![](https://assets.isu.pub/document-structure/210622102112-4eeb9b52ed77c290a8abbebeadca05b8/v1/6b41205a29d6d08183c28104bd5eaea0.jpeg?width=720&quality=85%2C50)
4 minute read
Feedbackregels
De regels van feedback.
Als je feedback geeft, zijn er ook een aantal regels waaraan je je moet houden. De belangrijkste feedbackregels zijn: • Gebruik de ik-vorm en niet de jij-vorm.
Zo geef je feedback over hoe de boodschap op jou is overgekomen. De ander voelt zich zo minder aangevallen.
Ik zag dat je lachte tijdens je uitleg. Daardoor krijg ik de indruk dat je er plezier in hebt.
• Beschrijf je gevoel.
Je probeert het gevoel dat je hebt onder woorden te brengen.
Ik vind het niet fijn dat je mij een slome noemt tijdens de evaluatie van de dag.
• Wees duidelijk en precies.
Probeer datgene wat je gezien, gehoord en ervaren hebt kort en duidelijk te omschrijven zonder daar een oordeel over te geven.
Ik zag dat je de gasten tijdens het gesprek niet aankeek.
• Geef bruikbare en opbouwende feedback.
Zeg niet alles tegelijk, maak verschil tussen hoofd- en bijzaken en geef tips. Als je feedback geeft, is het belangrijk dat je die zaken benoemt waar iemand iets mee kan. Je probeert de hoeveelheid feedback te beperken, zodat het voor de feedbackontvanger te overzien blijft.
Ook al heb je heel veel gezien, gehoord en ervaren, kies een of twee belangrijke punten uit.
Deze bespreek je. Probeer je feedback te eindigen met een tip waar de ander iets mee kan.
Robert wil zijn collega van de schoonmaak aanspreken op zijn manier van schoonmaken. Er zijn best veel dingen aan te merken op zijn manier van schoonmaken. Robert pikt er één ding uit: 'Ik merk dat er na het schoonmaken nog allerlei vuil achter de materialen ligt. Misschien is het verstandig om eerst de materialen naar het midden te schuiven en daar schoon te maken. Daarna kun je dan de materialen terugschuiven en de rest van de zaal schoonmaken.'
• Geef feedback op het juiste moment.
Het is erg lastig om het goede moment te bepalen. Vaak is hoe korter de tijd tussen datgene waar je feedback over geeft en het moment van feedback geven, hoe beter. Soms is het beter om even te wachten. De feedbackgever of -ontvanger is bijvoorbeeld nog te moe of te geëmotioneerd om op dat moment open te staan voor feedback.
Kim heeft een conflict met een gast van zeilschool De Zeeman. Dit is behoorlijk uit de hand gelopen. De gast is boos weggelopen en Kim is ook erg boos. Shirley, die erbij aanwezig was, zegt nog niets. Zij heeft wel een paar bespreekpunten over de aanpak van Kim. Shirley wacht tot Kim wat gekalmeerd is, voordat ze feedback geeft.
• Vraag of je indruk klopt.
Geef de feedbackontvanger de ruimte om te reageren op je feedback.
‘Je kwam op mij wat zenuwachtig over. Je kwam moeilijk uit je woorden en wreef veel met je handen over elkaar. Klopt het dat je zenuwachtig was?’
Opdracht 8 Feedbackregels
Bij deze opdracht werk je samen met een klasgenoot. a. Noteer de zes regels voor het geven van feedback.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
b. Neem een situatie in gedachten waarover je feedback aan je klasgenoot zou willen geven.
Werk je feedback aan de hand van de zes regels uit.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
c. Geef de feedback aan je klasgenoot. d. Wat vond je klasgenoot van je feedback?
e. Zou je het de volgende keer weer zo doen? Wat wel en wat niet?
f. Je kunt de uitwerking van deze opdracht in je portfolio opnemen. Maak hierover dan afspraken met je docent.
Opdracht 9 Feedbackfouten
Feedback geven
Bekijk het filmpje behorende bij deze opdracht.
In het filmpje maakt de feedbackgever een aantal fouten als je kijkt naar de regels voor het geven van feedback.
a. Welke fouten maakt de gever van feedback (welke regels voor het geven van feedback overtreedt hij)?
1.
2.
3.
4.
5.
6.
b. Welke gevolgen hebben deze fouten voor degene die de feedback krijgt?
c. Vergelijk de antwoorden in een klein groepje klasgenoten.
Opdracht 10 Praktijklessen
Maak een verslag van je eigen functioneren tijdens de praktijklessen van de vorige week. Eventueel kun je ook een andere activiteit kiezen. Je levert dit verslag aan het einde van de les in. Maak daarbij gebruik van de volgende opdrachten: a. Ga in een groepje bij elkaar zitten en schrijf onafhankelijk van elkaar vier positieve en vier negatieve punten op van al je klasgenoten. Zet zet ze op een los blad, in je map of schrift of in een Word-bestand. Deze punten moeten te maken hebben met het functioneren tijdens de praktijklessen (of de gekozen activiteit). Denk aan uitvoering van taken, inbreng, motivatie, inzet en dergelijke. b. Schrijf voor jezelf vier positieve en vier negatieve punten op over je eigen functioneren tijdens deze lessen (of de gekozen activiteit).
Schrijf dit op hetzelfde blad of in hetzelfde bestand. c. Bereid het geven van feedback goed voor en maak gebruik van de feedbackregels! Bespreek de feedback om de beurt met een klasgenoot en laat iedereen vier positieve en negatieve punten opnoemen en toelichten.
Schrijf de punten die je klasgenoten hebben genoemd ook op het blad of in het Word-bestand. d. Vertel om de beurt welke positieve en negatieve punten je hebt opgeschreven over je eigen functioneren. Bespreek deze met je groep. Let weer op de feedbackregels!