3 minute read

Feitenreconstructie 1959-2012

2.3 Gasgebouw en gaswinning: Gasunie van monopolist naar speler op de gasmarkt

2.3.1 Gasunies monopoliepositie onder een vergrootglas

Gasunie heeft tot aan de jaren ’90 in de praktijk een monopoliepositie In de eerste 30 jaar van de gaswinning uit het Groningenveld verwerft Gasunie een duidelijke monopoliepositie op de Nederlandse markt voor aardgas. Alle gemeentelijke distributiebedrijven, energiecentrales en chemische bedrijven kopen hun aardgas in bij Gasunie. Hun rol is ook breder dan verkopen van uitsluitend aardgas uit het Groningenveld, want Gasunie koopt sinds 1974 ook aardgas in uit kleine velden en importeert aardgas uit andere landen zoals Noorwegen, Denemarken en het Verenigd Koninkrijk. De positie van Gasunie op de Nederlandse markt lijkt onaantastbaar.

Vanwege het uitblijven van een gaswet (zoals beschreven in hoofdstuk 1) heeft Gasunie echter nooit een wettelijk monopolie op de Nederlandse aardgasmarkt gehad: het staat immers alle partijen wettelijk vrij om gas in te kopen bij andere leveranciers. In de praktijk kopen partijen in de periode tot 1990 echter niet in bij andere leveranciers (bijvoorbeeld uit het buitenland), waardoor de facto gesproken kan worden van een monopolie van Gasunie. De contracten van Gasunie met haar afnemers maken het ook niet eenvoudig om gas bij andere partijen in te kopen. De contracten bevatten bijvoorbeeld vaak bepalingen over de exclusieve afname bij Gasunie. Bovendien is Gasunie de beheerder van het nationale transportnetwerk; andere leveranciers moeten eerst toegang tot het netwerk van Gasunie krijgen om hun aardgas in Nederland af te kunnen zetten. Dit werpt voor hen een aanzienlijke barrière op. In de praktijk had Gasunie feitelijk dus lange tijd een monopoliepositie.

Het monopolie doorbroken: Noors gas van Statoil stroomt door transportnetwerk

Gasunie

In 1995 komt er voor het eerst verandering in de exclusieve positie van Gasunie op de Nederlandse aardgasmarkt. In dat jaar begint de levering van het Noorse Statoil aan de Eemscentrale in de Eemshaven. Dit is de eerste keer dat een Nederlands energiebedrijf gas afneemt van een andere leverancier dan Gasunie. Aan deze afname gaat een lang traject vooraf. Hierna komt dit voortraject aan bod, om de liberalisering van de gasmarkt verderop in dit hoofdstuk beter te kunnen begrijpen.

Sinds de Kolennota (uit 1979) worden in Nederland steeds meer kolencentrales gebouwd voor elektriciteitsopwekking. Het aardgas van Gasunie krijgt daarmee, naast olie, een extra concurrerend product. Kolen zijn in die jaren veel goedkoper dan aardgas. De Samenwerkende Elektriciteits-Productiebedrijven (SEP), die de energiebedrijven in Nederland vertegenwoordigt, vraagt Gasunie in de jaren ’80 herhaaldelijk om een lagere prijs van het aardgas zodat deze in lijn komt met (de veel lagere) prijs van kolen, ook wel ‘prijspariteit’ genoemd. Gasunie weigert onder druk van haar aandeelhouders, met name de oliemaatschappijen, om daarover met de SEP te onderhandelen.

Die kolengeïndexeerde prijsformule was zo splijtend binnen het gashuis, het gasgebouw. Ongelofelijk. Het was met name Esso dat daar volstrekt geen fluit voor voelde.

Openbaar verhoor George Verberg, 29 juni 2022

Omdat SEP bij Gasunie meermaals bot vangt in de onderhandelingen over kolenprijspariteit komt het Noorse Statoil in beeld. Dat bedrijf is wel bereid om aan de Eemscentrale gas te leveren ‘voor een kolenprijs’. Op 16 juni 1989 sluit SEP een contract voor gaslevering van Statoil.113 De deal wordt echter al eerder naar buiten gebracht door SEP. “De klap is in Groningen behoorlijk aangekomen” schrijft NRC Handelsblad op 7 september 1988. “Het hoofdkantoor van Gasunie stond de dag dat de SEP zijn nieuws naar buiten bracht bijna op z’n kop. […] Voor het eerst een grote klant, en dan nog wel een Nederlandse, die direct naar de concurrentie stapt. En dan bovendien voor de dag komen met een koppeling aan kolenprijzen, waarvan Gasunie tot nu toe nooit heeft willen weten.”114

Wij reageerden onthutst, want het was de eerste doorbreking van ons de facto monopolie in Nederland. Het was ook de eerste keer, althans, dat wij wisten dat Statoil bereid was om een steenkolenprijsgeïndexeerde formule te hanteren bij z’n gasverkoop. Wij wisten dat SEP dat voortdurend wilde. Ze hadden dat ook meerdere malen aan ons gevraagd. Maar dat was iets waarbij Gasunie […] niet bereid was om aan mee te gaan doen.

Openbaar verhoor George Verberg, 29 juni 2022

In de ministerraad van maart 1989 waarschuwt minister van Financiën Onno Ruding voor de gevolgen van de contacten van de SEP met andere leveranciers dan de Gasunie en vraagt zich af of er niet maatregelen moeten worden genomen om deze ontwikkeling te stoppen. Hij stelt bijvoorbeeld voor dat Gasunie een semi-publiekrechtelijke status moet krijgen. Gasunie is dan een private onderneming met de Staat en de oliemaatschappijen als aandeelhouder –geen nutsbedrijf met een publiekrechtelijke functie. Minister van Economische Zaken, Rudolf de Korte, neemt de zorgen van Ruding in de vergadering deels weg: “Uit gesprekken met zijn Noorse collega is het spreker gebleken dat ook Noorwegen niet is gebaat bij een aardgasoorlog”, maar “[e]r is met Noorwegen afgesproken dat het bij dit contract zal blijven, hoewel er geen formele toezegging mogelijk is, omdat Statoil een zelfstandige onderneming is”.115

113 SEP. Mededeling van punten van bezwaar; Zaak nr. IV/E-3/33.539 – SEP/Gasunie, 1995.

114 Greif (7 september 1988), p. 4.

115 Notulen Ministerraad, 10 maart 1989.

This article is from: