3 minute read

Feitenreconstructie 1959-2012

In het rapport legt TNO Bouw uit dat de aardbevingen in Noord-Nederland niet te vergelijken zijn met natuurlijke aardbevingen zoals in Roermond in 1992.86 “De lichte, ondiepe aardbevingen hebben een veel kortere duur en bevatten veel hogere trillingsfrequenties dan de zware diepe bevingen.” De sterkste trillingen bij dit type aardbevingen zijn volgens de onderzoekers te vergelijken met een ‘explosie op enige afstand’ of heiwerkzaamheden.

“Door deze afwijkende karakteristieken is duidelijk dat de relaties tussen aardbevingsparameters (magnitude, intensiteit) en trillingsgrootheden (versnellingen en snelheden), die zijn afgeleid voor diepe aardbevingen, in de Noord-Nederlandse omstandigheden niet toepasbaar zijn. Dit geldt in mindere mate ook voor de in Europa gebruikte classificatie van de intensiteit van aardbevingen, de EMS schaal, met name voor geringe intensiteiten.”

Hoewel de relatie tussen bodemversnellingen en de intensiteit van aardbevingen door gaswinning ‘minder nauwkeurig bekend zijn’, stelt TNO Bouw na een inventarisatie van de beschikbare kennis dat bij aardbevingen tot en met intensiteit III een ‘zeer kleine kans op schade bestaat’. Vanaf intensiteit IV neemt de ‘kans op schade voor het eerst merkbaar’ toe: bij elke schaal omhoog verdubbelt de kans op schade.

TNO Bouw benadrukt dat een beoordeling van concrete schadegevallen elke keer op individuele basis moet gebeuren, ‘aangezien in dat oordeel de specifieke eigenschappen en omstandigheden van het gebouw moeten worden betrokken’. In tekstkader 2.6 wordt de schaderichtlijn en de ‘acceptabele kans’ op schade die daaruit voortvloeit kort uiteengezet.

Minister: mogelijke schade door gaswinning ‘zal beperkt blijven’ Op basis van de twee rapporten van TNO Bouw en het KNMI concludeert minister Wijers in een brief aan de Tweede Kamer dat ‘bij aardbevingen tot een intensiteit IV er geen verhoogde kans op schade is door die aardbevingen’. Dit sluit volgens de minister ‘goed aan’ bij de schadeprocedure die de NAM en de provincies Groningen en Drenthe hanteren.87

“Gezien de resultaten van het KNMI onderzoek met daarbij gevoegd de bevindingen van TNO Bouw kom ik tot de volgende conclusie: Ondanks het gegeven dat de prognose van de maximale magnitude van aardbevingen die veroorzaakt worden door de gaswinning naar boven is bijgesteld blijft de te verwachten maximale intensiteit praktisch hetzelfde. Dat betekent dat de verwachting ten aanzien van de schade aan gebouwen nauwelijks is gewijzigd; de mogelijke schade zal beperkt blijven.”

86 Staalduinen, van & Geurts (16 februari 1998).

87 Kamerstuk II 1997/98, 21108, nr. 6.

Tekstkader 2.6 Schaderichtlijnen

Nederland heeft geen wetgeving over het voorkomen van hinder of schade door trillingen. Wel zijn er een aantal richtlijnen en beleidsregels. Voor de beoordeling van schade door aardbevingen in Groningen is vooral de SBR-richtlijn voor trillingen van belang. Deze richtlijn geeft aan bij welke trillingen er waarschijnlijk schade optreedt, afhankelijk van het type gebouw en de staat van het gebouw.

De SBR-richtlijn is in 1993 opgesteld door Stichting Bouwresearch (SBR) en is grotendeels gebaseerd op een Duitse norm uit 1986. In 2002 is de richtlijn vernieuwd, gevolgd door een herziening in 2017. Zowel de Duitse norm als de Nederlandse SBR-richtlijn hebben geen wettelijke status. Hoewel de SBR-richtlijn in Nederland vooral wordt gebruikt om schade door verkeers- of heitrillingen te beoordelen, stelt TNO Bouw in 1998 dat de richtlijn ook toepasbaar is bij schade door aardbevingen in Groningen, omdat het gaat om ‘lichte, ondiepe aardbevingen’.

Bij de eerste versie in 1993 maakt de richtlijn onderscheid in drie type gebouwen: (1) gewapend beton met onderdelen van hout in goede staat, (2) metselwerk in goede staat en (3) monumentale gebouwen of gebouwen uit (gedeeltelijk) metselwerk in slechte staat. Voor elk type gebouw is vervolgens een grenswaarde voor de trillingen bepaald.

Voor de eerste categorie gebouwen (gewapend beton met onderdelen van hout in goede staat) is de grenswaarde gesteld op een piekgrondversnelling van 20 millimeter per seconde. Bij gebouwen met goed metselwerk ligt deze grens op 5 millimeter per seconde, gevolgd door een grens van 3 millimeter per seconde voor monumentale gebouwen of gebouwen met slecht metselwerk. Bij trillingen onder deze grenswaardes is de kans op constructieve schade aan bouwwerken en funderingen volgens TNO Bouw ‘aanvaardbaar klein’: de kans op schade varieert dan tussen de 3% voor gebouwen die in goede staat verkeren en 11% voor gebouwen die in slechte staat verkeren. “Bij waarden voor de trillingssnelheid boven de grenswaarde wordt de kans op schade overwegend bepaald door zowel de trilling als de constructie-eigenschappen”, aldus het kennisinstituut. “Deze schaderichtlijnen worden in Nederland op brede schaal toegepast en kunnen daarom als representatief voor de acceptatie van schade worden aangehouden”, concludeert TNO Bouw.

This article is from: