5 minute read

6.5 Differentiatie

Opdracht 13 De spelregels (theorieopdracht)

Organisatie van spel.

Neem als uitgangspunt een tikspel, trefbalspel, jagerbalspel. Jouw groep kent het spel niet. a. Beschrijf hoe je de regels van het door jou gekozen spel duidelijk gaat maken. b. Welke regels leg je vooraf uit en waarom? c. Welke regels maak je tijdens het spel duidelijk(op welk moment, hoe, waarom)?

Opdracht 14 Partijen maken (theorieopdracht) Organisatie van spel. Maak een keuze voor een spelsport (bijvoorbeeld voetbal, hockey, korfbal, volleybal, basketbal of handbal). Je besluit op drie kleine veldjes het spel te spelen. Je wilt ongeveer even sterke partijen. Je hebt zeventien SB-deelnemers. a. Op welke manier kom je tot partijen (zelf indelen, kiezen, afnummeren)? b. Hoe verdeel je de zeventien SB-deelnemers en hoe laat je die tegen elkaar spelen? 6.5 Differentiatie De les moet bijdragen aan de gestelde doelen (doelmatig), de deelnemers moeten iets kunnen leren. Bovendien moet de les voor elke deelnemer leuk en uitdagend zijn. Gezien de grote niveauverschillen valt dat niet altijd mee. De ene deelnemer kan een bepaalde vaardigheid al toepassen, terwijl een ander zich in de fase van oefenen bevindt. Je moet met je organisatie inspelen op deze niveauverschillen, zodat elke deelnemer iets leert. Iedereen moet zo veel mogelijk op zijn eigen niveau kunnen werken. Dit werken op niveau heet differentiëren. Om goed te kunnen differentiëren, is het belangrijk om de beginsituatie goed te analyseren. Het is belangrijk dat je het gemiddelde niveau van de CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS SB-deelnemers goed inschat. Daarnaast is het belangrijk om zicht te hebben op de meest vaardige SB-deelnemers en op degenen die het minst vaardig

zijn. Mocht iedereen ongeveer van gelijk niveau zijn, dan is differentiëren niet nodig. De beginsituatie vormt het uitgangspunt voor het al dan niet en juist toepassen van differentiatie.

De koprol

De meeste SB-deelnemers beheersen de koprol voorwaarts, terwijl een enkeling al toe is aan een zweefrol. Er zijn echter ook nog twee SB-deelnemers die moeite hebben om rond te blijven bij het rollen.

De lay-up

Er zijn in een groep veel SB-deelnemers die de lay-up kunnen maken vanuit dribbel. Sommigen beheersen alleen de lay-up vanuit stilstand, terwijl één wedstrijdspeler geen moeite heeft met het scoren van de lay-up onder volledige weerstand.

Manieren om te differentiëren

Differentiëren is een noodzakelijke didactische vaardigheid van een lesgever om tegemoet te komen aan de verschillen die tussen deelnemers bestaan. Je kunt op twee manieren differentiëren: 1. organisatorische differentiatie: je past de organisatie aan. 2. inhoudelijke differentiatie: je past de bewegingsvormen aan.

Hier wordt ingegaan op organisatorische differentiatie. Inhoudelijke differentiatie komt in ‘Bewegingsvormen’ ter sprake.

Organisatorische differentiatie

Organisatorische differentiatie heeft te maken met het veranderen van de situatie, waardoor de SB-deelnemers op niveau kunnen werken. Zo kan het zijn dat een groepje oefent met passen naar de medespeler onder druk van een tegenstander en het andere groepje oefent dit met beschermd balbezit. Bij het aanleren van de koprol is een groepje op een schuin vlak aan het oefenen, terwijl de toppers een koprol op verhoogd vlak maken. Bij het balanceren kan de deelnemer oefenen op de bank, de omgekeerde bank en de evenwichtsbalk.

CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

Je maakt dus meerdere groepjes waardoor de SB-deelnemers op eigen niveau kunnen werken. Het organisatorisch differentiëren heet ook wel differentiëren op arrangementsniveau. Het arrangement is de SB-situatie zoals die door de lesgever ingericht is.

Een veelgebruikte werkwijze om te differentiëren is het werken met drie niveaugroepen. Voor iedere niveaugroep bedenk je een geschikte bewegingssituatie. Het werken in niveaugroepen is organisatorisch extra lastig. Je moet verschillende situaties goed in de gaten houden.

Organisatorische differentiatie • Bij het spelen van overtalsituaties bij hockey: sommigen spelen 3-1, anderen nog 5-1 en een derde groepje 3-2. • Bij het smashen bij volleybal: sommigen smashen over een laag gedeelte van het net, anderen over dameshoogte en weer anderen over herenhoogte (het net schuin ophangen). • Bij hurksprong over de kast: sommigen springen over kastbreedte, anderen over een lagere kast en een ander groepje over kastlengte. • Bij het maken van een koprol: de ene groep maakt de koprol op een recht vlak (mat), de andere op een schuin vlak en weer anderen op een verhoogd vlak (kast). • Bij het doelen op een korf: de ene groep doelt op een hoge korf, de andere op een lage en de laatste doelt vanaf een grotere afstand. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

Gedifferentieerde balanceersituaties. Verdiepingsstof - Differentiëren. Opdracht 15 Het begrip differentiatie (groepsopdracht) Differentiatie. Deze opdracht kun je in een groepje doen. a. Bespreek met elkaar wat jullie verstaan onder differentiëren. b. Geef voorbeelden van lessen of trainingen die je ooit gehad of gegeven hebt en waarin de lesgever differentieerde. c. Ga uit van je eigen sport en vertel je groepsgenoten op welke manier je binnen jouw sport kunt differentiëren. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

Opdracht 16 Werken op drie niveaus (theorieopdracht)

Differentiatie.

Filmpje - Basketbal

Een veelgebruikte manier van organisatorisch differentiëren is het werken met drie niveaugroepen. Stel dat je een lay-up moet oefenen met vijftien SB-deelnemers waarbij sprake is van een groot niveauverschil. Hoe kun je dit in drie niveaugroepen organiseren?

Opdracht 17 Differentiëren in de praktijk (theorieopdracht) Differentiatie. Filmpje - G-voetbal Filmpje - Tennistraining Hoe zou je in deze situaties kunnen differentiëren? Opdracht 18 Bewegen Samen Regelen (groepsopdracht) Differentiatie. Deze opdracht kun je in een groepje doen. Filmpje - Bewegen samen regelen a. Leg uit wat ‘bewegen samen regelen’ inhoudt. b. Maak elkaar duidelijk dat het toepassen van ‘bewegen samen regelen’ een CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS bijdrage kan leveren aan het veilig, intensief en doelmatig organiseren van je lessen en trainingen.

c. Maak aan elkaar duidelijk of het toepassen van ‘bewegen samen regelen’ een vorm van differentiëren vindt.

Opdracht 19 Leerdoelen (reflectieopdracht)

a. Kijk naar de leerdoelen van dit thema. Beschrijf kort of je de leerdoelen bereikt hebt. Indien je niet alle leerdoelen volledig bereikt hebt, geef dan aan op welke manier je dit alsnog kunt bereiken. b. Vul de beoordeling in. 1. Je kunt het begrip organiseren omschrijven. 2. Je kunt de drie functies van organiseren beschrijven. 3. Je kunt de benodigde veiligheidsmaatregelen nemen voor, tijdens en na een les of training. 4. Je kunt het begrip opstellingen omschrijven. 5. Je kunt de verschillende opstellingen correct toepassen in de praktijk. 6. Je kunt de organisatiemomenten toepassen in de praktijk. 7. Je kunt de kolom organisatie correct invullen op het lesvoorbereidingsformulier. 8. Je kunt twee manier van differentiëren toepassen in de praktijk.

This article is from: