3 minute read

Feitenreconstructie 1959-2012

Aantal aardbevingen in jaar tijd meer dan verdubbeld

Het totaal aantal geregistreerde aardbevingen sinds de start van de gaswinning is in november 1994 opgelopen naar 56. Ter vergelijking: bij de publicatie van het BOA-rapport eind 1993 staat de teller nog op 24.40 Vooral de aardbevingen in Middelstum en Alkmaar hebben geleid tot relatief veel maatschappelijke onrust, constateert toezichthouder SodM in het jaarverslag van 1994.41

Op 24 november 1994 deelt de provincie Groningen de aardbevingscijfers met het publiek. Gedeputeerde Bertus Fennema zegt tegen de aanwezige pers dat hij nog niet weet ‘of er een oorzakelijk verband is tussen de bevingen en de aardgaswinning in deze regio’. “Volgens het ministerie van Economische Zaken en de NAM is het nog te vroeg voor nader onderzoek over de relatie gaswinning-aardbeving. De NAM sluit inmiddels echter niet uit dat gaswinning de oorzaak kan zijn.” Het nieuwe meetnetwerk moet daar duidelijkheid over geven, meldt het Nieuwsblad van Noorden.42

2.2.4 Onderzoek naar aardbevingen gaat door

Ministerie van Economische Zaken start ‘ad hoc werkgroep’ aardbevingen

De aardbeving in Alkmaar is voor het ministerie van Economische Zaken aanleiding om een ‘adhoc werkgroep’ te starten over aardbevingen en gaswinning. Deelnemers zijn deskundigen van het KNMI, SodM, de Rijks Geologische Dienst (RGD) en de bedrijven Elf Petroland en Amoco, en de NAM. Het ministerie levert een secretaris en is verantwoordelijk voor de externe communicatie.43 “In zekere zin waren deze vergaderingen een voortzetting van de BOA-vergaderingen”, aldus de NAM.44

Bij de eerste vergadering op 10 november 1994 spreken de deelnemers vooral over de aardbeving in Alkmaar en plannen voor een gasopslag. De werkgroep wil lopende onderzoeken en externe communicatie, ‘PR’, afstemmen en aanbevelingen doen voor nieuw onderzoek. Zodra het nieuwe meetnetwerk is geïnstalleerd en nieuwe informatie genereert, “dan zal opnieuw bezien worden op welke wijze aardbevingsonderzoek het beste kan worden voortgezet”. 45

Kennis is te versnipperd: voormalig NAM-directeur stelt fusie kennisinstituten voor Op verzoek van het ministerie van Economische Zaken en TNO onderzoekt Huub van Engelshoven, voormalig NAM-directeur en voorzitter van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs, in 1994 of en, zo ja, hoe het onderzoek naar de ondergrond beter kan worden georganiseerd. Aanleiding is onder meer een advies uit juni 1993 van de commissie-Wiegel over de indeling van ministeries. Daarin staat onder meer dat de Rijks Geologische Dienst, destijds nog onderdeel van het ministerie van Economische Zaken, als een zelfstandige overheidsorganisatie verder zou kunnen gaan.

40 Nieuwsblad van het Noorden (23 november 1994), p. 1.

41 SodM (2014).

42 Nieuwsblad van het Noorden (23 november 1994), p. 1.

43 Ministerie van EZ. Brief van de dg Energie aan de NAM inzake werkgroep aardbevingen, 13 oktober 1999.

44 NAM. Schriftelijke inlichting met een chronologisch overzicht van onderzoeken naar bodemdaling en aardbevingen in Groningen, 7 april 2021.

45 NAM. Schriftelijke inlichting met een chronologisch overzicht van onderzoeken naar bodemdaling en aardbevingen in Groningen, 7 april 2021.

Uit de inventarisatie die Van Engelshoven met een werkgroep maakt, blijkt dat ruim 400 medewerkers bij rijksdiensten en zelfstandige bestuursorganen voltijds toegepast geowetenschappelijk onderzoek doen. De meesten werken bij de RGD (190 fte) en TNO Grondwater en Geo-Energie (140 fte). De afdeling geofysica van het KNMI telt 10 fte. Verder zijn er 40 onderzoekers werkzaam bij het Laboratorium voor Bodem- en Grondwateronderzoek van het RIVM, 20 bij Grondmechanica Delft en 25 bij de Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO), een instituut voor onderzoek in het landelijk gebied.

Staatstoezicht op de Mijnen doet geen toegepast onderzoek en advisering. “De taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van het Staatstoezicht op de Mijnen betreffen vooral (de controle op) de veiligheid van de exploratie en produktie van gas, olie en delfstoffen (m.n. zout)”, aldus de werkgroep. “Er zijn beperkte raakvlakken met toegepast geowetenschappelijk onderzoek en advisering, met name ten aanzien van bodemdaling en bevingen gerelateerd aan gas- en oliewinning en stabiliteit van ondergrondse mergelgroeven.”

Volgens Van Engelshoven is de organisatie van het onderzoek naar de ondergrond in Nederland versnipperd en ‘ten dele ineffectief en inefficiënt’. Ook constateert hij dat de organisaties niet goed rekening houden ‘met de belangrijke maatschappelijke, economische, ecologische en technisch-wetenschappelijke vragen wat betreft de ondergrond’. Doordat verschillende disciplines over meerdere instituten zijn verdeeld, is de ‘onderlinge afbakening complex’.

De werkgroep stelt voor om een ‘Geo-Instituut’ op te richten waarin al het toegepaste onderzoek en advisering over de ondergrond samenkomt. Door het combineren van verschillende disciplines verbetert de kwaliteit van het onderzoek, verwacht Van Engelshoven. Het gaat in feite om een fusie tussen de RGD, TNO Grondwater en Geo-Energie, de geo-activiteiten van het KNMI en het RIVM, én toezichthouder SodM. “Een ‘nationaal’ geo-instituut behoort een gezaghebbend, onafhankelijk oordeel te kunnen geven ten aanzien van het gebruik van de Nederlandse ondergrond en de daarin voorkomende natuurlijke bestaansbronnen”, aldus de werkgroep.46

Alleen TNO en de Rijks Geologische Dienst fuseren Na overleg met alle betrokken partijen blijft uiteindelijk alleen een fusie tussen de RGD en TNO Grondwater en Geo-Energie over. Dit betekent dat de seismologen van het KNMI en de bodemexperts van het RIVM hun werk zelfstandig voort kunnen zetten, al sluit Van Engelshoven een samenvoeging in de toekomst niet uit.47

De seismologie-afdeling van het KNMI is altijd tegen een fusie geweest, verklaart Bernard Dost tijdens het openbaar verhoor. Het type werk van het KNMI, dat 24 uur per dag doorgaat,

46

47 Stuurgroep Organisatie Geowetenschappelijk Onderzoek Nederland. Advies aan het ministerie van EZ en TNO inzake een verbeterde opzet van het toegepast geowetenschappelijk onderzoek en advisering in Nederland, december 1994.

This article is from: