6 minute read

3.3 Plaats-van-doelstellingen-in-het-didactisch-model

Filmpje - Turntraining 2

a. Observeer de SB-activiteit en bedenk wat de doelen van de trainer/lesgever zijn. b. Vergelijk jouw resultaten met die van een aantal medestudenten.

3.3 Plaats van doelstellingen in het didactisch model Het vaststellen van de beginsituatie en het bepalen van doelstellingen horen bij het voorbereiden/plannen van een les. Deze twee acties staan aan het begin van de cyclus van het didactisch model. Wat wil ik bereiken?, is één van de vier didactische sleutelvragen en dus ook één van de vier hoofdpijlers van het didactisch model. Vanuit Doelstelling zie je drie pijlen lopen: één naar Beginsituatie, één naar Les/training en één vanuit Evaluatie weer terug naar Doelstelling. De doelstelling houdt dus in het didactisch model verband met: • de beginsituatie Er is sprake van een wisselwerking tussen het bepalen van doelstellingen en de beginsituatieanalyse. Je kunt nauwkeuriger doelstellingen bepalen naarmate je de beginsituatie concreter hebt vastgesteld. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

• de inhoud van de les (lesopbouw, bewegingsvormen, organisatie, didactische werkvormen)

De gekozen doelstelling stuurt de inhoud van de les. • de evaluatie

Evaluatie leidt tot een vernieuwde, bijgestelde doelstelling.

De wisselwerking tussen doelstellingen en beginsituatie In hoeverre is de beginsituatie van invloed op de doelstelling? Moet je eerst de beginsituatie bepalen of eerst de doelstellingen? Of moet je proberen ze gelijktijdig vast te stellen? Om een antwoord op deze vragen te kunnen geven, moet je terug naar de uitleg van het begrip doelstelling. Bij het lesgeven gaat om het bereiken van gedragsveranderingen. Je streeft naar bepaald gewenst eindgedrag van de SB-deelnemers. Wil je dit gewenste eindgedrag kunnen vaststellen, dan is het belangrijk om ook het begingedrag (de beginsituatie) goed te kennen. Als je niets van het begingedrag weet, kun je geen gedragsverandering (je doel) plannen. Je kunt dan doelen nastreven die veel te makkelijk zijn en die de SB-deelnemer al beheerst of vaardigheden die de SB-deelnemer nooit kan bereiken. Voordat je kunt bepalen wat SB-deelnemers moeten kunnen, moet je weten wat ze op dat moment wel en niet kunnen (beginsituatie). Je schat in welke vaardigheden de SB-deelnemers beheersen. Beginsituatie en doelstellingen hangen nauw met elkaar samen. Hoe meer je weet over de beginsituatie van de SB-deelnemers, des te beter je de doelstelling kunt formuleren. Heb je maar weinig informatie over de doelgroep, dan kun je slechts een vage doelstelling vaststellen. Wat doe je nu eerst? De beginsituatie bepalen of de doelstellingen vaststellen? Dat is moeilijk te zeggen. In feite worden ze tegelijkertijd en in wisselwerking met elkaar bepaald. Stel je observeert een voetbalpupillenteam. Als eerste valt de slechte traptechniek van een aantal kinderen op. Daar wil je iets mee in de volgende training. Vervolgens observeer je het team gericht vanuit de techniek van het passen en schieten. Door die wisselwerking stel je de beginsituatie vast en kom je tot concrete doelen. Pas als je zowel de beginsituatie als de doelstellingen hebt omschreven, kun je de rest van de voorbereiding maken. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

Algemene en concrete doelstelling op basis van een verschillende beginsituatie.

