16 minute read
7.3 Kiezen-van-bewegingsvormen
Opdracht 4 Bewegingsvormen en didactisch model (theorieopdracht)
Bewegingsvormen en de plaats binnen het didactisch model.
a. Wat is de relatie tussen de beginsituatie en de bewegingsvormen? Geef een aantal praktijkvoorbeelden waaruit deze relatie blijkt. b. Wat is de relatie tussen doelstellingen en de bewegingsvormen? Geef een aantal praktijkvoorbeelden waaruit deze relatie blijkt.
7.3 Kiezen van bewegingsvormen Nadat je de doelstelling en de beginsituatie hebt vastgesteld, ga je nadenken over de inhoud van de les of training. Dat is de derde didactische sleutelvraag. Je moet een keuze maken uit een groot aanbod van bewegingsvormen. De gekozen bewegingsvormen moeten duidelijk verband houden met de beginsituatie en doelstelling. Bovendien moet je de bewegingsvormen in een logische volgorde zetten. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS
Softbalvormen
Else, trainster van een softbalvereniging heeft voor een beginnend team deze doelstelling voor de eerste weken: De spelers moeten het eindspel softbal kunnen spelen en daarbij de basistechnieken van het spel toepassen. Om dit doel te bereiken, kiest zij de volgende bewegingsvormen: • werpen en vangen met softbal en handschoen • strakke strekworp • hoge bal • grondbal verwerken • slaan op een rustig onderhands aangegooide bal • onderhands aanwerpen. Om de tot een juiste keuze van bewegingsvormen te komen, moet je met een aantal factoren rekening houden. Eigenlijk gaat het om de eisen waaraan de bewegingsvormen moeten voldoen. Je hebt al gelezen dat je rekening moet houden met de doelstelling en met de beginsituatie. Er zijn twee categorieën van eisen aan bewegingsvormen. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS
De twee categorieën van eisen aan bewegingsvormen. Didactische eisen Eisen gesteld aan de bewegingsvormen
Aansluiten bij beginsituatie Veilig Bijdragen aan het behalen van de Betekenisvol doelstelling Voldoende belevingswaarde en afwisseling Gebaseerd op de evaluatie van voorgaande lessen Optimale intensiteit mogelijk maken Differentiatie mogelijk maken Methodisch goede opbouw Didactische eisen Bij de keuze van bewegingsvormen houd je rekening met het didactisch model. In de voorbereidingsfase denk je na over de bewegingsvormen en over de volgorde waarin je deze aanbiedt. Welke bewegingsvormen je kiest, hangt samen met de andere onderdelen van het didactisch model. Dit levert de volgende eisen op voor bewegingsvormen: • Bewegingsvormen sluiten aan op beginsituatie. • Bewegingsvormen dragen bij aan het realiseren van de doelstelling. • Bewegingsvormen zijn gebaseerd op de evaluatie van voorgaande lessen. Bewegingsvormen sluiten aan bij de beginsituatie Je kiest bewegingsvormen die aansluiten bij de beginsituatie. Het goed analyseren van de beginsituatie is belangrijk om tot een goede keuze te komen. Je stemt de keuze van de bewegingsvormen af op de algemene beginsituatiefactoren. Dit betekent: • Bewegingsvormen sluiten aan bij de beginsituatie van de groep en bij de individuele SB-deelnemer. • Bewegingsvormen sluiten aan bij de beginsituatie van de sport- en bewegingsleider. • Bewegingsvormen sluiten aan bij de beginsituatie van de randvoorwaarden. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS
Bewegingsvormen dragen bij aan het realiseren van de doelstelling
De keuze van bewegingsvormen hangt ook af van de doelstellingen die je wilt bereiken. Je wilt bijvoorbeeld de deelnemers iets leren wat ze later eventueel kunnen toepassen. Je kiest daarvoor bewegingsvormen waarvan je weet dat de SB-deelnemers die kunnen uitvoeren en die een leuke, intensieve les mogelijk maken. Je stemt je keuze vooral af op de korte- en middellangetermijndoelen. Toch moet je er ook rekening mee houden dat de gekozen bewegingsvormen bijdragen aan wat je op de lange termijn wilt. Bewegingsvormen kiezen alleen omdat ze leuk zijn, is niet wenselijk. Natuurlijk is het belangrijk dat de SB-deelnemers plezier hebben tijdens de les. Maar met alleen maar leuke vormen krijg je weinig opbouw in je les of training.
Zwemles
Met zwemles kan een zwemleider verschillende doelstellingen hebben. Het kan gaan om plezier en watervrij worden, maar ook om het behalen van een diploma. Bij de eerste doelstelling zal de zwemleider eerder kiezen voor recreatieve waterspelen, terwijl hij in het tweede geval sneller kiest voor bewegingsvormen gericht op directe verbetering van de zwemslagen. Het gebruik van veel recreatieve vormen bij het behalen van een diploma is geen handige keuze en zal veel ouders verbazen. Deze bewegingsvormen dragen onvoldoende bij aan het realiseren van de doelstelling.
Bewegingsvormen zijn gebaseerd op de evaluatie van voorafgaande lessen
Tijdens en na de les of training vraag jij je af of de gekozen bewegingsvormen wel aan de verwachtingen hebben voldaan. Zowel aan de verwachtingen van de lesgever, als aan de verwachtingen van de SB-deelnemers. Het gaat bij de evaluatie om de vraag of de gekozen bewegingsvormen hebben bijgedragen aan het realiseren van je doelstellingen. De informatie die je uit deze evaluatie krijgt, kan van invloed zijn op de keuze van de bewegingsvormen voor de volgende les.
CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS
Zelfstandig werken
Lesgever Yasmine kiest bij de voorbereiding van haar les voor bewegingsvormen waarbij de deelnemers zelfstandig in kleine groepjes werken. De les loopt echter uit de hand. Dit gebeurt omdat de groep slecht luistert en omdat de SB-deelnemers het zelfstandig werken in kleine groepjes niet aankunnen. Yasmine zal dus de volgende les de bewegingsvormen en organisatie zo kiezen, dat de SB-deelnemers weinig kans krijgen om er weer een chaos van te maken. Niet alleen binnen het onderwijs, maar ook binnen de sport is men gericht op het behalen van doelen. De keuze van de bewegingsvormen van een training bepaal je dan ook door wat er goed en minder goed ging tijdens de wedstrijd. Op deze manier zijn de keuzes voor de SB-deelnemers herkenbaar. Sporters zijn gemotiveerd om in een training aan de slag te gaan met wat niet goed ging. Buitenspelval en dubbele fout • Tijdens een voetbalwedstrijd constateert de trainer dat de buitenspelval niet goed gaat. Dat is voor hem aanleiding om de eerstvolgende training bewegingsvormen te kiezen waarbij het toepassen van de buitenspelval centraal staat. • De tennisleraar ziet dat zijn pupil tijdens een toernooi veel dubbele fouten maakt. De eerstvolgende training oefenen ze vooral de service. Eisen gesteld aan de bewegingsvormen Naast aan de eisen uit het didactisch model, moeten bewegingsvormen ook aan een aantal kwaliteitseisen voldoen: • veilig zijn • betekenisvol zijn • voldoende belevingswaarde en afwisseling hebben • optimale intensiteit mogelijk maken • differentiatie mogelijk maken CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS • methodisch goed opgebouwd zijn.
Veilig
De belangrijkste eis is dat de bewegingsvormen veilig moeten zijn. Bij elke keuze schat je vooraf de veiligheid en risico’s van de betreffende bewegingsvorm in. Te moeilijke bewegingsvormen die niet goed aansluiten bij de beginsituatie kunnen ook onveilig zijn. Overvragen vergroot de kans op ongevallen. Je moet enerzijds uitdagende bewegingsvormen aanbieden, maar anderzijds moeten de bewegingsvormen veilig zijn. Steeds moet je als sporten bewegingsleider dergelijke afwegingen maken. Naast fysiek veilig, moeten de bewegingsvormen ook sociaal veilig zijn. Zo kunnen bepaalde samenwerkingsvormen of stoeivormen te veel de nadruk leggen op aanraken en aangeraakt worden. Betekenisvol Belangrijk bij het kiezen van bewegingsvormen is dat je nagaat waar het eigenlijk om gaat. Wat is de kern van de aan te leren vaardigheid? Wil je het balanceren van kinderen verbeteren, dan moeten de bewegingsvormen daar aan bijdragen. Is voor de kinderen van groep 6 lopen over een bank balanceren? Roept het bij hen iets van spanning op tussen erop blijven en eraf vallen? De vraag of de bewegingsvormen betekenisvol zijn, is waarschijnlijk de lastigste om te beantwoorden. De bewegingsvormen die je kiest moeten aansluiten bij de kern van de vaardigheid die je wilt aanleren, verbeteren of toepassen. Balanceren De essentie van balanceren is het opvangen van dreigend evenwichtsverlies. Dit betekent dat er spanning is tussen het behouden van het evenwicht en het uit evenwicht raken. Met behulp van deze hoofdbetekenis van balanceren kies je bewegingsvormen die passen bij het niveau van de deelnemer. Je kiest balanceersituaties op basis van de breedte, hoogte en stabiliteit van het vlak. Het balanceren met de ogen dicht en op een lijn is geen betekenisvolle bewegingsvorm. Er is namelijk geen spanning tussen het behouden en verliezen van evenwicht. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS
In de sportwereld is het onderscheid in techniek, tactiek en conditie vaak uitgangspunt voor het toekennen van betekenis aan bewegingsvormen. Dit is dan bepalend voor de trainingsopbouw: de volgorde waarin de bewegingsvormen aan bod komen. Na een warming-up komt een leergedeelte, meestal een nieuwe techniek. In het tweede deel van de training koppel je de nieuwe techniek aan een bekende bewegingsvorm of pas je deze toe in een spelvorm. Hierbij spelen tactische principes een rol. Tussen deze delen door werk je aan de conditie van de deelnemers. Meer en meer wint de opvatting terrein dat je bij de keuze en ordening van de bewegingsvormen moet uitgaan van de eigenheid van het totale spel of de sport en dat techniek, tactiek en conditie geïntegreerd moeten voorkomen in bewegingsvormen. Tegenwoordig worden de trainingsvormen zo gekozen, dat er naast het oefenen van een techniek sprake is van een zekere intensiteit. Het conditionele neem je daarmee direct mee. Het centrale gegeven van voetbal, twee partijen met een tegengesteld belang CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS die proberen elkaar te passeren en de bal te onderscheppen, komt ook in veel andere teamsporten terug (hockey, basketbal, korfbal of handbal).
De hoofdbetekenis (het hoofdprobleem) bij al deze sporten is passeren en onderscheppen. Deze manier van kijken naar sport- en spelactiviteiten heeft gevolgen voor bewegingsvormen die je kiest. Je kiest vanuit deze visie vooral voor betekenisvolle bewegingsvormen. De (sport)cultuur bepaalt vaak ook wat betekenisvol is. Als de cultuur verandert, kan ook de keuze van bewegingsvormen veranderen. Betekenisvol voetballen Waar gaat het om binnen een spel als voetbal? Wat is voetbaleigen? Wat is de essentie van voetbal? Voetbal is een teamsport. Je hebt de rollen van aanvaller en van verdediger. Steeds opnieuw gaat het erom, dat de ene partij probeert om in balbezit te blijven en te scoren, terwijl tegelijkertijd de andere partij probeert om in balbezit te komen en het scoren te belemmeren. Probeer deze essentie van het voetballen zo veel mogelijk in de gekozen bewegingsvormen naar voren te laten komen. Je kiest vaak voor bewegingsvormen als positiespelletjes, lummelsituaties en kleine partijvormen. Belevingswaarde en afwisseling Bewegingsvormen moeten aansluiten bij de belevingswereld van de SB-deelnemers en hen aanspreken. Ze moeten voldoende belevingswaarde hebben. Dit geldt in sterke mate voor kleuters die veelal nog in een fantasiewereld leven. De keuze van bewegingsvormen en de aanbiedingswijze moet daar dan op afgestemd zijn. Ook mensen met een beperking en ouderen hebben zo hun eigen specifieke belevingswijze van de werkelijkheid. Als lesgever verplaats jij je in hun wereld, om van daaruit tot een keuze van bewegingsvormen te komen. Touwzwaai krokodillen Adil, vakleerkracht bewegingsonderwijs aan basisschool De Hoeksteen geeft deze week touwzwaaien aan groep 3 en 4. Om het extra spannend te maken, heeft hij een opblaaskrokodil onder de touwen gelegd waar de kinderen overheen moeten zwaaien. Ook heeft hij een aantal afbeeldingen van krokodillen op de grond geplakt. De kinderen vinden het fantastisch om uit CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS de bek van de krokodillen te blijven.
Tijdens een les moet er ook sprake zijn van voldoende afwisseling. Je moet door de keuze van bewegingsvormen zorgen voor een goede verhouding tussen concentratie en ontspanning. Je moet rekening houden met de zogenaamde concentratieboog. Een deelnemer kan zich niet de hele les optimaal concentreren. Tijdens een les kan de boog niet altijd gespannen zijn. Je ziet tijdens de les dat de concentratie zo nu en dan wegzakt. Een nieuwe vaardigheid vraagt veel van de concentratie, terwijl het toepassen van een beheerste vaardigheid in spelvormen veel minder concentratie vraagt. Wil je tegemoet komen aan de concentratieboog, dan moet je bewegingsvormen die veel concentratie vereisen in het begin van de les plannen. Tegen het eind van de les, als de concentratie afneemt, kun je bewegingsvormen aanbieden die meer gericht zijn op beleving (uitleven) en minder op concentratie. Je werkt naar een climax toe. De kunst van het lesgeven is het tijdig kiezen van de volgende bewegingsvorm. Als nog niet iedereen een bepaalde vaardigheid goed uitvoert, moet je de deelnemers meer oefentijd gunnen. Ga je echter te lang met dezelfde bewegingsvorm door, dan wordt het langdradig en verminderen concentratie CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS en motivatie. Het rendement van het oefenen van die bewegingsvorm zal dan ook snel dalen. Zeker als de niveauverschillen binnen een groep groot zijn, is het lastig te beslissen of je SB-deelnemers nog door laat oefenen of dat je
doorgaat naar de volgende bewegingsvorm. Door goed naar de SB-deelnemers te kijken (kan iedereen het nog opbrengen?) en de vormen op tijd te veranderen, haal je het meeste rendement uit een les. Hoe lang je een bewegingsvorm kunt laten duren, hangt af van de leeftijd, de getraindheid en de motivatie van de SB-deelnemers. Daarnaast speelt ook de begeleidingswijze van de lesgever een rol.
Bij beginnende lesgevers zie je vaak de neiging om erg veel verschillende vormen achter elkaar te laten uitvoeren. Een kleine verandering of een aanvullende opdracht kan een bewegingsvorm weer uitdagend maken. Maak hier gebruik van, spring niet te snel van de hak op de tak. Probeer de afwisseling vooral te zoeken in variaties op een bewegingsvorm in plaats van in het aanbieden van veel verschillende bewegingsvormen. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS
Volleybal
Tim moet voor het leren les- en leidinggeven op zijn SB-opleiding een volleyballes van twintig minuten geven aan een deel van zijn klas. Tim bouwt de les als volgt op: • twee rondjes inlopen en twee minuten lenigheidoefeningen • met tweetallen de bal met twee handen vanuit de nek overgooien • met tweetallen overgooien via een stuit • met tweetallen overgooien met één hand • met tweetallen de bovenhandse techniek oefenen, waarbij het accent ligt op het driehoekje tussen duimen en wijsvingers en het nawijzen van de bal • met tweetallen onderhands spelen. Het accent ligt op de handhouding, het strekken van de armen in de elleboog en het door de knieën gaan. • het tweetallen afwisselend bovenhands en onderhands spelen. De opdracht daarbij luidt: Speel de ballen wat moeilijker aan, kort/lang, links/rechts, maar wel zo, dat de ander de bal nog net kan halen. • partijtje spelen op het hele veld (het net stond al keurig klaar). Is dit nu een voorbeeld van een goede les? Op zich is er op de gekozen bewegingsvormen weinig aan te merken en ook de accenten waren goed gekozen. Voor twintig minuten waren het echter veel te veel vormen. De SB-deelnemers kregen dus te weinig gelegenheid om te oefenen en de techniek beter te gaan beheersen. Er was sprake van een oefenstofwaterval. Het was beter geweest om de SB-deelnemers na een korte warming-up tien à vijftien minuten de bovenhandse techniek te laten oefenen. Eventueel kon Tim de les dan afsluiten met een partijtje in de breedte van de zaal met een hoog net, waarbij de deelnemers de bal alleen bovenhands mochten spelen. Optimale intensiteit Bij het kiezen van bewegingsvormen is intensiteit belangrijk. Je moet als lesgever streven naar zoveel mogelijk bewegingstijd. Je kiest bewegingsvormen die een optimale intensiteit mogelijk maken. Arbeidscurve Bij het streven naar een zo intensief mogelijke les moet je in de gaten houden dat er een goede verhouding is tussen arbeid en rust. Dit wordt dearbeidscurve CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS genoemd. Bij het kiezen van bewegingsvormen houd je rekening met de fysieke belasting (intensiteit) van de bewegingsvorm. Als de intensiteit van een
bewegingsvorm te laag is, gaat de groep zich met andere zaken bezighouden. Zo bestaat de kans dat ze uit verveling gaan lopen klieren. Is de intensiteit te hoog, dan krijg je te maken met (over)vermoeide deelnemers. Een vermoeide deelnemer neemt minder snel nieuwe dingen op. Bovendien neemt de kans op blessures en ongelukken toe. Ga in principe uit van intensieve bewegingsvormen en bouw zo nu en dan rustmomenten of rustige bewegingsvormen in. In elke les moet sprake zijn van een afwisseling tussen arbeid en rust, zodanig dat je naar een optimaal arbeidsniveau toewerkt. Een optimaal arbeidsniveau betekent voor de lesopbouw: • een warming-up met een geleidelijke toename van intensiteit of inleidende bewegingsvormen met een hoge intensiteit. Zeker bij jonge SB-deelnemers is het belangrijk dat ze in het begin van de les hun energie kwijt kunnen. Door ze stoom af te laten blazen, zorg je er als lesgever voor dat ze bij de nieuwe activiteiten rustiger zijn en geconcentreerder kunnen werken. • een matig intensief verlopende kern 1, waarbij het aanleren van een nieuwe vaardigheid centraal staat. Na een intensieve warming-up of inleiding kunnen bij een nieuwe vaardigheid het tempo en de intensiteit meestal lager zijn (goede afwisseling van arbeid en rust). • een toename van intensiteit in kern 2, waarbij SB-deelnemers bekende bewegingsvormen herhalen of toepassen. Bewegingsvormen die de deelnemers beheersen, kunnen ze goed in een hoger tempo en met meer intensiteit oefenen. Een voorbeeld hiervan is het afsluiten in kern 2 met een intensieve partijvorm waarin de deelnemers de geoefende vormen kunnen toepassen. • een cooling-down waarin een geleidelijke afbouw van intensiteit plaatsvindt of een rustig einde van een les. Differentiatie mogelijkheden Bij het merendeel van de lessen en trainingen is het niet meer zo dat iedereen dezelfde bewegingsvormen krijgt aangeboden. Je gaat bij de lesvoorbereiding uit van het gemiddelde niveau van de groep, maar het is minstens zo belangrijk om rekening te houden met de individuele verschillen in een groep. We noemen dit differentiatie. Differentiëren is een noodzakelijke didactische vaardigheid van een lesgever om tegemoet te komen aan de verschillen tussen de SB-deelnemers. Als CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS lesgever kun je op twee manieren differentiëren: • door de organisatie aan te passen (organisatorische differentiatie) • door de bewegingsvormen aan te passen (inhoudelijke differentiatie).
