4 minute read

Feitenreconstructie 1959-2012

dan ook al in vergaande mate geliberaliseerd. Als tegengewicht tegen het Verenigd Koninkrijk ontstaat er een ‘like minded countries’-initiatief van Nederland en Frankrijk. Dessens geeft in zijn notitie aan dat “unbundling van het gasgebouw […] een risicovolle operatie [zou] zijn”. Van de argumenten tegen unbundling bij aardgas die voor Nederland relevant zijn, noemt hij voortzetting van het kleineveldenbeleid en het renderen van langetermijninvesteringen uit het verleden de belangrijkste. Over het argument van continuïteit in de gasbaten merkt Dessens op: “dit argument wordt niet formeel in EG-kringen gehanteerd, wel informeel en ten opzichte van het Nederlandse parlement”.127

Gasunie hanteert in de jaren ’90 duidelijk verschillende strategieën om in te spelen op de mogelijke liberalisering van de aardgasmarkt. Enerzijds ijvert de Gasunie-directie er begin jaren ’90 voor om een wettelijk beschermde nutsfunctie voor Gasunie te verkrijgen. Als wettelijk erkend nutsbedrijf is Gasunie niet gebonden aan de eisen die aan een leverancier op een vrije markt worden gesteld. Een dergelijke erkenning wordt echter door de aandeelhouders tegengehouden (zie themahoofdstuk II over het gasgebouw). Anderzijds hanteert Gasunie de strategie van het vergroten van haar marktaandeel en het verhinderen dat ze afnemers kwijtraakt op het moment dat de markt liberaliseert.

In hoofdstuk 1 is beschreven dat de Commissie Concentratie Nutsbedrijven (CoCoNut) in 1980 een belangrijk rapport uitbrengt over de organisatie van nutsvoorzieningen. Sinds dit rapport is het streven in Nederland om de energievoorziening efficiënter te organiseren, onder andere door meer schaalvergroting te verwezenlijken. In dit kader verschijnt in 1993 een belangrijk rapport van wat ook wel de ‘de Groep van Negen’ wordt genoemd. Deze groep bestaat uit vertegenwoordigers van de grote industrieën in Nederland en wordt voorgezeten door directeur-generaal Energievoorziening Stan Dessens (ook wel ‘werkgroep Dessens’). Een belangrijke aanbeveling van deze werkgroep is een betere en meer geïntegreerde samenwerking tussen energieproducenten en distributiebedrijven. Gasunie overweegt dan ook in dezelfde tijd of zij wil participeren in lokale distributiebedrijven. Hierover verschijnt in 1992 een “notitie met betrekking tot mogelijke participatie Gasunie in distributiesector” van Gasuniedirecteur George Verberg, die positief staat tegenover een grotere verticale integratie door middel van participatie in distributiebedrijven:

“De distributiesector neemt geen genoegen meer met haar positie in het gasgebouw. […] Gasunie is weliswaar een zeer betrouwbare leverancier, maar daar staat tegenover dat zij het exclusieve leveringsrecht heeft, waardoor de onderhandelingsposities tussen Gasunie en de distributiesector onevenwichtig zijn. […]. Vanuit deze positie is het begrijpelijk dat de distributiesector om meer markt en meer liberalisatie roept.”128

Gasunie voelt dus dat haar positie in de Nederlandse markt wordt bedreigd en dat zij met fusies en overnames deze dreiging tegen kan gaan. In dezelfde periode valt in een memo van het ministerie van Economische Zaken te lezen dat Gasunie in een ‘identiteitscrisis’ verkeert.129

127 Ministerie van EZ. Notitie aan minister Andriessen inzake interne energiemarkt: stand van zaken, 22 oktober 1992.

128 Gasunie. Notitie aan het College van Gedelegeerde Commissarissen inzake prioriteiten op korte en langere termijn met betrekking tot de positie van Gasunie, 2 december 1992.

129 Ministerie van EZ. Memo van dg Energie Dessens inzake prijsinkoopbeleid voor gas uit Nederlandse voorkomens, 1992.

De uitkomsten en aanbevelingen van de ‘Groep van Negen’ en het idee om Gasunie verder te laten samenwerken met gasdistributiebedrijven zouden een grote trendbreuk betekenen ten opzichte van het verleden. In de nota-De Pous stond namelijk juist de nauwe coördinatie tussen winning en afzet centraal: de afnemers van het gas zijn bewust buiten de samenwerkingsstructuur gehouden. Na CoCoNut in 1980 doet wederom een belangrijke commissie de aanbeveling om het gasgebouw uit te breiden, en wel zo dat ook de afnemers een stem hebben in het gasgebouw. Ook nu verandert er echter weinig. Verder dan participaties in gasbedrijven in de Noord-Brabantse gemeenten Oosterhout en Helmond lijkt Gasunie met samenwerkingsverbanden niet te gaan.

Standaardovereenkomst EnergieNed-Gasunie

In 1991 gaat VEGIN op in EnergieNed. Dit wordt de nieuwe partij waarmee Gasunie vanaf dat moment de onderhandelingen voert. In 1994 sluiten EnergieNed en Gasunie een standaardovereenkomst af over levering en afname van gas met Gasunie. Kern van de standaardovereenkomst is de verplichting voor Gasunie om de distributiebedrijven te allen tijde het gas te leveren dat nodig is om te voorzien in de totale behoefte van hun afnemers (dit wordt aangeduid met de Duitse term Vollversorgung,). Daartegenover staat de verplichting van de distributiebedrijven om het daartoe benodigde gas gedurende de looptijd van de overeenkomst af te nemen van Gasunie en nergens anders: een exclusieve afnameverplichting dus. Ook dit blijkt een middel van Gasunie om tegen te gaan dat hun afnemers bij andere partijen gas gaan inkopen.

De overeenkomst wordt een aantal jaren later aangevochten. Op 1 januari 1998 treedt de nieuwe Mededingingswet in werking. De voorschriften van deze wet zijn onverkort van toepassing op de gassector. Dit was nog niet het geval onder de eerdere Wet economische mededinging, die voor de gassector wettelijke uitzonderingen kende op de regels over prijsbinding. In 1999 vecht energieleverancier Nuon op basis van de nieuwe Mededingingswet de standaardovereenkomst met Gasunie aan door middel van een arbitragezaak. Nuon wil zich onttrekken aan de exclusieve afnameverplichting en beroept zich daarbij bij op het Nederlandse mededingingsrecht.130 Desondanks wordt Gasunie in 2000 toch in het gelijk gesteld. Gasunie kan daarom ook in de overgangsfase naar de vrije markt nog contracten blijven leveren op basis van Vollversorgung. Nuon en andere energieleveranciers zijn daarmee aangewezen op nieuwe onderhandelingen met Gasunie over de afnamecontracten om van deze exclusiviteitsbepalingen af te komen.131

Nederland kiest toch voor liberalisering en knoopt tegelijkertijd contacten aan met Rusland In 1995 verschijnt de Derde Energienota van Minister Wijers. Nederland heeft er op dat moment voor gekozen om de aardgasmarkt te liberaliseren. Het kabinet stelt dat de liberaliseringstendens op de Europese gasmarkt ook dwingt tot aanpassingen in het Nederlandse gasbeleid. Import en export van gas krijgen een grotere rol en niet langer staat de een-op-een dekking van Nederlands verbruik door Nederlands reserves voorop. Het kabinet concludeert dat voor een goed voorraadbeheer voortzetting van het bestaande gemiddelde

This article is from: