4 minute read

Feitenreconstructie 1959-2012

KNMI houdt enquêtes onder de bevolking om intensiteit van aardbevingen te bepalen Naast de metingen benadrukt het KNMI in 1995 ook het belang van enquêtes onder de bevolking na een aardbeving van ongeveer magnitude 1,8; volgens het KNMI de grens waarbij mensen een beving kunnen voelen. “Nou, kijk, bij bevingen die gevoeld werden vanaf ongeveer 1,8 had het niet zo veel zin, omdat maar een paar mensen die rapporteerden”, verklaart Bernard Dost tijdens zijn openbaar verhoor. “Het heeft pas echt nut als je er meer dan 100 hebt in een gebied van zeg maar 5 bij 5 kilometer of 10 bij 10 kilometer. Dan konden we er wat mee. […] Daar hebben we direct een enquête gestuurd om te kijken wat de intensiteit dan werd.”10

Door inwoners te vragen naar wat ze hebben gevoeld en wat de gevolgen zijn voor hun huis en omgeving, kan het KNMI de gevolgen van een aardbeving in kaart brengen, oftewel de intensiteit. Dit levert meer informatie op over de relatie met de magnitude. Dit is volgens het KNMI belangrijk, omdat de aardbevingen in Noord-Nederland anders zijn dan natuurlijke aardbevingen in bijvoorbeeld Duitsland en Limburg.

“We hadden bijvoorbeeld enquêtes in de krant die mensen konden invullen”, verklaart Dost.

“We hebben ook op een gegeven moment het systeem gehad dat mensen direct bij het KNMI op de website konden invullen wat ze gevoeld hadden. Dat was natuurlijk later, maar in het begin moest dat allemaal via papier, dus papieren enquêtes die hetzij in de krant gepubliceerd werden of toegestuurd werden. Als je dan heel veel van die enquêtes bij elkaar hebt, krijg je een goed beeld: als je verder weg bent van het epicentrum, dan voelen mensen het minder goed, dus die intensiteit verloopt met de afstand van het epicentrum”, aldus Dost in zijn openbaar verhoor.

“Dus die intensiteit konden we bepalen. Die is gekoppeld aan een beschrijving in die intensiteit. Als iemand zegt “ik heb schade, ik heb scheurtjes in de muren”, dan is het bijvoorbeeld intensiteit 6. Als mensen zeggen “ik heb grotere schade” of “ik heb een schoorsteen die naar beneden komt of die wat stenen laat vallen”, dan is het intensiteit 7.”

Na de installatie van de eerste versnellingsmeters in 1997, die bij een aardbeving de trilling van het aardoppervlak meten, stopt het KNMI met de enquêtes. Het KNMI vindt de versnellingsmeters namelijk een betere manier om de gevolgen te meten. Dost zegt hierover: “Later, toen we meer versnellingsmeters kregen in het gebied, was de versnellingsmeter eigenlijk een meer objectieve maat van “wat is er nu precies gemeten?” Dat kwam eigenlijk in plaats van de intensiteit.”11

2.2.2 Buitenstaanders uiten kritiek op het BOA-rapport

Drents Statenlid Meent van de Sluis zet vraagtekens bij de BOA-commissie

Het Drents Statenlid Meent van der Sluis uit na de publicatie van het BOA-rapport kritiek op het onderzoek naar gaswinning en aardbevingen. Volgens Van der Sluis is de maximale magnitude niet 3,3 op de schaal van Richter, zoals de commissie schrijft, maar 3,8.12 “Dit verschil kan een omgevallen schoorsteen, brekend serviesgoed of een verschoven meubelstuk uitmaken”, aldus het Algemeen Dagblad op 12 februari 1994.

11

12

Ter onderbouwing verwijst Van der Sluis naar aardbevingen in de Italiaanse Povlakte, waar bevingen met een magnitude tussen de 4,0 en 5,1 plaatsvinden. Volgens hem vermeldt het KNMI niet dat de berekeningen van de maximale magnitude een marge hebben van 0,2. “Met de norm van 3,3 dacht het KNMI in één haal alle schadeclaims, die bij de NAM en Amoco zijn ingediend, van tafel te kunnen vegen.”13 Het KNMI vermeldt deze marge wel in onderliggende berekeningen, maar niet in het BOA-rapport (zie tekstkader 1.8 in hoofdstuk 1).

Van der Sluis zet ook vraagtekens bij de onafhankelijkheid van de commissie, omdat alle betrokkenen, zoals het ministerie van Economische Zaken, NAM en Elf Petroland (eigendom van Total en actief in Harlingen) ‘belang hebben bij de gaswinning’. 14 In september 1994 voegt hij daar in het Algemeen Dagblad aan toe dat de BOA-commissie alleen informatie heeft gebruikt die past in het ‘officiële beleid dat er geen schade door aardbevingen kan ontstaan’.15

Conclusies BOA-commissie zijn ‘te voorbarig’

In september 1994 stellen ook onafhankelijk deskundigen Peter van der Gaag en Frits van den Berg dat het aardbevingenonderzoek in Nederland ‘te wensen overlaat’. Van der Gaag en Van den Berg zijn lid van het Onafhankelijk Geologen Platform, dat uit wetenschappers bestaat en in april 1993 is opgericht om inwoners in Groningen van onafhankelijke informatie te voorzien over bodemdaling en aardbevingen.

In een opiniestuk dat Van der Gaag en Van den Berg op persoonlijke titel schrijven, staat onder meer dat de BOA-commissie te weinig heeft gekeken naar gasopslagen en zoutkoepels, die mogelijk ook lichte aardbevingen kunnen veroorzaken. Ook vinden de twee deskundigen de conclusie dat er geen kans is op een beving zwaarder dan magnitude 3,3 ‘te voorbarig’, omdat er nog ‘te weinig is onderzocht’. De conclusie over schades is inmiddels door de feiten ‘achterhaald’. “Er zijn in elk geval al diverse schademeldingen uit Alkmaar en uit Middelstum. En dat terwijl de maximale aardbeving zich nog niet heeft voorgedaan.”

Volgens Van der Gaag en Van den Berg is verder onafhankelijk onderzoek naar de mechanismen van aardbevingen, schades, de bodemgesteldheid en de relatie tussen productiesnelheid en aardbevingen hard nodig. “Bij al deze onderzoeken is goede coördinatie belangrijk; en onafhankelijk onderzoek zou de geloofwaardigheid van de overheid kunnen verbeteren.” Ze verwijzen naar Groot-Brittannië, waar oliemaatschappijen verplicht een deel van hun inkomsten moeten inzetten voor onafhankelijk onderzoek. “In Nederland wordt de pot van aardgasbaten voor alles gebruikt behalve voor onderzoek naar de problematiek die gepaard gaat met de aardgaswinning.”16

2.2.3 Aardbevingen nemen toe

Op 6 februari 1994, drie maanden na de publicatie van het BOA-rapport, vindt opnieuw een aardbeving in Emmen plaats. Deze beving heeft een magnitude van 2,8 en is daarmee even zwaar als de beving in Assen op 26 december 1986. In een overzichtsartikel over de discussie

13 Meij (24 september 1994), pp. 1, 3.

14 Brouwer, de (12 februari 1994), p. 3.

15 Wichgers, M. (3 september 1994), p. 47.

16 Gaag, van der & Berg, van den (26 september 1994), p. 8.

This article is from: