17 minute read
6.3 Opstellingen
Organiseren en de functie van organiseren.
a. Leg het principe uit van het werken in drie vakken. b. Waarom draagt het werken in vakken bij aan een intensieve en een doelmatig verlopende les? Geef drie argumenten. c. Je krijgt de opdracht om aan drie onderwerpen aandacht te besteden: 1. glijden en klimmen 2. rollen op verhoogd vlak 3. doeljagerbal.
Maak duidelijk hoe je dit gaat organiseren. Wat stel je waar op in de gymzaal? Bij welke activiteit ga jij staan? Op welke positie sta jij? Waar laat je de kinderen wachten? Hoe draai je door?
Opdracht 6 Praktijkvoorbeeld van de VID-regel (theorieopdracht) Organiseren en de functie van organiseren. Filmpje - Voetbaltraining a. Voldoet de organisatie van de inleiding (vier minuten) aan de VID-eisen? b. Vanaf minuut 3.45 gaat de trainer over van dribbelen met opdrachten naar een tikvorm. Beoordeel deze organisatorische overgang. Wat vind je ervan dat de tikker drie minuten de tijd krijgt om iedereen uit te maken? c. Vanaf minuut 5.35 is er weer een organisatorische overgang en maakt de trainer twee groepen. Wat vind je van deze overgang en de organisatie van de oefenvorm? Beoordeel deze lesonderdelen aan de hand van de VID-regel. 6.3 Opstellingen Organiseren heeft vooral betrekking op de deelnemers, de materialen en de positie van de lesgever in de les. Deze drie elementen vormen de opstelling. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS Enkele belangrijke opmerkingen over het gebruik van opstellingen binnen de organisatie van een les zijn:
• Een opstelling is een bepaalde organisatie van de lesgever, de deelnemers en de materialen. • Belangrijke organisatorische vaardigheden zijn het komen tot opstellingen, het aanpassen van opstellingen en het veranderen van opstellingen. • Bij de opstelling is het belangrijk om de plaats van de lesgever ten opzichte van de deelnemers goed aan te geven.
Opstellingen starten, aanpassen en veranderen
Een les kan uit verschillende opstellingen bestaan. Het is moeilijk om aan te geven wat precies de juiste opstelling is. De beginsituatie, doelstellingen en bewegingsvormen bepalen wat de beste opstelling is. Met betrekking tot de opstelling kun je drie belangrijke vaardigheden onderscheiden: • het komen tot een opstelling • het aanpassen van een opstelling • het veranderen van een opstelling.
Het komen tot een opstelling
Het komen tot een opstelling betekent dat je als lesgever voor aanvang van je les moet bedenken: • welke opstelling je wilt maken • hoe je deze opstelling maakt of indeelt • welke instructies je achtereenvolgens aan de SB-deelnemers moet geven om tot de gewenste opstelling te komen • wat de bedoeling is van deze opstelling en wat de SB-deelnemers moeten doen • wat de SB-deelnemers moeten doen als ze geen opdracht moeten uitvoeren of al klaar zijn.
Het aanpassen van een opstelling
Je past een opstelling aan als deze niet veilig, niet intensief of niet doelmatig is. Tijdens de les controleer je de opstelling voortdurend. Zo kan het zijn dat door het gebruik bepaalde materialen of hulpmiddelen verschuiven. Daarom controleer je of de mat nog wel op de juiste plaats ligt en of de SB-deelnemers nog wel voldoende afstand houden. Soms pas je de opstelling aan om het nog veiliger te maken, bijvoorbeeld met een extra mat. Bovendien controleer je voortdurend of de opstelling wel bijdraagt aan het beoogde doel. Als er te veel SB-deelnemers stilstaan, grijp je in en creëer je meer oefenmomenten.
CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS
In verband met de veiligheid moet je bekijken wat de gevaarlijke punten in de organisatie zijn. Je kiest ervoor om daar te staan waar dit het meest noodzakelijk is. Bij een omgangsbaan kan dit bijvoorbeeld bij de kast zijn om daar de SB-deelnemers te helpen. Je maakt dan de inschatting dat jij daar het meest nodig bent. Zorg wel dat je zo bij de kast gaat staan, dat je het overzicht over de hele zaal houdt. Let ook op gevaarlijke punten, zoals een bank waar deelnemers over kunnen vallen of een obstakel (wandrek) dat uit de muur steekt. Het is belangrijk deze punten te beveiligen door bijvoorbeeld matten, hulpverleners of vangers.
Het veranderen van een opstelling
Het veranderen van een opstelling komt vaak voor als de les van de ene bewegingsvorm naar een andere bewegingsvorm overgaat. De oorspronkelijke organisatie verandert in een andere organisatie. Denk vooraf goed na over welke opdrachten en instructies je moet geven om de oude situatie weg te halen en de nieuwe op te bouwen. Dit is vaak het lastigste moment van je organisatie. Het ene materiaal moet opgeruimd worden en het andere moet worden klaargezet en dan moet je ook nog het overzicht houden. Sommige lesgevers willen dit allemaal zelf doen. Deze aanpak is niet het meest efficiënt. Je kunt als lesgever namelijk nooit alles in je eentje doen. Daarnaast is het belangrijk dat kinderen en (jong)volwassenen leren zelfstandig te zijn. Geef duidelijk opdrachten en controleer of de deelnemers deze naar behoren uitvoeren. Verplaats niet zelf het materiaal, maar laat het doen. Help alleen daar waar het noodzakelijk is. Bijvoorbeeld omdat het voorwerp erg zwaar is of dat het opruimen of klaarzetten enig risico met zich meebrengt. Dat geldt bijvoorbeeld voor het plaatsen van een handbaldoel of een grote trampoline. Bij het aanpassen en veranderen van een opstelling is het handig om de zogenaamde zes W’s te gebruiken.
Vraag
Wie Wie moet de opdracht uitvoeren (één deelnemer, een groepje deelnemers)? Wat Wat moeten ze doen (ophalen, pakken, verplaatsen)? Waar Waar moet het gebeuren (waar moet het staan of liggen)?
W
CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS
W
Wanneer
Vraag
Op welk tijdstip moet het gebeuren (op teken, als de ander klaar is)?
Waarlangs
Langs welke weg, lijn, baan moeten de deelnemers de opdracht uitvoeren? Wat moeten de deelnemers doen als ze klaar zijn (zitten, staan, wachten, of mogen ze iets anders doen)? Wat daarna Basisopstellingen Tijdens het lesgeven krijg je te maken met opstellingen die vaak voorkomen. Dit zijn basisopstellingen. In het volgende overzicht staan de meest voorkomende basisopstellingen. In elke opstelling is de plaats van de SB-deelnemers en de lesgever aangegeven: ^ = de SB-deelnemer, waarbij de punt de voorzijde aangeeft + = de sport- en bewegingsleider. Frontrij-opstelling Halvecirkel- of hoefijzeropstelling CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS
Kolomopstelling
Vrije opstelling (de sporters staan kriskras door elkaar)
Opstelling met tweetallen
CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS
Visgraatopstelling
Organisatievormen
Je kunt SB-deelnemers op allerlei manieren deel laten nemen aan de les of training. Hier zijn verschillende organisatievormen voor. Zo kun je de deelnemers individueel of in groepjes laten werken. Je kunt in verschillende vakken of met verschillende stations werken. Een andere bekende organisatievorm is de circuitvorm. Hierbij heb je als lesgever een groot aantal oefensituaties uitgezet die de deelnemers in een bepaalde volgorde afwerken. Hierna staat een overzicht van veelvoorkomende organisatievormen.
De bewegingsbaan
Of
CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS
De stroomvorm Stationsvormen • Homogene oefenstations Op verschillende plaatsen (stations) oefenen de deelnemers dezelfde vaardigheid of techniek, het liefst op verschillende vaardigheidsniveaus. Na een bepaalde tijd bewust geoefend te hebben op een station, gaan de deelnemers door naar een ander station. Het gaat om het oefenen en niet om het zo snel mogelijk uitvoeren van een beweging. Balanceren • station 1: balanceren op een evenwichtsbalk • station 2: balanceren op een omgekeerde schuine bank • station 3: balanceren op de leggers van een brug • station 4: balanceren op een bank tussen ringen in gehangen. • heterogene oefenstations Op diverse plaatsen (stations) oefenen de deelnemers verschillende vaardigheden of technieken. Het gaat dan om vaardigheden of technieken van dezelfde discipline. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS
Voetbal
• station 1: positiespel 3-1 • station 2: afwerken op doel • station 3: passen over lange afstand • station 4: aangaan van kopduels. • circuitvorm Een stationsvorm met een groter aantal stations, een kortere werktijd en minder deelnemers per station. Het gaat hierbij om het maken van een aantal snelle herhalingen binnen een bepaalde tijd. Vaak wordt een circuitvorm gebruikt bij een conditieles. • hindernisbaan (of toestellenbaan) Een baan waarbij de deelnemers verschillende hindernissen moeten nemen in stroomvorm. De deelnemers moeten vlot doorgaan van de ene naar de andere situatie. • parcours Bij het parcours moeten de deelnemers een bepaalde weg afleggen in stroomvorm. Dit parcours bestaat uit verschillende oefeningen of technieken. Basketbal 1. dribbelen met rechts 2. lay-up 3. reverse dribbel 4. dribbelen met links naar vrijeworplijn 5. set-shot 6. rebound 7. opnieuw vanaf a. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS
• speeltuin- of vrije vorm Elke deelnemer is vrij ergens te gaan spelen of oefenen, bijvoorbeeld in een veilige gecreëerde situatie waarin hij of zij kan ontdekken wat en hoe er bewogen moet worden. • vormen met tweetallen, drietallen, viertallen enzovoort • positiespelen of partijvormen met een numerieke meerderheid (lummelen): 3-1, 4-2, 9-6 enzovoort • partijvormen met een gelijk aantal: 1-1, 2-2, 3-3 enzovoort. Verdiepingsstof - Opstelling. Belangrijke organisatiemomenten Om een les veilig, intensief en doelmatig te laten verlopen, is het noodzakelijk wat dieper op een aantal zaken in te gaan. Het is vooral van belang om stil te staan bij enkele momenten tijdens een les waarbij een goede organisatie vereist is. Er zijn zes momenten te onderscheiden die voor de organisatie van een les erg belangrijk zijn. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS
Deze organisatiemomenten zijn geen losse onderdelen, maar moeten goed op elkaar afgestemd zijn. Als alle organisatiemomenten goed op elkaar zijn afgestemd, zal een les vlot verlopen en ervaren de SB-deelnemers de les als prettig. Als een les niet vlot loopt, haken de SB-deelnemers af. Ze moeten te lang wachten, zijn te weinig actief en raken de concentratie en motivatie kwijt. Een goede afstemming van de organisatiemomenten kan dit voorkomen. 1. De lesvoorbereiding Het is belangrijk om tijdig met de voorbereiding van je les te beginnen. Bij de lesvoorbereiding denk je wat betreft de organisatie na over: • Hoe ga ik het benodigde materiaal opstellen? • Hoe kan ik het beste het materiaal verplaatsen? • Hoe is mijn opstelling als lesgever? • Hoe ga ik groepen indelen? • Wat doe ik bij oneven aantallen? • Hoe ga ik de SB-deelnemers opstellen? Organisatie heeft ook met de regels te maken die je hanteert. Als je de regel hebt dat iedereen zomaar naar het kleedlokaal kan lopen om wat te drinken of naar het toilet te gaan, beïnvloedt dit de organisatie. Overige belangrijke vragen die je vooraf stelt zijn: • Wat doe ik met blessures voor en tijdens de les? • Mogen de SB-deelnemers de les zomaar tussentijds verlaten? • Wat doe ik met SB-deelnemers die naar het toilet moeten? • Welke regels hanteer ik voor kleding en sieraden? • Wat mogen de SB-deelnemers bij binnenkomst? Moeten ze op de bank zitten of mogen ze zelf materiaal uit de berging pakken en even aan de slag gaan? Niet alleen de lesvoorbereiding op papier is belangrijk. Het is ook aan te bevelen om vooraf te checken of alle materialen wel aanwezig zijn, zodat je eventueel nog wat kunt regelen. Een kwartier voor de les kun je geen hesjes meer bestellen bij de leverancier. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS
2. Vlak voor de les
Het tweede organisatiemoment is vlak voor de les. Hiervoor gelden de volgende aandachtspunten: • Zorg ervoor dat je ruim op tijd aanwezig bent om verrassingen te voorkomen, het materiaal klaar te zetten, alles nog een keer rustig na te lopen en met een gezonde spanning naar je les toe te leven. • Vang de deelnemers op en begeleid ze naar de plaats waar je ze hebben wilt. Je kunt ze ook actief laten zijn, maar zorg er wel voor dat je het in de hand houdt. 3. De start van de les Zorg direct voor vaart in je les. Denk vooraf na over wat je wilt gaan zeggen en waar je de SB-deelnemers neerzet of laat staan. Vertel niet te veel. De deelnemers komen om te bewegen en niet om een lang verhaal aan te horen. De start van de les moet snel en strak zijn. Stel de situatie organisatorisch bij als je toch niet tevreden bent. 4. Tijdens de les Je hebt al veel zaken overdacht in de lesvoorbereiding en je les goed georganiseerd voor en tijdens de start van de les. Tijdens de les gelden de volgende aandachtspunten: • Blijf attent op je eigen opstelling en houd overzicht over wat er gebeurt. • Houd vooral de veiligheid in de gaten. Belangrijk is dat je jezelf verplaatst. Loop rond en wees zichtbaar voor de groep. • Grijp in als de organisatie onvoldoende veilig, intensief of doelmatig is. • Stop de les onmiddellijk als de veiligheid in het geding is. Controleer tijdens de les alle zaken die gevaar kunnen opleveren. Laat niets aan het toeval over. • Houd aandacht voor de intensiteit van de les. • Het rendement van de les moet zo hoog mogelijk zijn. Denk aan de maatregelen die voorkomen dat er veel tijd verloren gaat. • Blijf flexibel in bepaalde onverwachte situaties. Tijdens een les komen situaties voor die anders lopen dan dat je voorbereid had. Zo kan het aantal deelnemers toch iets afwijken of duurt het opruimen van materialen langer dan gedacht. Ook kan het voorkomen dat de groepjes die je vooraf bedacht had, toch niet zo goed bij elkaar passen. Na verloop van CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS tijd kan blijken dat je de teugels organisatorisch wat kunt laten vieren of juist nog wat strakker aan moet trekken.
5. Het einde van de les
Het einde van de les vraagt ook de nodige aandacht. Er moet meestal veel opgeruimd worden. De concentratie is aan het einde meestal iets minder. Het is dan ook een fase waarin relatief veel ongevallen gebeuren. Alertheid is dus belangrijk voor de lesgever. Enkele aandachtspunten: • Zorg ervoor dat je het opruimen strak regelt. Het opruimen heb je overdacht in de lesvoorbereiding. Alle SB-deelnemers hebben een taak. Maak afspraken en controleer of SB-deelnemers deze nakomen. • Controleer al het materiaal op schade en tel het kleine materiaal in het bijzijn van de SB-deelnemers, zodat je hen op hun verantwoordelijkheid kunt wijzen. Laat de groep ontbrekend materiaal zoeken. Ga dit niet zelf doen. • Laat de groep daarna nog als geheel bij elkaar komen. Je kunt de les dan rustig afsluiten. Ruim na de les samen de materialen op. 6. Na de les Na het einde van de les ben je nog niet klaar. Er is nog een aantal zaken waar je aandacht voor moet hebben: • Zorg er na de les voor dat al het materiaal op de plaats staat waar het hoort te staan. Berg het kleine materiaal met zorg op. Het is vervelend als er de volgende les een badmintonracket minder is of als de hesjes niet op hun plaats liggen. • Soms kun je spullen laten staan als er na jou weer lesgegeven wordt en CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS hetzelfde materiaal nodig is.
• Bij kinderen vraagt het kleedkamergebeuren net zoveel aandacht als de les. Voor hen eindigt de les pas als ze volledig aangekleed zijn. Dit betekent ook dat je moet optreden als het omkleden niet ordelijk verloopt. Houd de lastige kinderen in de gaten. • Loop na het omkleden nog een keer de kleedkamers in om te kijken of iemand iets heeft laten hangen en of er geen problemen zijn. • Bekijk nu direct waar je de volgende keer rekening mee moet houden voor wat betreft de zaal en de veranderingen daarin, en de organisatie in zijn algemeen. Noteer dit in je evaluatie op je lesvoorbereidingsformulier.
Het lesvoorbereidingsformulier In de kolom 'Organisatie' kun je zetten:
• het benodigde materiaal en andere middelen • plattegronden en overzichtstekeningen • de tijdsplanning van de les • hoe je materiaal laat klaarzetten/verplaatsen • hoe je groepen samenstelt • hoe SB-deelnemers rouleren • hoe je alles laat opruimen. Het benodigde materiaal en andere middelen • Noteer eerst welke materialen en hulpmiddelen je nodig hebt en controleer of je niets vergeten bent (ringen, matten, kasten, banken, ballen, rackets, fluitje, een krijtje). Plattegronden en overzichtstekeningen Maak van elke situatie een plattegrond op het lesvoorbereidingsformulier met daarop: • de plaats van de toestellen en het materiaal • de plaats van de SB-deelnemers • de plaats van de lesgever • de loopweg (de route waarlangs een deelnemer zich beweegt) • de balbaan, de pass. Teken alles in de juiste verhoudingen. Teken een nieuwe plattegrond wanneer de opstelling verandert. Kijk voor de te gebruiken symbolen in de bijgevoegde legenda.
CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS
Materiaal laat klaarzetten of verplaatsen • Noteer hoe je materiaal laat klaarzetten of verplaatsen. Denk na over hoe je de opdracht geeft (bijvoorbeeld: De eerste twee van elke groep pakken de bank en zetten deze op de plaats.)
Samenstellen van groepen • Noteer hoe je de groepen samenstelt. • Noteer eventuele veranderingen in groepssamenstelling en hoe je dat doet.
Wijze waarop de SB-deelnemers rouleren • Noteer hoe en wanneer er van functie veranderd wordt, noteer de wijze van rouleren (bijvoorbeeld: bij softbal rouleren van functie na drie geslagen ballen). Manier waarop je alles laat opruimen • Noteer op welke manier alles opgeruimd moet worden. Denk hierbij aan de zes W’s. HOE REGEL IK HET? Organisatie Benodigd materiaal: • drie doeltjes • hesjes (zes gele en zes groene) • zes pionnen • vier voetballen • een fluit. Drietallen, stroomvorm, de lesgever maakt de drietallen (10 minuten) CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS Drietallen, de middelste wisselt na een teken van de lesgever. (10 minuten)
• Tijdens de oefening twee veldjes uitzetten met pylonen.
Van drietallen naar zestallen, de lesgever maakt de zestallen, 4:2 positiespel, differentiëren. (15 minuten)
• De deelnemers ruimen de pylonen op.
Partijspel, zes tegen zes, twee kleine doelen en één groot doel. (15 minuten) • De doeltjes staan al klaar. • Een zestal van het positiespel wordt hier een partij. • Hesjes uitdelen.CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS
Gebruik een vaste legenda
Het is handig om voor je overzichtstekeningen een vaste legenda te gebruiken. Een legenda is een verklaring van tekens. Bij het maken van een lesvoorbereiding is het handig een aantal standaardtekens te gebruiken voor bijvoorbeeld de deelnemer, de loopweg en dribbelen. Ook een schets van het opgestelde materiaal geeft je meer inzicht.
Hierna staat een legenda met tekens en tekeningen die je als voorbeeld kunt gebruiken voor jouw legenda. Je kunt natuurlijk andere tekens gebruiken, maar zorg ervoor dat ze voor jou en een ander duidelijk zijn.
Legenda.
CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS
Opstellingen.
Je krijgt de opdracht om aan drie onderwerpen aandacht te besteden: 1. glijden en klimmen 2. rollen op verhoogd vlak 3. doeljagerbal.
a. Welke opstelling zou je gebruiken bij deze les? Geef zo precies mogelijk aan hoe je tot deze opstelling zou komen. b. Hoe maak je de opstelling? Hoe deel je de ruimte in? c. Welke instructies geef je achtereenvolgens aan de SB-deelnemers? d. Wat is de bedoeling bij de opstelling? Wat moeten de SB-deelnemers doen?
Opdracht 8 Aanpassen van een opstelling (theorieopdracht) Opstellingen. a. Geef drie algemene redenen waarom je een opstelling aanpast. b. Geef van deze drie redenen een concreet voorbeeld. Opdracht 9 Toepassen van de zes W’s (theorieopdracht) Opstellingen. a. Wat zijn de zes W’s? b. Je gaat van werken naar drie vakken met verschillende opstellingen over naar de afsluiting: een trefbalspel. Gebruik voor de organisatorische overgang van deze kern naar de afsluiting de zes W’s. Beschrijf hoe je de CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS zes W’s inzet.
Opdracht 10 Basisopstellingen (theorieopdracht)
Opstellingen.
Bekijk de zes basisopstellingen: 1. frontrijopstelling 2. hoefijzeropstelling 3. kolomopstelling 4. vrije opstelling 5. opstelling met tweetallen 6. visgraatopstelling.
Wanneer zijn deze basisopstellingen geschikt? Geef van alle zes basisopstellingen een voorbeeld.
Opdracht 11 Organisatiemomenten (theorieopdracht) Organisatiemomenten en lesvoorbereidingsformulier. a. Wat zijn de zes organisatiemomenten? b. Geef bij elk organisatiemoment twee belangrijke acties of werkzaamheden van de lesgever. Opdracht 12 Organisatie op het lesvoorbereidingsformulier (theorieopdracht) Organisatiemomenten en lesvoorbereidingsformulier. Je krijgt de opdracht om aan een les te geven met drie onderwerpen: 1. glijden en klimmen 2. rollen op verhoogd vlak 3. doeljagerbal. Als afsluiting doe je een trefbalspel. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS Bedenk een geschikte inleiding voor de les. Vul de kolom Organisatie in van het lesvoorbereidingsformulier.