![](https://static.isu.pub/fe/default-story-images/news.jpg?width=720&quality=85%2C50)
4 minute read
Feitenreconstructie 1959-2012
alleen een relatie tussen gaswinning en aardbevingen bij het gasveld in Eleveld heeft kunnen vaststellen en dat er over het grootste gasveld in Groningen te weinig informatie is voor het doen van concrete uitspraken, krijgt nauwelijks aandacht. De betrokken partijen werken daar zelf ook aan mee, door in het BOA-rapport te benadrukken dat het niet nodig is verontrust te zijn over de aardbevingen in Groningen.
Erkenning van de relatie tussen gaswinning en aardbevingen laat lang op zich wachten Vanaf het begin van de gaswinning zijn er twijfels en vragen over de gevolgen van de gaswinning in Groningen. Kan bodemdaling echt niet tot schade aan huizen leiden? Na de eerste aardbeving in Assen, in 1986, zoeken politici uit Noord-Nederland de media actief op. Zij stuiten op een defensieve houding van betrokken partijen, deskundigen en bestuurders. Hoewel er in deze periode nog maar weinig bekend is over de aardbevingen in Groningen, en het meetnetwerk om aardbevingen door gaswinning te registreren zeer beperkt is, nemen de betrokken partijen vrij stellige posities in. De NAM en het KNMI ontkennen lange tijd een verband tussen aardbevingen en gaswinning. Deze defensieve houding zet de toon voor het debat in deze jaren. Daardoor is er nauwelijks ruimte voor een open discussie met kritische buitenstaanders.
Pas in 1993 erkennen de NAM, het KNMI, SodM en het ministerie van Economische Zaken dat er een relatie is tussen gaswinning en bevingen, met het verschijnen van het multidisciplinaire onderzoek van de Begeleidingscommissie Onderzoek Aardbevingen (BOA). Net als bij de discussie over bodemdaling komt de nadruk te liggen op het geruststellen van het publiek, in plaats van op de noodzaak om onderzoek te doen naar de mogelijke gevolgen van de aannames en onzekerheden die in de studies aan bod komen.
De enquêtecommissie constateert dat de defensieve en afwijzende houding van de bij de gaswinning betrokken partijen (NAM, het ministerie van Economische Zaken en het KNMI) ertoe heeft geleid dat kritiek en signalen over een verband tussen gaswinning en aardbevingen te lang niet serieus genomen zijn en te lang niet op hun waarde zijn geschat.
1.6.3 Gasgebouw en gaswinning: optimale coördinatie van winning en afzet
Groningenveld moet snel leeg
In de beginjaren van de gaswinning staat vooral de verkoopstrategie van het Groningse aardgas centraal. Men hoopt binnen dertig jaar het veld leeg te hebben. De verwachting dat kernenergie uiteindelijk de rol van aardgas zal overnemen, speelt daarbij een belangrijke rol. De overheid stimuleert burgers om het aardgas te gebruiken voor de verwarming van hun woningen, om zo een binnenlandse gasmarkt te creëren. Daarnaast wordt al gauw gezocht naar mogelijkheden om Gronings gas te exporteren, waardoor Nederland een positieve betalingsbalans krijgt. De export van het aardgas is ook voor de oliemaatschappijen aantrekkelijk, die in de gehele waardeketen van het aardgas gaan participeren. Een kentering ontstaat door de wereldwijde oliecrises in de jaren ’70. Hierdoor doet een ander belang zijn intrede: dat van de voorzieningszekerheid. Het besef groeit dat Nederland zuinig moet zijn op het ‘eigen’ Groningenveld. De oliecrisis maakt immers duidelijk dat door geopolitieke factoren energieprijzen plotsklaps kunnen stijgen en dat de energieafhankelijkheid van andere landen groot is. In plaats van het maximaal stimuleren van het aardgasverbruik, moet nu nagedacht worden over de vraag wat het beste tempo is om het Groningenveld leeg te produceren.
