6 minute read

Feitenreconstructie 1959-2012

in geïnteresseerd zouden zijn, zeker omdat dat wellicht ook een vergoeding aan nam-Groningen zou kunnen rechtvaardigen”.154

Op de volgende AvA laat Lankhorst weten dat ervoor gekozen is dat de overheid het kleineveldenbeleid wettelijk regelt door Gasunie te belasten “met taken van algemeen economisch en maatschappelijk belang”. Dit teneinde: “het kleine velden beleid in stand te houden en het depletiebeleid van de totale Nederlandse aardgasproduktie te regelen. […] Ook heeft Gertjan [Lankhorst] de AvA-leden meegedeeld dat over de vraag (gesteld door AvA-Esso?) waarom precies [de overheid] het kleine velden beleid wettelijk [wil] regelen, geen principiële discussie wenselijk is. Die keuze is gemaakt door de overheid en ook het AvA-lid van Esso weet hiervan.”

Volgens Lankhorst schrikken de oliemaatschappijen zich “zogenaamd” iedere keer een hoedje als Economische Zaken stelt welke taken “van algemeen economisch en maatschappelijk belang” zijn: “Die taken waren (in hun ogen) in het licht van 37 jaar private samenwerking (olies/EBN en EZ) ook hun taken. Nu het “taken van algemeen economisch en maatschappelijk belang” worden, en dus iedereen zich er mee kan gaan bemoeien, zijn die taken niet meer “onze taken”. Best begrijpelijk. De overheid gaat samen met het Parlement en derden beschikken over hun gas. Qua volume, maar mogelijk ook qua prijs. En de legitimatie is: soevereiniteit over eigen bodemschatten en goed mijnbouwklimaat”.155

In een volgende AvA-vergadering gaan Shell en Esso akkoord met een publieke taak van Gasunie met betrekking tot kleine velden, “als producenten daar prijs op stellen”. Een productieplafond noemen ze daarentegen een “belemmering op [het] vrije handelen”. 156

Minister Jorritsma herinnert zich stevige gesprekken met de oliemaatschappijen te hebben gevoerd over de invoering van de Gaswet en een nationaal productieplafond, met name met Esso:

Ik vermoed dat bij Shell inderdaad meespeelde dat zij ook best wel veel op de kleine velden deden en Exxon zich heel erg concentreerde op het Groningenveld. Zij hadden eigenlijk maar één belang: veel uit het Groningenveld halen. Daar verdienden ze het meeste aan en dat was het makkelijkste. Dat was dus een stevig gesprek. Want nogmaals, als je vastlegt in de wet dat het kleineveldenbeleid altijd voorrang moet hebben en dat dat in de Gasunie moet worden uitgevoerd, dan is dat voor hen niet de meest vrolijke en prettige manier. Dus misschien dachten ze wel: “Dat mag straks gewoon niet meer van Europa. Dan hebben we het helemaal voor elkaar; dan gaan we gewoon lekker het Groningerveld leegtrekken.

Openbaar verhoor Annemarie Jorritsma, 29 juni 2022

Na vele jaren komt er op deze manier een verplichting bij Gasunie te liggen om gas in te kopen bij de kleine velden. Gasunie krijgt op basis van de Gaswet de wettelijke taak om producenten een marktconforme prijs aan te bieden indien de producenten daarom vragen. Gasunie is vervolgens verplicht het gas bij deze producenten af te nemen als die dat aan Gasunie aanbieden (een purchase PSO). De verplichtingen in het kader van het kleineveldenbeleid verschuiven dus van de producenten naar Gasunie. Verder bepaalt de wet dat de balansfunctie van Groningen ook een verantwoordelijkheid wordt van Gasunie en wordt er een nationaal productieniveau geïntroduceerd. Dit productieniveau is de wettelijke vertaling van het jaarlijkse nationale productieniveau uit de Derde Energienota (1995). Het productieniveau is er vooral bedoeld om de productie uit de kleine velden te optimaliseren en de gaswinning uit het Groningenveld tot een redelijk niveau te beperken. Op deze manier wordt het Groningenveld zo lang als nodig gespaard om de balansrol ten behoeve van het kleineveldenbeleid te vervullen.

Invoering van een ‘nationaal productieniveau’ (later Groningenplafond genoemd)

In artikel 55 van de Gaswet (2000) krijgt de minister van Economische Zaken de verantwoordelijkheid om eens in de vier jaar vast te stellen van welke totale hoeveelheid in Nederland te winnen gas Gasunie gemiddeld per jaar uit mag gaan bij de uitoefening van haar kleineveldentaak. Dit wordt het ‘nationaal productieniveau’ genoemd (zie tekstkader 2.8). Omdat de kleine velden bij voorrang worden geproduceerd, betekent dit productieniveau feitelijk, zij het impliciet, een limitering van de productie uit het Groningenveld. Immers, als gewonnen gas uit de kleine velden als eerste moet worden verkocht, vult het gas uit het Groningenveld hooguit het gat in de vraag op dat niet door gas uit de kleine velden kan worden geleverd. Later, in 2004, zal artikel 55 gewijzigd worden naar een ‘Groningenplafond’. Dit komt in hoofdstuk 3 aan bod.

De manier waarop de taken van Gasunie en de minister zijn vastgelegd in de Gaswet wijzen erop dat ze ter ondersteuning van het kleineveldenbeleid dienen. Het gaat er dus om dat producenten van aardgas de wettelijke garantie krijgen dat zij hun aardgas kwijt kunnen. Er komt daarentegen geen wettelijke garantie dat er altijd gas voorradig is voor de verbruikers van aardgas. Gasunie krijgt dus geen nutsfunctie met betrekking tot de verkoop van het aardgas, alleen met betrekking tot de inkoop. Het feit dat het productieniveau niet voortkomt uit overwegingen omtrent de voorzieningszekerheid voor gasverbruikers maar uit de stimulering van het kleineveldenbeleid, blijft een belangrijk punt dat telkens wordt herhaald in ambtelijke stukken van het ministerie van Economische Zaken, zoals in de hoofdstukken hierna valt te lezen.

De oliemaatschappijen zijn duidelijk ontevreden over de nieuwe taak van Gasunie. Als Esso en Shell in november 1999 een tekstvoorstel van de Gaswet krijgen toegestuurd, plaatsen zij daarbij onder andere de volgende kanttekening: “Groot bezwaar tegen vaststelling MEZ [minister van Economische Zaken] van productiekader GU, want dat is productieplafond

Boek 2

Feitenreconstructie 1959-2012

Groningen: zaak van partijen onderling, kan de MEZ dan verder accorderen”.157 Met dit bezwaar wordt echter niets gedaan.

De liefde van de olies om zo veel mogelijk in de wet vast te leggen, was er natuurlijk niet. Zij zouden het liefst zijn voortgegaan met al die private contracten, want die waren lekker stevig en die waren ook niet zo transparant.

Openbaar verhoor Annemarie Jorritsma, 29 juni 2022

Vanaf de invoering van de Gaswet (2000) tot en met 2005 is er dus sprake van een nationaal productieniveau. Middels een brief laat de directeur Energieproductie van het ministerie van Economische Zaken op 20 september 2000 aan Gasunie weten dat hij zo spoedig mogelijk zal laten weten wanneer de eerste vaststelling van het nationaal productieniveau zal plaatsvinden. Hij wijst er “wellicht ten overvloede op dat tot het moment van de eerste vaststelling op grond van artikel 55 van de Gaswet, Gasunie met betrekking tot haar afnametaken uit dient te gaan van een gemiddeld productieniveau van 80 miljard m3 per jaar, als vastgesteld in de Derde Energienota (1995) en bevestigd in het Energierapport van 1999”.158 Dat betekent dus een indirecte begrenzing van de productie van Groningen.

Tekstkader 2.8 Productieniveaus en plafonds in het Nederlandse gasbeleid (1963–oktober 2003)

Jaarlijks Plan van Afzet Gasunie

In de Overeenkomst van Samenwerking Staat-Gasunie uit 1963 is afgesproken dat Gasunie jaarlijks een Plan van Gasafzet maakt, waarin het productievolume van in Nederland te winnen gas wordt vastgelegd.

Jaarlijks nationaal productieniveau (Derde Energienota, 1995)

In de Derde Energienota uit 1995 is afgesproken dat goed voorraadbeheer voortaan wordt ingevuld door vaststelling van een gemiddeld jaarlijks Nederlands productieniveau. Het kleineveldenbeleid wordt voortgezet en het is in dat kader nodig om het gasproductietempo aan regels te binden. De minister van Economische Zaken legt de hoogte van dit productieniveau vast in het energiebericht, later energierapport.

In de Derde Energienota concludeert het kabinet dat voor een goed voorraadbeheer voortzetting van het bestaande gemiddelde productieniveau van zo’n 80 miljard kubieke meter per jaar noodzakelijk en verantwoord is voor de komende jaren. In het de eerste twee energierapporten, Energierapport 1999 en Energierapport 2002, is er geen aanleiding om het gemiddelde productieniveau uit de Derde Energienota te herzien.

Nationaal productieniveau (Gaswet, 2000)

In 2000 wordt het gemiddelde productieniveau uit de Energienota vastgelegd in de Gaswet, en wel als een ‘nationaal productieniveau’ (de term wordt hier, in de wet, geïntroduceerd). Vanaf dat moment dient de minister van Economische Zaken ten minste één keer in de vier jaar vast te stellen van welke hoeveelheid in Nederland te winnen gas Gasunie gemiddeld per jaar kan uitgaan bij de uitoefening van haar kleineveldentaak. Omdat de kleine velden bij voorrang worden geproduceerd, betekent dit feitelijk, zij het impliciet, een limitering van de productie uit het Groningenveld.

Gasunie introduceert het onderscheid tussen commodity en diensten Al tijdens de voorbereidingen van de Gaswet loopt Gasunie in Nederland vooruit op de verwachte liberaliseringsmaatregelen. Dat heeft ermee te maken dat Gasunie al sinds de jaren ’80 bij tarieven in exportcontracten onderscheid maakt in het te leveren aardgas en de diensten die nodig zijn om het aardgas geleverd te krijgen. Dat wil zeggen dat Gasunie aparte tarieven vraagt voor de verkoop van de volumes (commodity) en voor het transport en de leveringscapaciteit (capacity). Bij de invoering van het Capaciteits Diensten Systeem (CDS) van Gasunie per 1 januari 1999 wordt dit onderscheid over de gehele linie gemaakt. Beide tariefcomponenten worden vastgelegd in dit systeem. Gasunie introduceert het tariefsysteem omdat de noodzaak van scheiding tussen transport en netwerkbeheer en de verkoop van gas in de Gaswet zal worden opgenomen. Op deze manier wil Gasunie tegemoet komen aan de eis van unbundling met een splitsing tussen netwerkbeheer en handelsactiviteiten. Met de invoering van het nieuwe CDS is Gasunie overigens de eerste gasleverancier op de Europese markt die de zaken op deze manier gescheiden heeft.

De prijzen die Gasunie hanteert voor transportdiensten leiden overigens vrijwel direct tot een conflict met de toezichthouder: de Dienst uitvoering en Toezicht energie (DTe, zie tekstkader 2.9). Gasunie hanteert voor de transportdiensten marktgeoriënteerde tarieven, maar de DTe meent dat dit kostengeoriënteerde tarieven moeten zijn. In het laatste geval mag Gasunie als netbeheerder minder hoge tarieven in rekening brengen dan wanneer de marktvraag leidend is. Afnemers zijn afhankelijk van de levering via bestaande gasinfrastructuur en zullen in beginsel bereid zijn flink boven de kostprijs van gastransport te betalen. Een van de redenen om gastransport te reguleren, is het voorkomen van te hoge kosten voor afnemers.

This article is from: