![](https://static.isu.pub/fe/default-story-images/news.jpg?width=720&quality=85%2C50)
4 minute read
Feitenreconstructie 1959-2012
Minister De Pous lijkt aanvankelijk wel overtuigd van de meerwaarde van het reserveren van bepaalde hoeveelheden aardgas voor de industrialisatie van de provincie Groningen, maar topambtenaar Bob Wansink (op dat moment plaatsvervangend directeur-generaal van de industrialisatie en energievoorziening) ontraadt hem dit. In 1962 schrijft Wansink in een nota aan minister De Pous dat de door hem “meermalen gedane uitspraak dat dit aardgas mede dienstbaar gemaakt zou worden aan de industrialisatie van de provincie Groningen” niet past binnen het aardgasbeleid zoals dat door de Adviescommissie Aardgas (ACA) geadviseerd wordt, namelijk om het gas tegen marktwaarde te verkopen op premiemarkten. Wansink adviseert de minister daarom de gevolgen van het commerciële aardgasbeleid zoals voorgesteld door de ACA, te accepteren. Daarin bestaat geen ruimte voor bijzondere industrialisatieprojecten. De minister moet het idee om het aardgas dienstbaar te maken aan de ontwikkeling van Groningen volgens Wansink naast zich neerleggen.544 De minister volgt het advies. Op die manier wordt er uiteindelijk geen aardgas specifiek gereserveerd voor de industriële ontwikkeling van de provincie Groningen. Er worden enkel een aantal projecten in Groningen uit het zogeheten ‘aardgaspotje’ gefinancierd (zie verderop in deze paragraaf)
Hoofdkantoor van Gasunie niet zonder slag of stoot naar Groningen
Dat zowel de ACA als de minister van Economische Zaken de oproep van Gedeputeerde Staten naast zich neerleggen voedt het wantrouwen in de regio. Dit blijkt bijvoorbeeld in de discussie over de vestiging van het hoofdkantoor van Gasunie, wat ook een belangrijk thema is in de Kamerdebatten (inclusief de aan de vestiging van een hoofdkantoor gerelateerde werkgelegenheid). Minister De Pous laat in 1963 weten dat het nog onduidelijk is waar het hoofdkantoor zal worden gevestigd. Er liggen twee opties op tafel voor een hoofdkantoor: in Den Haag of in Groningen. Met name de directie van de Staatsmijnen spreekt zich zeer nadrukkelijk uit tegen het plan om het hoofdkantoor in Groningen te vestigen. In een brief van april 1963 somt de toekomstig hoofddirecteur van Gasunie, Paul Zoetmulder, die afkomstig is van de Staatsmijnen, maar liefst dertien argumenten op om het hoofdkantoor niet in Groningen te vestigen. Een van de argumenten luidt bijvoorbeeld: “Veruit de meerderheid van het personeel, dat thans in Den Haag werkt, zal, voor zover het zich een weigering niet kan permitteren, met tegenzin zijn huidige woonplaats verlaten. Dit zal de kwaliteit van het werk ongetwijfeld schaden en ik vraag mij af hoe wij met een grote groep ontevredenen het werk, waarvoor wij verantwoordelijk zijn, goed kunnen verrichten” 545
De Friese Koerier schrijft in 1963 een cynisch commentaar op de bezwaren tegen een hoofdkantoor in Groningen, waarin de schrijver de tegenstelling tussen de residentiestad Den Haag en de noordelijke provincies op de hak neemt: “Die bezwaren zijn heel begrijpelijk. Wie gewend is te verkeren onder de erudiete Haagse kringen zou wel gek zijn als hij zich ging vestigen tussen de barbaren van het noorden. Denk er eens even over wie daar wonen: de Friezen, gevaarlijke opstandigen; de Drenthen – arm en dom en vuil; en de Groningers, een verzameling onbehouwen boeren met een n van achteren”.546
545
546 Friese Koerier (3 april 1963), p. 1.
In hetzelfde jaar sturen de drie Kamers van Koophandel van de noordelijke provincies een brief aan minister De Pous met het pleidooi om het hoofdkantoor te vestigen in Groningen. Volgens het Nieuwsblad van het Noorden is deze oproep voornamelijk ingegeven uit wantrouwen van de inwoners van de noordelijke provincies tegen het ‘bedisselen’ van het kabinet. Dit wantrouwen, zo betoogt de krant, is onder andere gevoed “door het verzuim een vertegenwoordiger van de Noordelijke provincies uit te nodigen bij de oprichting van de Nederlandse Gasunie”. 547 Vertegenwoordigers van de noordelijke provincies voelen zich kortom buitengesloten en het idee om het hoofdkantoor van Gasunie in Den Haag te vestigen zien ze als bevestiging daarvan.
De Tweede Kamer debatteert over de locatie van het hoofdkantoor van Gasunie, onder andere op 4 april 1963, bij de bespreking van de oprichting van N.V. Nederlandse Gasunie.548 De leden Nederhorst (PvdA) en Korteweg (VVD) dringen aan op de vestiging in Groningen. Minister De Pous geeft aan dat er nog geen beslissing is genomen, en rekening wil houden met het personeel van het bestaande Staatsgasbedrijf. “Ik meen, dat het juist is, dat met de belangen van dit personeel rekening wordt gehouden. […] maar ik moet zeggen, dat op zich zelf het verplaatsen van, laat ons zeggen circa 200 gezinnen uit den Haag en omgeving, waar een groot gedeelte woonachtig is, naar Groningen, hoe bijzonder aantrekkelijk deze stad ook is, een punt is dat mens in zijn beschouwingen mag betrekken”.549 Na lang beraad wordt in 1965 de opdracht gegeven om het kantoor toch in Groningen te bouwen. Twee Groningse aannemers worden expliciet uitgenodigd om zich in te schrijven voor dit project, maar er bestaat geen aanleiding bij de hoofddirecteur van Gasunie om de voorkeur naar de Groningse firma uit te laten gaan, en dus gaat de opdracht naar de N.V. Nederlandse Aannemingsmaatschappij v/h Fa. H.F. Boersema uit Den Haag.550
Noordenkorting levert aanvankelijk kleine voordelen voor de regio Ondanks de keuze om het aardgas niet te gebruiken voor de industrialisatie van de provincie Groningen, besluit het kabinet om het Noorden toch kleine voordelen te geven bij de levering van het Groningse aardgas. Een van die voordelen bestaat uit de zogeheten Noordenkorting: een speciale gasprijs ingevoerd voor kleinverbruikers en industriële afnemers in de provincies Groningen, Friesland en Drenthe. Voor de kleinverbruikers komt er een korting van 5% op de gasprijs; industriële afnemers krijgen uit praktische overwegingen een korting van 0,21 cent per kubieke meter ten opzichte van de prijs die voor de andere provincies geldt. Het gaat niet om grote kortingen voor individuele kleinverbruikers, waarbij de korting bovendien aan de gemeente uitbetaald wordt. De lokale industrie, bijvoorbeeld die in Hoogezand, waar de eerste leiding vanuit het Slochterenveld naartoe loopt, haalt er een licht voordeel uit.
De Noordenkorting vormt een uitzondering op het idee van de nota-De Pous om het aardgas tegen marktwaarde te verkopen. De marktwaarde van fossiele brandstoffen zou in de noordelijke provincies namelijk eerder hoger liggen vergeleken met elders in het land, omdat in het noorden een hogere prijs wordt betaald voor kolen en stookolie door de grotere afstand
547 Nieuwsblad van het Noorden (19 april 1963), p. 2.
548 Brief van de Minister van Economische Zaken, met bijbehorende overgelegde stukken met betrekking tot de oprichting van de N.V. Nederlandse Gasunie,
549 Handelingen 1962/63, Handelingen II 1962/63, nr. 64, pp. 3995-4024.
550 Gasunie. Gespreksverslag College van Gedelegeerde Commissarissen van de N.V. Nederlandse Gasunie en de hoofddirecteur Gasunie met de President-Commissaris op 2 september, 16 september 1965.