Kleineveldenbeleid doet zijn intrede Mede door de ervaringen van de energiecrises zet het kabinet vanaf de jaren ’70 in op het boren naar andere gasvelden dan het Groningenveld, het zogeheten ‘kleineveldenbeleid’. Veelzeggend voor de omvang van het Groningenveld is dat de term ‘kleine velden’ simpelweg de verzamelnaam is voor alle andere gasvelden in Nederland en op de Noordzee, niet zijnde het Groningenveld. Dankzij de toename van de productie uit kleine velden kan de winning uit het Groningenveld over een langere tijd worden gespreid. Het Groningenveld krijgt in deze jaren steeds meer de rol van de grote reserveput, waaruit zeer flexibel en snel gas gewonnen kan worden, met name op piekmomenten in koude winters. Dat het Groningenveld gebruikt wordt als balansveld (of swing supplier) heeft te maken met de unieke eigenschappen van het gasveld. Het Groningenveld heeft namelijk goede regeleigenschappen, in tegenstelling tot de kleine velden, waardoor het bij uitstek kan voorzien in het flexibele deel van de vraag naar gas, zoals het voldoen aan een piek in de vraag naar aardgas in een koude winter. De partners in het gasgebouw gaan vanaf de jaren ’80, wanneer gas toch minder schaars blijkt dan gedacht, steeds meer deze flexibele afnamemogelijkheden van het Groningengas benadrukken en proberen dit om te zetten in extra lucratieve exportcontracten.
Samenwerkingsafspraken moeten geheim blijven
Vanaf de start van de Groningse gaswinning gaat de discussie over de verdeling van de gasbaten: hoe wordt de koek verdeeld tussen enerzijds de Staat en anderzijds de NAM en haar aandeelhouders Shell en Standard Oil (later Esso). Over de precieze afspraken hierover en de te kiezen constructie wordt lang onderhandeld. De complexe structuur die wordt uitgedacht voor de gaswinning, het zogeheten gasgebouw, functioneert vervolgens algauw naar ieders tevredenheid. De nota-De Pous uit 1962, genoemd naar de toenmalige minister van Economische Zaken Jan de Pous, geeft inzicht in de hoofdlijnen van de organisatie van het gasgebouw. Maar de nota-De Pous geeft slechts een deel van het beeld. In de Overeenkomst van Samenwerking (OvS), tussen de Staat en (de voorlopers van) de oliemaatschappijen Shell en ExxonMobil, worden de overige zaken geregeld. Maar die overeenkomst blijft geheim voor buitenstaanders. Uitsluitend de commissaris van de Koningin en de Tweede Kamer ontvangen de Overeenkomst ter vertrouwelijke inzage; de sideletters met specifieke afspraken tussen Staat en oliemaatschappijen blijven echter voor iedereen geheim. Een van de redenen voor het geheimhouden van deze overeenkomst is dat de oliemaatschappijen een precedentwerking in andere landen vrezen, landen waar de overheid een veel lager aandeel van olie- en gaswinsten krijgt. Dit speelt vooral in Arabische landen en wordt daarom wel aangeduid als het ‘sjeikeffect’. De Staat krijgt in de eerste jaren namelijk bijna 69% van de winst. Later wordt de afgesproken verdeling van de gasbaten nog verder aangepast in het voordeel van de Staat. In de jaren ’70 weet de Staat dankzij de zogeheten ‘meeropbrengstregeling’ (MOR) een steeds groter aandeel van de gasbaten op te eisen. In themahoofdstuk III Gasbaten, wordt uiteengezet dat over de periode 1963-2021, rekening houdend met alle afdrachten en betaalde vennootschapsbelasting, de oliemaatschappijen 15% en de Staat 85% van de baten van het Groningenveld hebben ontvangen.
Gasgebouw zorgt voor ‘optimale coördinatie’, maar wel achter gesloten deuren Het gebrek aan transparantie en het gebrek aan inspraakmogelijkheden voor buitenstaanders op aangelegenheden die het gasgebouw aangaan, wordt in de beginperiode van de gaswinning niet als problematisch ervaren. De partners in het gasgebouw achten deze beslotenheid zelfs functioneel. Omdat de deelname van de Staat in het gasgebouw niet in wetten wordt