3 minute read

Feitenreconstructie 1959-2012

Nog voordat het CoCoNut-rapport in de Kamer wordt besproken heeft het kabinet echter al het standpunt ingenomen dat er geen wijzigingen in de deelneming in Gasunie komen en ook geen wijziging in de samenstelling van de raad van commissarissen van Gasunie. Er wordt dus bijvoorbeeld geen ruimte gecreëerd voor een vertegenwoordiging van lagere overheden of VEGIN in de raad van commissarissen. Een belangrijk motief om het construct “het gasgebouw” niet te wijzigen is het feit dat men binnen het ministerie van Economische Zaken erg tevreden is over het functioneren van het gasgebouw en met name de efficiënte besluitvorming. Het betrekken van lokale partijen ziet men daarbij vooral als gevaar, waar men vreest voor inefficiënte besluitvorming.

Minister Van Aardenne van Economische Zaken is er daarentegen wel van overtuigd dat er een gaswet moet komen. Shell en Esso, en ook DSM Aardgas, zien niet de noodzaak in van de invoering van een dergelijke wet. Een publieke wet zou bemoeienis van het parlement in de hand werken, waardoor “de slagvaardigheid en de commerciële aanpak van Gasunie” in het gedrang komen, zo stellen zij. Een aanwijzingsbevoegdheid van de minister van Economische Zaken zal bij Esso en Shell bovendien overkomen als motie van wantrouwen, zo staat te lezen in een interne notitie van het ministerie van Economische Zaken.505 Het officiële standpunt van het ministerie van Economische Zaken naar aanleiding van CoCoNut is dat een wettelijke regeling ‘juridisch onontkoombaar’ is, gezien de in wezen publiekrechtelijke aard van de bevoegdheden van de minister van Economische Zaken (zo wordt het ook gecommuniceerd aan de Kamer). Uiteindelijk laat de minister van Economische Zaken (Van Aardenne) zich in 1981 overtuigen door het argument dat een gaswet de efficiëntere bedrijfsvoering van Gasunie niet zal bevorderen.506

Ondanks de aanbevelingen uit het CoCoNut-rapport wordt de gaswet ook in de jaren ’80 niet ingevoerd. De beleidsmakers zijn tevreden met de bestaande verhoudingen. Een ambtenaar van het ministerie van Economische Zaken schrijft daarover in 1981 het volgende aan minister Van Aardenne: “De regering heeft geen argumenten om deze aanbeveling [van CoCoNut] naast zich neer te leggen. Wel kunt u wijzen op het feit, dat de Gaswet in het regeringsstandpunt een lage prioriteit heeft gekregen/ de voordelen van een wettelijke regeling t.o.v. de huidige situatie zijn niet aantoonbaar”.507

Daarbij vrezen de partners in het Gasgebouw ook grotere bemoeienis van het parlement bij het aardgasbeleid. Zoals in een ambtelijke notitie wordt geschreven over de “zorgen van het College van Gedelegeerde Commissarissen”, zien “Shell en Esso, maar ook DSM […] niet de noodzaak van de wet; de wet werkt bemoeienis van het parlement in de hand, die de slagvaardigheid en de commerciële aanpak van Gasunie zal aantasten”.508 Toenmalig topambtenaar George Verberg verklaart in zijn openbaar verhoor dat hij dit advies onderschrijft en er “geen enkele kanttekening” bij heeft te maken. Volgens hem is het “heel goed hanteerbaar […] als een Kamer de minister heel close tot verantwoording roept”. Maar Verberg is ook van mening dat de Kamer daarbij niet in ‘de machinekamer’ moet gaan zitten.

505 Ministerie van EZ. Nota aan minister Van Aardenne inzake zijn gesprek met het College van Gedelegeerde Commissarissen Gasunie over CoCoNut op 9 september 1981, 2 september 1981.

506 Ministerie van EZ. Nota aan minister Van Aardenne inzake zijn gesprek met het College van Gedelegeerde Commissarissen Gasunie over CoCoNut op 9 september 1981, 2 september 1981.

507 Ministerie van EZ. Nota aan minister Van Aardenne inzake zijn gesprek met het College van Gedelegeerde Commissarissen Gasunie over CoCoNut op 9 september 1981, 2 september 1981.

508 Ministerie van EZ. Nota aan minister Van Aardenne inzake zijn gesprek met het College van Gedelegeerde Commissarissen Gasunie over CoCoNut op 9 september 1981, 2 september 1981.

Met het uitblijven van verdere wetgeving omtrent het aardgasbeleid blijft het gasgebouw volgens de insiders efficiënt opereren. De organisatie kan snel inspelen op het veranderende energielandschap, zoals bijvoorbeeld gebeurt met de invoering van het kleineveldenbeleid. Het feit dat de Tweede Kamer daarin weinig kan bijsturen, zien de betrokkenen als bijkomend voordeel. Uit Verbergs verklaring voor de commissie blijkt dat ook in ambtelijke kringen weerstand bestaat tegen het idee om het parlement meer controlerende bevoegdheden te geven in het aardgasbeleid:

[…] ze moeten niet in de machinekamer gaan zitten. Dat gebeurt veel te veel, toen en nu.

Openbaar verhoor George Verberg, 29 juni 2022

1.4 Schade en versterking: eerste schadegevallen en onvrede door bodemdaling en bevingen

Nadat minister Langman van Economische Zaken in 1972 de Tweede Kamer heeft geïnformeerd dat de gaswinning in 2050 tot 1 meter bodemdaling in Groningen kan leiden, is publiekelijk bekend dat gaswinning ook negatieve kanten kent (zie paragraaf 1.2.5). Bodemdaling is voornamelijk problematisch voor de waterhuishouding: door het dalen van de bodem wordt de waterstand in sloten, meren en kanalen hoger en stijgt daarnaast de grondwaterstand.509 De provincie Groningen, waterschappen en gemeenten willen weten wie zal opdraaien voor eventuele schade. Een jarenlang overleg volgt.510 Ook de eerste bewoners melden zich in de lokale pers.

1.4.1 Regionale pers signaleert eerste problemen met schade door bodemdaling

Eerste problemen met schade door bodemdaling

In het begin lijken bewoners zich over de voorspelde bodemdaling van een meter niet echt druk te maken, blijkt uit een artikel in het Nieuwsblad van het Noorden op 8 januari 1972.511

De krant schrijft dat Gedeputeerde Staten van Groningen een commissie wil instellen om ‘een ongestoorde waterhuishouding en waterkering te waarborgen’. “Als in de toekomst door de daling van de bodem derden, als Rijk, provincie, of particulieren schade lijden, zal deze door NAM-Staatsmijnen worden vergoed”, is de belofte.

509 Commissie Bodemdaling (n.d. H1b).

510 Provincie Groningen. Brief van gedeputeerde staten aan de minister van EZ inzake bodemdaling als gevolg van gaswinning in de provincie Groningen, 28 maart 1972.

511 Nieuwsblad van het Noorden (8 januari 1972), p. 1.

This article is from: