4 minute read

Feitenreconstructie 1959-2012

2.4 Schade en versterking: een ongelijke strijd voor gedupeerden

In de jaren ’90 en begin 2000 is er al oog voor de ongelijke strijd die gedupeerden moeten voeren om hun schade vergoed te krijgen. Vergaande voorstellen om het schadeproces anders in te richten krijgen desondanks geen navolging. In deze paragraaf wordt dit nader uiteen gezet.

Advertisement

2.4.1 Na beving Middelstum: geen omkering van de bewijslast, maar een informatiefolder

NAM wijst meeste schadeclaims af De beving bij Middelstum die in juli 1994 plaatsvindt, en het startpunt vormt van dit hoofdstuk, is volgens een krantenbericht ‘niet of nauwelijks door de inwoners waargenomen’ 163 Wel schrijft Staatstoezicht op de Mijnen in zijn jaarverslag van 1994 dat het aantal schademeldingen na deze beving ‘relatief groot’ is (zonder dit nader te specificeren. Na onderzoek heeft de NAM in één ‘twijfelgeval’ een vergoeding voor schadeherstel uitgekeerd.164 Over het aantal ontvangen schademeldingen in de periode tot 2003 heeft de NAM geen informatie.165

Twee inwoners van Middelstum doen in het Reformatorisch Dagblad hun verhaal. Beiden ontdekken na de beving bij Middelstum schade en dienden een claim in bij de NAM, die de NAM vervolgens afwijst. Aannemer G. van Dijken ziet na de beving ‘enkele langgerekte scheuren in de gang’ en barsten in de muren van de keuken. Ook klemmen de deuren plotseling. Buurvrouw A. Elema-Kwint komt een lange barst in de lichtblauwe tegeltjes van het toilet tegen: “Mijn werkster zag allemaal schilfertjes op de grond liggen.” De NAM wijst erop dat mensen die het niet eens zijn met de afwijzing van hun schadeclaim naar de rechter kunnen stappen. Dat is Middelstummer Van Dijken niet van plan: “Ik ga niet procederen […]. Daar zijn wij noordelingen veel te gemakkelijk voor. Ik ga die scheuren maar gewoon bijplamuren.”166

Inwoners die in de jaren ’90 schades melden, komen tegenover een wantrouwende NAM te staan. Exemplarisch zijn de uitspraken van NAM-woordvoerder Frank Duut. Duut meldt in 1995 dat er in de voorgaande jaren twintig claims ingediend zijn, waarvan maar één is uitbetaald. Duut: “Die ene persoon heeft het voordeel van de twijfel gekregen. In alle andere gevallen was er duidelijk sprake van oude, bestaande schade […]. Mensen komen met de gekste verhalen aan onder het motto ‘baat het niet, dan schaadt het niet’. Ze willen gewoon dat de NAM het opknappen van hun huis betaalt.”167 Die ene melding die de NAM honoreert, betreft een rek met kostbare spullen met een waarde 1.750 gulden dat tijdens een beving is omgevallen. Er zijn blijkbaar ook scheuren gemeld, maar daarvoor is geen vergoeding uitgekeerd: “Soms bleek spinrag of mos in scheuren te zitten. Die scheuren waren er dus al”, aldus Duut.168 In januari 1997 is deze situatie (tientallen schadeclaims waarvan één gehonoreerd) volgens een NRC-krantenbericht onveranderd.169

163 Algemeen Dagblad (2 augustus 1994), p.6.

164 SodM (april 1995).

165 NAM. Schriftelijke inlichting met een overzicht van de schademeldingen bij NAM en CVW, juni 2022.

166 Brussel-Dekker (7 december 1995), p. 4.

167 Brussel-Dekker (7 december 1995), p. 4.

168 Trouw (8 december 1995), p. 9.

169 Ruijter, de (30 januari 1997).

De wens voor omkering bewijslast en een schadefonds

Al halverwege de jaren ’90 gaan er stemmen op om de bewijslast om te keren. Inwoners die schade lijden door aardbevingen als gevolg van de gaswinning hebben namelijk een moeilijke uitgangspositie. Op grond van de wet moeten zij bewijzen dat een aardbeving veroorzaakt is door gaswinning. Bij omkering van de bewijslast moet de mijnbouwexploitant, en niet de gedupeerde, bewijzen dat de schade níet is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van de gaswinning.

Een maand na de beving in Middelstum richten de Groningse PvdA-Statenleden zich tot het college van Gedeputeerde Staten, met de vraag hoe het college denkt over het omkeren van de bewijslast. In hun brief schrijven de PvdA’ers: “Uit de jarenlange slepende diskussies van geo-deskundigen – onderling én met de NAM – mag worden afgeleid dat die bewijsvoering voor een eenvoudige burger niet gemakkelijk zal zijn. Het is zowiezo al lastig om schades aan woningen of gebouwen – zoals scheuren, verzakkingen en ontwrichting – in direkte relatie te brengen tot één of meerdere verklarende oorza(a)k(en). En, ‘Even Apeldoorn bellen…’ heeft ook al weinig zin.” Ze pleiten voor omkering van de bewijslast. “Hoewel dit de problematiek van de wetenschappelijke en/of juridische sluitende bewijsvoering in de kern niet oplost, lijkt deze benadering sympathieker in de richting van de burger.”170

Ook het Drentse Statenlid Meent van der Sluis vraagt in september 1994 aandacht voor de problemen rondom schade. In een krantenartikel van het Algemeen Dagblad van 3 september zegt Van der Sluis geen alternatief te zien voor gaswinning: “Die moet doorgaan. Waar het mij om gaat is dat er niet te krenterig moet worden omgegaan met schadeclaims. En er moet een omkering van de bewijslast komen: de NAM en andere oliemaatschappijen moeten bewijzen dat een beving niet tot schade heeft geleid. Anders moet de schade worden vergoed. In Limburg is dit ook gebeurd”. Ook wijst Van der Sluis op mogelijke economische schade van de gasbevingen wanneer bedrijven wegblijven uit gebieden waar gaswinning plaatsvindt.171

Kort na deze oproepen richt het college van Gedeputeerde Staten (college van GS) van de provincie Groningen zich in brieven tot de minister van Economische Zaken en de NAM. In de brieven, verstuurd in september 1994, wordt uiteengezet dat er onrust en zorgen zijn bij de inwoners en de Statenleden over de relatie tussen aardgaswinning en aardbevingen en de gevolgen van zulke bevingen die sinds 1986 plaatvinden: “De zorg wordt uitgesproken dat het voor individuele burgers, in praktische zin, moeilijk zal zijn daadwerkelijk genoegdoening te krijgen in het geval van schade als gevolg van een aardbeving, die veroorzaakt is door gaswinning. Met name de bewijsrechtelijke onderbouwing van claims vraagt om kennis, die buiten de mijnbouwondernemingen zelf weinig voorhanden is.”172 Volgens het college van GS kan er scheurvorming optreden en kunnen ‘herhaalde schokken’, die individueel geen schade zouden veroorzaken, wel tot schade leiden. Omdat schade niet kan worden uitgesloten, vraagt het college van GS in zijn brief aan de minister of er plannen zijn om een regeling te treffen voor eventuele schade. Daarnaast acht het college van GS omkering van de bewijslast wenselijk in

170 Provincie Groningen. Brief PvdA-Statenfractie aan het college van Gedeputeerde Staten Groningen inzake schriftelijk vragen over aardbevingen, 3 augustus 1994.

171 Wichgers (3 september 1994), p. 47.

172 Provincie Groningen. Brief college van Gedeputeerde Staten aan minister van EZ inzake aardbevingen in Noord-Nederland, 13 september 1994.

This article is from: