3 minute read
Feitenreconstructie 1959-2012
Leeswijzer hoofdstuk 2 (1994-2003)
In de periode 1994-2003, die in dit hoofdstuk aan bod komt, groeit langzaam het besef dat de gaswinning in Groningen niet alleen leidt tot baten, maar ook steeds meer tot lasten. Onder Groningers valt daarbij de term ‘gasbevingen’ steeds vaker. Met het toenemen van zowel het aantal als de zwaarte van aardbevingen, nemen ook het onderzoek, het aantal meetpunten en de discussie over de relatie tussen gaswinning en aardbevingen toe.
Dit komt hierna aan de orde in paragraaf 2.2. Paragraaf 2.3 gaat vervolgens in op de grote veranderingen die voortvloeien uit de liberalisering van de energiemarkt. Een Europees streven naar vrije en toegankelijke energiemarkten is ook van grote invloed op de ordening van de – relatief grote – Nederlandse gasmarkt en het daarvoor opgetuigde Nederlandse gasgebouw. In paragraaf 2.4 wordt uiteengezet hoe de toename van aardbevingen ook tot een toename van schades en schademeldingen leidt. Aan de orde komt hoe de Groningers reageren op de toenemende bevingen en schades, en hoe (niet altijd) gereageerd wordt op hun toenemende zorgen. Paragraaf 2.5 beschrijft tot slot wat aan de regio ten goede komt uit stimuleringsgelden (Langman-akkoord) of uit gasbaten, via het Fonds Economische Structuurversterking (FES) of sponsoring door de Gasunie.
2.2 Risico’s gaswinning en kennis: meer aardbevingen, meer onderzoek én meer kritiek
2.2.1 Noord-Nederland krijgt een beter meetnetwerk
Door het onderzoek van de Begeleidingscommissie Onderzoek Aardbevingen (BOA) in november 1993 staat het verband tussen de aardgaswinning en aardbevingen bij het gasveld Eleveld in Drenthe officieel vast. Bij de andere bevingen in Noord-Nederland sluit de onderzoekscommissie een relatie met de gaswinning niet uit (zie paragraaf 1.2.12 in hoofdstuk 1).
In de aanbeveling benadrukt de commissie dat nader onderzoek pas zinvol is als er meer informatie is over de ondergrond. “De commissie is van mening dat nader onderzoek pas tot verdergaande resultaten kan leiden wanneer substantieel meer gegevens over het ondergrondse spanningsveld en seismische registraties voor handen zijn.” De commissie adviseert dan ook om een ‘seismisch observatie-netwerk’ op te zetten. Dit meetnetwerk moet in staat zijn om aardbevingen te ‘detecteren, lokaliseren en kwantificeren’.5
Minister Andriessen van Economische Zaken belooft de Tweede Kamer in januari 1994 om de aanbeveling voor een seismisch netwerk verder uit te werken. Zijn opvolger Hans Wijers laat eind november weten dat de NAM zes nieuwe meetstations gaat installeren in Drenthe en Groningen.6 Dit worden er uiteindelijk acht. Het gaat om boorgatseismometers. De samenwerkingsovereenkomst tussen de NAM en het KNMI geldt in eerste instantie voor tien jaar (zie tekstkader 2.1).7
5 Begeleidingscommissie Onderzoek Aardbevingen (november 1993).
6 Kamerstuk II 1994/95, 21108, nr. 5.
Ook Noord-Holland krijgt een seismisch netwerk, vanwege het gasveld in Bergermeer (tussen Bergen en Alkmaar). Dit gasveld is sinds 1969 in handen van de Amerikaanse oliemaatschappij Amoco (vanaf 1998 in handen van BP) en is later overgenomen door TAQA Energy. Het meetnetwerk bestaat uit drie stations in Bergen en Alkmaar en is naar verwachting vanaf het eerste kwartaal van 1995 gereed.
De installatie van extra meetstations betekent een forse uitbreiding van het bestaande netwerk. Door de uitbreiding kan het KNMI vanaf 1995 alle aardbevingen met een magnitude van 1,5 of hoger op de schaal van Richter registreren. De meetstations in boorgaten zijn ook in staat om kleinere aardbevingen in de ‘directe omgeving’ te meten, al kunnen de registraties per meetpunt verschillen.8 In tekstkader 2.1 wordt de samenwerkingsovereenkomst tussen de NAM en het KNMI behandeld.
Tekstkader 2.1 NAM en KNMI sluiten samenwerkingsovereenkomst voor meetnetwerk
Op 12 juli 1995 tekenen het KNMI en de NAM een samenwerkingsovereenkomst over het opzetten van een meetnetwerk in Noord-Nederland. In de overeenkomst staan onder meer afspraken over de aanleg van het meetnetwerk, het onderhoud en de kosten ervan. De overeenkomst loopt tot 30 november 2004.
In de overeenkomst spreken de twee partijen af dat het KNMI verantwoordelijk is voor de aanschaf, installatie, onderhoud, inspectie, reparatie en exploitatie van de meetapparatuur in boorgaten van de NAM (zeven in totaal, van 200 meter diep). De NAM betaalt eenmalig 1.100.000 gulden voor de aanleg van het netwerk.
Bij een aardbeving van magnitude 2,8 of hoger stelt het KNMI een medewerker van de afdeling Public Affairs van de NAM als eerste op de hoogte over de sterkte, intensiteit en het epicentrum van deze beving, ‘alvorens dit openbaar te maken’.
Een andere bepaling in de overeenkomst schrijft voor dat het KNMI geen uitspraken doet over de oorzaak van de beving, tenzij die wetenschappelijk is vastgesteld. “KNMI zal zich bij het openbaar maken van de middels de apparatuur geregistreerde gegevens onthouden van commentaar betreffende een vaststaand causaal verband tussen geregistreerde aardbevingen en gaswinning zolang het bestaan van een dergelijk oorzakelijk verband niet wetenschappelijk is vastgesteld.”9