Organisatorische differentiatie komt in ‘Organisatie’ aan de orde.
Inhoudelijke differentiatie
De combinatie van bewegingsvorm en bewegingsopdracht is het leervoorstel. Bij inhoudelijke differentiatie verander je het leervoorstel zodanig, dat de SB-deelnemers meer aangepast aan hun niveau kunnen oefenen. Inhoudelijke differentiatie heet dan ook wel differentiëren op leervoorstelniveau. Dit betekent dat SB-deelnemers een verschillende opdracht krijgen. De één oefent balanceren op een omgekeerde bank, de ander op een evenwichtsbalk.
Om tegemoet te komen aan de individuele verschillen binnen een groep is het van belang dat bewegingsvormen op verschillende niveaus worden aangeboden. Dat betekent dat je de gekozen bewegingsvormen moet kunnen aanpassen aan het niveau van de individuele deelnemer.
Differentiatie: met of zonder hulp. Een veelgekozen manier om inhoudelijk te differentiëren is het zogenaamde BHU-model. Hierbij biedt de lesgever drie bewegingsvormen aan de SB-deelnemers aan: CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS • basisvormen: bewegingsvormen die het grootste deel van de groep kan uitvoeren. Dit zijn bewegingsvormen die gericht zijn op het gemiddelde niveau van de groep.
• herhalingsvormen: eerder geoefende bewegingsvormen die een aantal SB-deelnemers moeten herhalen, omdat deze SB-deelnemers de betreffende bewegingsvormen nog niet beheersen. Dit zijn bewegingsvormen die gericht zijn op SB-deelnemers die onder het gemiddelde niveau blijven. • uitbreidingsvormen: bewegingsvormen die moeilijker zijn dan de basisvorm en die een uitbreiding vormen voor een aantal SB-deelnemers dat de basis al beheerst. Dit zijn bewegingsvormen die gericht zijn op SB-deelnemers die boven het gemiddelde niveau zitten. Differentiëren op leervoorstelniveau volgens het BHU-model Bovenhands spelen met tweetallen bij volleybal: beide spelers spelen elkaar bovenhands de bal toebasisvorm een aangeworpen bal bovenhands terugspelenherhalingsvorm elkaar de bal moeilijker aanspelen (links, rechts, hoge, lage bal, smash uitbreidingsvorm Spelen van een rondo bij voetbal: rondo waarbij de bal twee keer geraakt mag wordenbasisvorm rondo waarbij het aantal balcontacten vrij isherhalingsvorm rondo waarbij de bal maar één keer geraakt mag wordenuitbreidingsvorm Maken van een koprol: rol voorwaarts van stand tot standbasisvorm rol voorwaarts van hurkzit tot hurkzitherhalingsvorm zweefroluitbreidingsvorm CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS
Kiezen van bewegingsvormen.
Deze opdracht kun je in een groepje doen.
Er worden verschillende eisen gesteld aan bewegingsvormen: 1. veilig 2. betekenisvol 3. voldoende belevingswaarde en afwisseling 4. optimale intensiteit 5. differentiatie mogelijk maken.
Bedenk voor elke eis aan bewegingsvormen twee praktijkvoorbeelden. Bij het ene voorbeeld voldoe je aan de eis en bij het andere voorbeeld voldoe je niet aan de eis.
Opdracht 6 Beoordeling van bewegingsvormen (theorieopdracht) Kiezen van bewegingsvormen. Filmpje - Volleybaltraining Filmpje - Hoogspringen Filmpje - Korfbaltraining Filmpje - Snorkelles a. Beoordeel de bewegingsvormen op grond van deze vijf criteria: 1. veilig 2. betekenisvol 3. voldoende belevingswaarde en afwisseling CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS 4. optimale intensiteit 5. differentiatie mogelijk maken.