Je krijgt de lesopdracht om de techniek van de basisslagen van tennis te verbeteren bij een groep die je nog niet kent. Vanuit jouw kennis over de methodiek van tennis, maar zonder dat je weet hoe de techniek van de SB-deelnemers precies is, formuleer je de volgende algemene doelstelling: De SB-deelnemers moeten hun forehand en backhand verbeteren, met de nadruk op een goede zwaai. Voor een groep SB-deelnemers die je wel kent, krijgt je dezelfde opdracht. Van deze groep weet je het volgende: • Het is een groep van acht personen rond de veertig jaar. • De meeste leden van de groep kunnen de forehand redelijk uitvoeren en plaatsen. Zelf zijn ze tevreden over de technische uitvoering van de forehand. Bij de backhand laten ze echter vaak een te korte achterzwaai zien, waardoor de bal vaak in het net belandt. • De SB-deelnemers zijn vooral gericht op het recreatief tennissen. Het plezier in het spelletje staat voorop. Je ziet bij hen wel enige frustratie wanneer de bal herhaaldelijk in het net verdwijnt. Op grond van deze beginsituatiegegevens kun je de volgende concrete doelstelling formuleren: De SB-deelnemers moeten een tien slagen durende rally kunnen spelen met de forehand of de backhand vanaf de baseline in de dubbelspelsituatie, waarbij zij vooral aandacht hebben voor het tijdig en ver genoeg naar achteren brengen van het racket. De invloed van doelstelling op de les De keuze van de doelstellingen bepaalt in sterke mate de derde pijler van het didactisch model: de les of training. De lesdoelstelling beïnvloedt dus de keuze voor bewegingsvormen, lesopbouw, organisatie en didactische werkvormen. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

Situatie A

Voor een training van een atleet is het volgende doel geformuleerd: Het toenemen van het specifieke uithoudingsvermogen door intervaltraining.

De trainer zal de atleet duidelijk en strak begeleiden en gesloten opdrachten geven (didactische werkvorm). De bewegingsvormen worden nauwkeurig voorgeschreven en zijn gebaseerd op trainingskundige principes. De deelnemer zal optimaal gemotiveerd moeten zijn om het zware programma te kunnen volbrengen. Het werken volgens een strak arbeid-rustschema en met een vast aantal series (organisatie) is eveneens een gevolg van het gekozen doel.

Situatie B Voor een sportinstuif voor basisschoolkinderen is het volgende doel omschreven: De SB-deelnemers moeten actief bezig zijn en plezier beleven aan de sportmiddag door te kiezen voor een aantal vrijetijdsactiviteiten. Tijdens deze instuif zal de lesgever niet zo dominant aanwezig zijn. Hij moet vooral stimuleren, organiseren en eventueel meedoen. De lesgever geeft vooral open opdrachten (didactische werkvorm). Tijdens deinstuifkan hij voor andere activiteiten kiezen (bewegingsvormen). De kinderen hebben een hoge mate van vrijheid in het bepalen wat ze willen doen. Ze krijgen alle ruimte om dingen uit te proberen. Het verband tussen doelstellingen en evaluatie Als je de pijlen van het didactisch model volgt, zie je dat vanuit Evaluatie een pijl loopt naar Doelstelling. Dit betekent dat je door evaluatie vaststelt of je de gestelde doelstelling behaald hebt. Op basis van deze evaluatie kun je nieuwe doelstellingen voor de volgende les formuleren. Het kan zijn dat de SB-deelnemers veel geleerd hebben, waardoor je de doelstellingen naar boven bij kunt stellen. Het kan echter ook voorkomen dat het resultaat tegenviel en dat je juist een meer bescheiden doel voor de volgende keer moet stellen. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

Recreatieve tennisgroep

Je hebt de volgende doelstelling geformuleerd: De SB-deelnemers kunnen een tien slagen durende rally spelen met de forehand of de backhand vanaf de baseline in de dubbelspelsituatie. Daarbij hebben zij vooral aandacht voor het tijdig en ver genoeg naar achteren brengen van het racket. Na enkele trainingen evalueer je de vorderingen van deze groep. Je komt tot de conclusie dat de SB-deelnemers weliswaar een ruime achterzwaai hebben, maar een rally van tien slagen niet halen omdat ze vaak de bal te laat raken. Vanuit deze evaluatie formuleer je een nieuwe doelstelling: De SB-deelnemers moeten een tien slagen durende rally kunnen spelen met de forehand of de backhand vanaf de baseline in de dubbelspelsituatie, waarbij zij vooral aandacht hebben voor het tijdig raken van de bal. Verdiepingsstof - Bijstellen van de doelstellingen. Opdracht 5 Wisselwerking tussen beginsituatie en doelstelling (theorieopdracht) Plaats van doelstellingen in het didactisch model. Er is een wisselwerking tussen de beginsituatie en de doelstelling. Je kunt pas tot een doelstelling komen als je weet wat de beginsituatie is. Daarnaast geeft de doelstelling richting aan de informatie die je over de beginsituatie moet verzamelen. a. Bedenk twee voorbeelden uit de praktijk die de wisselwerking tussen de beginsituatie en doelstelling laat zien. b. Vergelijk jouw voorbeelden met die van een aantal medestudenten. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

This article is from: