4 minute read

Feitenreconstructie 1959-2012

(meeropbrengstenregeling) is de betekenis van dit tegenstrijdig belang in feite nog vergroot”.479 Als gevolg van deze zorg besluiten de partijen dat de exportactiviteiten niet meer in handen van NAM/Gas Export moet blijven. De verantwoordelijkheid wordt volledige overgedragen aan Gasunie en NAM/Gas Export wordt opgedoekt. In zekere zin is dit een puur formele aanpassing, omdat de NAM nog steeds onderhandelingen voert over de prijs. Aangezien het risico blijft bestaan dat Shell/Esso indirect profiteren van extra export, wordt op hetzelfde moment een bereidheidsverklaring opgesteld door de oliemaatschappijen, waarin staat dat de partijen “blijven uitgaan van de beginselen van gezonde verkooppolitiek, van efficiënte bedrijfsvoering en redelijk rendement op investeringen ten behoeve van het Nederlandse aardgas”.480 De partijen geven geen verdere invulling aan het begrip “gezonde verkooppolitiek”.

Op 1 april 1975 worden de exportwerkzaamheden van NAM/Gas Export formeel aan Gasunie overgedragen door een wijziging van de OvS. Vanaf dat moment exporteert Gasunie het gas onder eigen naam. Vervolgens moet Gasunie naar de buitenlandse afnemers om te onderhandelen over de prijzen. Gasunie en het ministerie van Economische Zaken kiezen daarbij voor een soft approach, dat wil zeggen geen hogere prijzen afdwingen via een beroep op de Wet Aardgasprijzen, maar de prijzen via vrije heronderhandelingen verhogen. Gasunie en de minister van Economische Zaken, Lubbers, willen onderhandelen over een prijsverhoging voor 1976. Het idee om versnelde onderhandelingen te starten mislukt echter. De buitenlandse partijen wijzen het verzoek om heronderhandeling af en er komt geen prijsverhoging voor 1976. Ook de volgende onderhandelingen verlopen moeizaam. De partijen komen tot een kleine prijsverhoging, maar niet tot de gewenste koppeling van de aardgasprijs aan de prijs voor olie (een zogeheten olieprijspariteit). Minister Lubbers van Economische Zaken stelt in een brief aan de minister van Financiën (van 3 november 1977) dat Gasunie “vanuit commercieel oogpunt tot de grenzen van zijn mogelijkheden is gegaan”, en dat hij “gematigd tevreden” is over het resultaat. Tegelijkertijd erkent hij de grote zorgen uit de samenleving: “Vanuit vele kanten in het Nederlandse bedrijfsleven klaagt men over de concurrentie die de Nederlandse industrie ondervindt van buitenlandse bedrijven die kunnen beschikken over goedkoop (Nederlands) gas”.481

Minister van Financiën, Duisenberg, is ook bezorgd. In zijn reactie aan minister Lubbers dringt hij er eind 1977 nadrukkelijk op aan dat de Wet Aardgasprijzen toch wordt toegepast:

“Het is voor mij toch wel somber te moeten constateren dat Nederland er – inmiddels reeds enige jaren na de energiecrisis – nog niet in geslaagd is de aardgas-exportcontracten meer aan te passen aan het wereldenergieprijsniveau. Achteraf gezien kan men zich afvragen of de tactische aanpak van Nederland bij de prijsaanpassingen – t.w. een soft approach via heronderhandelingen – wel zo juist is geweest nu blijkt dat alsnog de toepassing van de Wet aardgasprijzen noodzakelijk zal zijn voor het effectueren van redelijk te achten prijsaanpassingen. De gevolgen van de te lage exportprijzen zijn van een dergelijke omvang en zo ingrijpend dat ze naar mijn mening niet langer aanvaardbaar zijn. Ik noem hierbij slechts de volgende: Uitgaande van een substitueerbaarheid van geëxporteerd aardgas en geïmporteerde energie treedt bij de huidige exportprijzen van aardgas in vergelijking met een exportprijs op basis van oliepariteit een jaarlijks negatief effect voor de Nederlandse economie op van minstens 2 miljard […]”.482

479 Staatsmijnen. Kort verslag van de 91e bespreking van President-Directeur Rogers en H. D. Schepers met de leiding van Beheer Energiebelangen op 25 februari 1975.

