4 minute read
Feitenreconstructie 1959-2012
over de oorzaak van de aardbevingen kopt het Algemeen Dagblad: “Aardbeving bij gasvelden baart toch zorgen”. 17
Bijna zes maanden later, op 30 juli 1994, volgt een aardbeving in Middelstum in Groningen, met een magnitude van ‘circa 3 de sterkste gemeten beving’ sinds 1987.18 Later stelt het KNMI de magnitude bij naar 2,9. Het is de ‘derde merkbare aardbeving in dit gebied binnen een jaar’ en de 49e aardbeving sinds de start van de gaswinning, melden de kranten.19 In een eerste reactie sluit het KNMI een relatie met de gaswinning niet uit.
Om de plek van het epicentrum en de diepte van de aardbeving te achterhalen houdt het KNMI in de week na de aardbeving een telefonische enquête onder ‘enkele honderden’ mensen, aldus het Nieuwsblad van Friesland. “We doen dit in principe als er een schok gevoeld is.”20
In de media benadrukt het KNMI dat aardbevingen in de regio Middelstum niet zwaarder zullen worden dan magnitude 3,0 en dat dit soort aardbevingen ‘niet of nauwelijks’ schade veroorzaken.21 Pas vanaf magnitude 3,1 kan volgens het KNMI schade ontstaan ‘aan oude panden en zwakke bouwconstructies’ 22 In het Nieuwsblad van Friesland zegt het KNMI dat er pas schade aan gebouwen kan ontstaan vanaf een magnitude 3,5. In een interview met het Algemeen Dagblad noemt het KNMI 3,3 als schadegrens.23
Twee zware aardbevingen in Alkmaar Op zaterdagavond 6 augustus 1994 volgt een aardbeving met magnitude 3,0 bij Alkmaar. Vazen, lampen en tafels trillen in huiskamers in Alkmaar, Egmond, Heiloo, Schoorl en Bergen, aldus het Algemeen Dagblad. Bij de politie en brandweer raken de ‘lijnen overbezet’ door telefoontjes van verontruste inwoners. “Talloze alarm-installaties gaan spontaan af en zorgen voor paniek. Mensen rennen hun huis uit. Sommigen denken dat een vrachtwagen het huis heeft geramd.”24
Een week later blijkt dat het epicentrum van de aardbeving exact ter hoogte van het gasveld Bergermeer ligt, waar oliemaatschappij Amoco sinds 1969 gas wint.25 Bij de start van de gaswinning bevatte het gasveld 16 miljard kubieke meter gas en daar is in de periode tot en met 1994 al 12 miljard kubieke meter gas van geproduceerd. “Er is dus nog een kwart over en dat is vaker het moment dat de zaak in beweging komt”, meldt een verslaggever van het Algemeen Dagblad op 9 augustus 1964.26 Ter vergelijking: het Groningengasveld bevat meer dan 2.800 miljard kubieke meter gas.
17 Brouwer, de (12 februari 1994), p. 3.
18 Nieuwsblad van Friesland (2 augustus 1994), pp. 1, 3.
19 De Volkskrant (2 augustus 1994), p. 7; Leeuwarder Courant (2 augustus 1994), p. 3.
20 Nieuwsblad van Friesland (2 augustus 1994), pp. 1, 3.
21 Nieuwsblad van Friesland (2 augustus 1994), pp. 1, 3.
22 Het Parool (2 augustus 1994), p. 3; Leeuwarder Courant (2 augustus 1994), p. 3.
23 Nieuwsblad van Friesland (2 augustus 1994), pp. 1, 3; Koning, de (8 augustus 1994), p. 5.
24 Koning, de (8 augustus 1994), p. 5.
25 Leeuwarder Courant (12 augustus 1994), p. 3.
26 Brouwer, de (9 augustus 1994), p. 2
Het KNMI noemt de beving in Alkmaar ‘een unicum’. “Voor Nederlandse begrippen, zeker boven de rivieren, is een schok van 3 op de schaal van Richter zwaar”, aldus J.J.A. Van Gend tegen het Algemeen Dagblad. “De aardschok in Alkmaar was heel ondiep, niet meer dan drie kilometer onder het aardoppervlak. We gaan er daarom ook van uit dat het te maken heeft met de gaswinning in de nabije omgeving van Alkmaar.”
Van Gend legt uit dat de ondergrond door de gaswinning in één keer een paar centimeter kan zakken als de druk in de ondergrond te snel daalt. In Slochteren leidt dit tot ‘schokken’ van ‘meestal 1,5 tot 2 op de schaal van Richter’ “We gaan er van uit dat een groot gasveld zoals Slochteren een verandering in de bodem over een groot oppervlakte kan opvangen. Dat is anders bij Alkmaar, waar vijf kleine gasvelden liggen. Een schok heeft daar, paradoxaal genoeg, veel grotere effecten. Een magnitude van 3 op de schaal van Richter is groot, dat is een dreun van dertig maal zo zwaar als in Slochteren.”
De kans op nog een aardbeving van deze magnitude is volgens het KNMI ‘niet groot’. Van Gend vindt dan ook niet dat aardgaswinning verboden moet worden. “We onttrekken deze grondstof met een sneltreinvaart uit onze aarde. De grond kan het hebben, maar moeder aarde kreunt wel.”
Amoco vindt het nog te vroeg om een relatie met de gaswinning te leggen. “Wij boren nu 32 jaar naar gas in Alkmaar en omgeving, en zoiets als dit is nog nooit gebeurd”, aldus J. Elzinga in het AD. “Ik zeg niet dat het niet kan, maar aan de andere kant is het nooit onomstotelijk bewezen dat er een verband bestaat.” Mocht de relatie wel worden aangetoond, “dan moeten we misschien gaan kijken op welke manier een herhaling in de toekomst kan worden vermeden”.27 Een week later volgt een spoedoverleg met SodM, het KNMI en Amoco op het stadhuis van Alkmaar.28
Al snel blijkt dat het zo goed als onmogelijk is om met zekerheid een relatie tussen de gaswinning en aardbevingen in Alkmaar aan te tonen, zegt Bernard Dost van het KNMI op 19 augustus 1994 na een bijeenkomst met de Rijks Geologische Dienst, Amoco, SodM en het ministerie van Economische Zaken. Het ontbreekt immers aan gegevens: op het moment van de aardbeving zijn de eerder aangekondigde seismometers in Alkmaar nog niet geïnstalleerd.29 Tegenover ANP benadrukt seismoloog Bernard Dost van het KNMI dat Amoco zijn aansprakelijkheid niet wil ontlopen: “Amoco heeft zich steeds open en coöperatief opgesteld en alle beschikbaar gegevens uit handen gegeven.”30
Op 21 september 1994 volgt een tweede aardbeving in Alkmaar, dit keer met een magnitude van 3,2. “De aardschok heeft tot verontrusting bij de bevolking geleid, afgaande op de tientallen telefoontjes die de gemeenten in Noord-Holland hebben gekregen”, aldus de Volkskrant. De gemeente Bergen wil weten of er een verband is met de gaswinning en wat de risico’s voor omwonenden zijn. Ook overweegt de gemeente om het ministerie van Economische Zaken te
27 Koning, de (8 augustus 1994), p. 5.
28 Bergstra (27 september 1994), p. 11.
29 NRC Handelsblad (19 augustus 1994), p. 2.
30 Het Parool (19 augustus 1994), p. 11.