen voor de natuur kent:
“Deze nota is ondeugdelijk […] De enkele mededeling dat deze verplichtingen zodanig zijn, dat er alleen aan kan worden voldaan via afremming van de binnenlandse vraag, dan wel aanboren van nieuwe reserves is geen voldoende argument om verstrekkende beleidsbepalingen op te baseren. […] De Nota tracht een vrijbrief te krijgen tot een ongebreideld beleid inzake exploratie en winning van nieuwe reserves. Wordt daaraan toegegeven dan kan met recht worden beweerd dat wij in Nederland de milieuhygiënische en planologische lasten dragen van aardgasleveranties aan het buitenland […]”.461
De ambtenaren van de beide ministeries zien de grote exportverplichtingen dus als de kern van het probleem. Daarnaast sluit Suurland met zijn kritiek aan op het breder maatschappelijk verzet tegen exploratieboringen (bijvoorbeeld op Ameland) en tegen de uitputting van natuurlijke bronnen in het begin van de jaren ’70, dat ook door de invloedrijke Club van Rome in die tijd wordt geadresseerd.
De bezwaren over de negatieve gevolgen van gasboringen worden echter niet overgenomen. Ruud Lubbers, de nieuwe minister van Economische Zaken in het kabinet-Den Uyl I, stelt in 1973 in een notitie aan Gasunie al dat de aankoop van nog niet gecontracteerde gasreserves de beste oplossing is om “de vraag met de beschikbare jaarhoeveelheden [in evenwicht te brengen]”.462 Gasunie moet volgens hem een actief inkoopbeleid gaan voeren om het Groningenveld zolang mogelijk te sparen en de vraag naar gas op de lange termijn te dekken. Hij kondigt daarbij ook aan van zijn aanwijzingsbevoegdheid gebruik te zullen maken. Hij waarschuwt wel voor de kosten die hierbij komen kijken: “Het zal duidelijk zijn dat een dergelijk beleid op den duur alleen te verantwoorden is wanneer de prijzen waarvoor het aardgas op de binnenlandse markt kan worden afgezet, het mogelijk maken dergelijke inkoopprijzen voor additioneel gas te betalen”.463 Voor het slagen van het kleineveldenbeleid is het kortom ook noodzakelijk om de (binnenlandse) prijzen van het eindverbruik te verhogen. Met de missie om de prijzen voor het eindverbruik te verhogen gaat Gasunie, daarbij bijgestaan door het ministerie, de daaropvolgende jaren op stap.
Energienota en kleineveldenbeleid
Als de oliecrisis in 1973 toeslaat, versnelt minister Lubbers de ontwikkelingen die in feite al in gang zijn gezet: het verder stimuleren van de exploratie en exploitatie van kleine velden en de diversificatie van de inzet van brandstoffen. Voor dit beleid komt hij met een integrale beleidsnota over het energiebeleid in Nederland. De doelstelling van de nota is om de Nederlandse gasreserves op lange termijn te beschermen door de vraag te beperken (energiebesparing) en de aanbodbronnen te vergroten (nieuwe kleine velden aanboren). In de Energienota (1974) komt nog sterker de wens van het kabinet naar voren om niet op de lange termijn afhankelijk te zijn van energiebronnen buiten Nederland.
460 Ministerie van EZ. Nota aan minister Langman inzake het aardgasbeleid in verleden en toekomst i.v.m. de exploitatie van (nieuwe) aardgasvondsten, 3 oktober 1972.
461 Ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne. Nota aan de minister van EZ inzake het aardgasbeleid, 4 oktober 1972.
462 Ministerie van EZ. Notitie van de minister Langman inzake de ontwikkeling van de openbare gasvoorziening, bijlage bij het rapport van de Commissie ingesteld ter bestudering van de situatie van de gas voorziening in Nederland, 1 maart 1973.
463 Ministerie van EZ. Notitie van de minister Langman inzake de ontwikkeling van de openbare gasvoorziening, bijlage bij het rapport van de Commissie ingesteld ter bestudering van de situatie van de gas voorziening in Nederland, 1 maart 1973.
‘Voorzieningszekerheid’ wordt daarmee een belangrijk leidraad van het aardgasbeleid. Met de Energienota en het kleineveldenbeleid stapt het kabinet af van de eerdere koers om het Nederlandse aardgas zo snel mogelijk te winnen en af te zetten. Het kabinet besluit dan ook tot een moratorium op verdere verkopen van Groningengas aan het buitenland. Het kleineveldenbeleid, dat volgt uit de Energienota, heeft als doel om de productie van gas uit de kleinere Nederlandse gasvelden te bevorderen en prioriteit te geven boven de productie uit het Groningenveld.
Het succes van het kleineveldenbeleid is afhankelijk van een aantal elementen. Ten eerste, de afnamegarantie van Gasunie. Deze afnamegarantie fungeert als prikkel voor oliemaatschappijen om nieuwe velden in productie te brengen. Gasunie zal daarbij een “actieve inkooppolitiek” gaan voeren. Het risico en de kosten daarvan liggen nog wel volledig bij de ondernemingen. Een tweede element is de balansfunctie van het Groningenveld en een derde element betreft de inpassing van het gas uit de kleine velden in de gasmarkt. Op deze drie elementen wordt hierna ingegaan.
Daarnaast moet er ook een bezuinigingsslag worden gemaakt. In het Plan van Gasafzet 1975 onderstreept Gasunie daarom het belang van zuiniger gebruik van aardgas om het Groningenveld langer beschikbaar te houden: “Door het stimuleren van een verstandig en zuinig verbruik, onder meer door propaganda voor isolatie en het stimuleren van onderzoeken die beogen het rendement van installaties te verbeteren, zal kunnen worden bereikt dat de beschikbare reserves over een langere periode kunnen worden uitgesmeerd. Willen we het aardgas de komende 25 jaar zijn belangrijke rol in de Nederlandse energievoorziening blijvend laten spelen”.464
Het Groningenveld krijgt een balansfunctie
Het kleineveldenbeleid is gericht op het bij voorrang exploiteren van kleine velden en moet ertoe leiden dat zo veel mogelijk gasvelden in productie komen. Om dat mogelijk te maken, is het Groningenveld aangewezen als balansveld dat schommelingen in de vraag opvangt. Deze balansfunctie betekent dat eerst het gas uit de kleine velden wordt geëxploiteerd, en dat bij een piekvraag daarna het Groningenveld bijspringt. De achtergrond van deze opzet ligt in de unieke eigenschappen van het Groningenveld. Terwijl de kleine velden gas produceren in een constante stroom, is het gasvolume uit het Groningenveld veel beter te regelen en daardoor flexibeler in te zetten. In tegenstelling tot een normaal productiepatroon waarbij een constante daghoeveelheid wordt geproduceerd, produceert het Groningenveld dus steeds meer met productiepieken in de wintermaanden en lage productie in de zomer. Dit patroon is te zien in figuur 1.19, dat de winning uit het Groningenveld per maand weergeeft.