480 Staatsmijnen. Kort verslag van de 91e bespreking van President-Directeur Rogers en H. D. Schepers met de leiding van Beheer Energiebelangen op 25 februari 1975..

481 Ministerie van EZ. Brief van de minister aan de minister van Financiën inzake de exportheronderhandelingen aardgas, 3 november 1977.

Minister van Economische Zaken, Van Aardenne, weigert de Wet Aardgasprijzen toe te passen om een hogere prijs te forceren voor de export. De volgende feiten spelen daarbij voor de minister een rol in de overweging om niet van deze wettelijke bevoegdheid gebruik te maken:

• Het EEG-verdrag (verdrag van Rome) verbiedt uitvoerbeperkingen en discriminatie op grond van nationaliteit.

• In 1965 heeft minister Den Uyl van Economische Zaken een brief aan de Duitse minister Schmücker gestuurd, waarin hij toezegt dat de Nederlandse regering niet in de exportcontracten zal ingrijpen.

• De Nederlandse overheid zou de gaskraan kunnen dichtdraaien om een minimumprijs af te dwingen en Gasunie kan dan een beroep doen op overmacht. Gasunie wordt dan naar alle waarschijnlijkheid gedwongen om een beroep in te stellen tegen de Nederlandse Staat.483

Op basis van deze drie aspecten is de minister bezorgd dat de buitenlandse partijen een arbitragezaak zullen aanspannen als Gasunie de exportprijs eenzijdig verhoogt. Hij vreest daarbij dat Gasunie en de Nederlandse Staat deze zullen verliezen. Daarom blijven de minister en Gasunie proberen om de exportprijzen middels onderhandelingen met de buitenlandse afnemers te verhogen.

De crisis van 1974 luidt een periode van “koopmansvertrouwelijkheid” in Export ligt in de jaren ’70 zeer gevoelig. Dat blijkt wel uit wat zich afspeelde in de Tweede Kamer in 1974. De commissie voor Economische Zaken van de Tweede Kamer spreekt in juni van dat jaar over de mogelijkheid om van regeringswege in te grijpen in de exportcontracten en om een prijsverhoging bij buitenlandse afnemers af te dwingen. De vaste commissie voor Economische Zaken van de Tweede Kamer wordt daarom vertrouwelijk op de hoogte gesteld van een notitie van de jurist van Buitenlandse Zaken, professor Riphagen. Hij schetst een somber beeld van de mogelijkheid om van regeringswege een minimumprijs af te dwingen in de exportcontracten, omdat dit snel als prijsdiscriminatie zal worden gezien.484 Kort daarna verschijnt in de Zeeuwse Courant een artikel met de titel Mogelijk geen extra baten uit de aardgasexport voor de staat, waarin de inhoud van de notitie van Riphagen, die vertrouwelijk met de Kamer was gedeeld, uit de doeken wordt gedaan.485 De secretaris-generaal van het ministerie van Economische Zaken, Frans Rutten, is zeer ontstemd over het uitlekken van deze notitie. Hij reageert in een nota aan minister Lubbers op het lekken van deze informatie, en ziet dit als aantasting van de onderhandelingspositie van de Staat:

“Wil de Nederlandse regering dat de marktwaarde zo goed mogelijk wordt gerealiseerd, dan is het van het grootste belang dat een zo sterk mogelijke onderhandelingspositie wordt opgebouwd. Als goed koopman doet de regering er verstandig aan een discussie naar buiten toe over eigen positie zoveel mogelijk te voorkomen. Ook de multinationals lopen met hun uit te dragen posities en de

482 Ministerie van Financiën. Brief van de minister aan de minister van EZ inzake de exportheronderhandelingen aardgas, 15 december 1977.

483 Valkenhoef (augustus 2001).

484 Tweede Kamer. Nota aan de commissie van EZ met vertrouwelijke bijlagen inzake twee overleggen, 17 september 1974.

485 Provinciale Zeeuwse Courant (13 juni 1974). Mogelijk geen extra baten uit aardgasexport voor de staat, p. 1.

This article is from: