15 minute read

7.4 Methodiek

b. Bespreek jouw resultaten met die van een aantal medestudenten en kom gezamenlijk tot een conclusie.

Opdracht 7 BHU-model (theorieopdracht)

Kiezen van bewegingsvormen. De SB-deelnemers werken aan deze bewegingsvaardigheden: • streksprong met behulp van de minitrampoline • onderhandse techniek volleybal • doorloopbal korfbal • lay-up basketbal • verwerken van een grondbal (fielden) bij soft- of honkbal • push bij hockey • positiespel bij voetbal. Geef van de bewegingsvaardigheden steeds: 1. een basisvorm 2. een herhalingsvorm 3. een uitbreidingsvorm. 7.4 Methodiek De laatste eis aan bewegingsvormen heeft te maken met de methodische opbouw. Voor het behalen van je doelstelling is een goede methodiek zo belangrijk dat hier apart aandacht aan besteed wordt. In sport- en bewegingslessen wil je de SB-deelnemers iets leren. Je wilt graag dat ze door jouw lessen iets gaan beheersen wat ze van tevoren nog niet beheersten. Maar welke weg moet je nu bewandelen om dit te bereiken? In welke volgorde moet je de gekozen bewegingsvormen aanbieden om succes te hebben? Dit heeft alles met de methodiek te maken. Methodiek is een onderdeel van de didactiek. Didactiek is omschreven als de theorie over het lesgeven. Methodiek is de theorie die richtlijnen geeft over de weg waarlangs je een doel kunt bereiken. Dit heeft vooral te maken met de volgorde waarin je de bewegingsvormen aanbiedt. Net als bij didactiek CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS onderscheiden we binnen de methodiek twee aspecten.

De twee aspecten van didactiek. Algemene methodiek Vakspecifieke methodiek

Algemene methodische principes Methoden (deelmethode en totaalmethode) Verschilt per sport

Leergang Methodisch-didactische hulpmiddelen Hoe je iemand een goede forehand bij tennis aanleert, komt bij de specialisatie tennis aan de orde. Waarschijnlijk reikt deze specialisatie zelfs verschillende leergangen van de forehand aan. De toekomstige voetbaltrainers zullen bij hun specifieke deel van de opleiding (keuzevak, profiel) stilstaan bij het op een methodisch juiste manier aanleren van een aanvalsopbouw in een 4-3-3-systeem. Dit zijn voorbeelden van vakspecifieke methodiek. De vakspecifieke methodiek komt in de profieldelen aan de orde. Verdiepingsstof - Methode en methodiek. Algemene methodische principes Of het nu om atletiek, turnen of hockey gaat, bepaalde principes met betrekking tot de opbouw van bewegingsvormen gelden voor alle takken van sport. Dit zijn de algemene methodische richtlijnen of principes. Deze principes vormen het uitgangspunt om de juiste volgorde van bewegingsvormen te bepalen. Algemeen methodische principes: • Bewegingsvormen sluiten aan bij bekende en beheerste bewegingsvormen. • Bewegingsvormen zijn geleidelijk oplopend in moeilijkheidsgraad (van makkelijk naar moeilijk). • Bewegingsvormen kennen een opbouw van enkelvoudig naar samengesteld (complex). • Bewegingsvormen nemen in moeilijkheid toe op basis van veranderingen op arrangementsniveau (organisatieniveau) en/of op leervoorstelniveau. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

Aansluiten bij bekende en beheerste bewegingsvormen

De volgorde van bewegingsvormen start bij dat waar de deelnemers mee bekend zijn en wat ze beheersen. Als kinderen al helemaal watervrij zijn, begin je niet met bewegingsvormen die daar op gericht zijn, maar start je bijvoorbeeld met leren drijven. Je bouwt voort op dat wat ze al kunnen.

Verdiepingsstof - Zone van de naaste ontwikkeling.

Geleidelijk oplopend in moeilijkheidsgraad

Het belangrijkste methodische principe is dat je de bewegingsvormen geleidelijk laat oplopen van makkelijk naar moeilijk. De moeilijkheidsgraad neemt langzaam maar zeker toe. Van makkelijk naar moeilijk kent een aantal regels. Balanceren op tien centimeter boven de grond is toch wat anders dan tien meter boven de grond. Van laag naar hoog is dus zo’n algemeen principe. Hetzelfde geldt voor de breedte. Van breed naar smal neemt de moeilijkheidsgraad toe.

Van makkelijk naar moeilijk Makkelijk Moeilijk

Bewegingsvormen met de nadruk op Bewegingsvormen met nadruk op hoofdonderdelen van een beweging details van een beweging Voorbeeld: Voorbeeld: Handstandvormen met nadruk op de Handstandvormen met nadruk op de opzwaaibeweging van de benen. strekking van de voeten. Bewegingsvormen uitgevoerd op of Bewegingsvormen uitgevoerd op of over een laag vlak over een hoog vlak Voorbeeld: Voorbeeld: Balanceervormen op een omgekeerde Balanceervormen op een bank. evenwichtsbalk.

CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

Makkelijk

Bewegingsvormen met veel rust/hersteltijd

Moeilijk

Bewegingsvormen met weinig rust/hersteltijd

Voorbeeld: Vormen van circuittraining: vijftien herhalingen met vijftien seconden rust. Voorbeeld: Vormen van circuittraining: vijftien herhalingen met dertig seconden rust. Bewegingsvormen in een hoog tempoBewegingsvormen in een rustig tempo Voorbeeld: Dribbelvormen in zo hoog mogelijk tempo (sprintvormen). Voorbeeld: Dribbelvormen in rustig tempo. Bewegingsvormen met veel regelsBewegingsvormen met weinig regels Voorbeeld: Volledig volleybal 6:6 met de officiële spelregels. Voorbeeld: Minivolleybal 2:2 in breedte van de zaal met aangepaste regels. Van enkelvoudige naar samengestelde (complexe) bewegingsvormen Een bewegingsvorm kun je als enkelvoudige deelbeweging en als samengestelde beweging (samen met andere bewegingen) uitvoeren. Voor de meeste deelnemers is het gemakkelijker om deelbewegingen uit te voeren dan samengestelde bewegingen. Van enkelvoudig naar samengesteld • zwemmen: van het alleen oefenen van de borstcrawl (enkelvoudig) naar het zwemmen van de borstcrawl in combinatie met de start en het keerpunt (samengesteld) • hockey: van het dribbelen (enkelvoudig) naar dribbelen, passeren en scoren (samengesteld) • grondvormen van bewegen: van werpen (enkelvoudig) naar werpend springen (samengesteld). CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

Veranderingen op arrangementsniveau en op leervoorstelniveau

Deze methodische richtlijn heeft te maken met het moeilijker of makkelijk maken van een aangeboden bewegingsvorm. Als een bewegingsvorm te gemakkelijk is of door vrijwel alle SB-deelnemers beheerst wordt, moet je een iets moeilijkere bewegingsvorm kiezen. Je moet deze bewegingsvorm op een methodisch juiste wijze verzwaren. Het omgekeerde geldt voor een te moeilijke bewegingsvorm. Een te moeilijke bewegingsvorm moet je methodisch kunnen vereenvoudigen. Je kunt een bewegingsvorm moeilijker of makkelijker maken door: • de bewegingssituatie (het arrangement) te veranderen • het leervoorstel, de bewegingsopdracht te veranderen. Bewegingssituatie of arrangement veranderen Je kunt vaardigheden toepassen in een eenvoudige bewegingssituatie en in een meer complexe situatie. Een bovenhandse strekworp bij trefbal is makkelijker dan de toepassing van deze worp bij een spelletje handbal. Bij beginnende SB-deelnemers en jonge kinderen werkt het veranderen van de bewegingssituatie (het arrangement) vaak beter dan steeds nieuwe aanwijzingen en opdrachten geven.CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS Verandering van arrangement?

Balanceren

Bij balanceren gaat het om het bewaren van het evenwicht. Bij balanceren gaat de voorkeur vanuit methodisch handelen in eerste instantie uit naar het veranderen van de situatie. Sommige mensen gebruiken in dit verband de term arrangementsniveau. In dit voorbeeld wijzig je de bewegingsvorm op arrangementsniveau. Wanneer je aan het balanceren bent op een omgekeerde bank, kun je de bewegingssituatie moeilijker maken door het balanceervlak: • hoger te maken (evenwichtsbalk) • hellend/dalend te maken (omgekeerde bank schuin in wandrek) • beweeglijk te maken (omgekeerde bank in ringen). In alle gevallen blijft het leervoorstel, de opdracht, hetzelfde: voorwaarts lopen over … Leervoorstel veranderen Je kunt een bewegingsvorm ook methodisch wijzigen door het leervoorstel te veranderen. Een verandering op leervoorstelniveau kan het veranderen van de bewegingsvorm, maar ook het geven van aanwijzingen inhouden. Het gaat daarbij over de wijze waarop de deelnemers de bewegingsvorm of activiteit uitvoeren. Klauteren Op het programma van een gymclub voor kinderen staat vandaag klauteren in het klauterraam. Lesgeefster Senna kiest voor een methodische opbouw van bewegingsvormen waarbij de situatie hetzelfde blijft (een schuingeplaatst klauterraam) en waarbij ze het leervoorstel steeds iets moeilijker maakt. Ze kiest voor de volgende leervoorstellen: • recht omhoog en omlaag klauteren • schuin omhoog en omlaag (diagonaal) klauteren • klauteren tot zo hoog als je durft • over het wandrek heen klauteren van voorzijde naar achterzijde. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS In veel gevallen zullen beide manieren (wijziging van arrangement of van leervoorstel) door of na elkaar gebruikt worden.

Salto met minitrampoline

Dit voorbeeld gaat over de methodische opbouw van een salto met behulp van een minitrampoline, waarbij de lesgever gebruikmaakt van een combinatie van beide manieren van veranderen. 1. koprol voorwaarts vanuit stilstand met tweebenige afzet op schuin aflopend vlak, gebouwd van een kast, banken en twee valmatten 2. koprol voorwaarts vanuit stilstand met tweebenige afzet op een valmat op twee banken (= wijziging van het arrangement) 3. koprol voorwaarts vanuit aanloop met afzet van reuterplank, op uit drie delen bestaande kast (= wijziging van het leervoorstel & wijziging van het arrangement) 4. idem, nu op volledige kast (= wijziging van het arrangement) 5. rol voorwaarts vanuit aanloop met afzet op verhoogd vlak met afzet van minitrampoline (= wijziging van het arrangement) 6. idem, maar nu proberen wat hoger uit de trampoline te komen en minder lang de handen op de mat laten steunen (= wijziging van het leervoorstel) 7. nu: zo hoog inzetten, dat de handen de mat niet meer raken (eventueel een kort tipmoment) (= wijziging van het leervoorstel). Methoden: deelmethode en totaalmethode Je kunt iemand op verschillende manieren een salto aanleren. De manier waarop je iemand iets aanleert en de volgorde van bewegingsvormen die je daarbij gebruikt, noem je de methode. Grofweg kun je bewegingen op twee manieren leren. Je kunt een beweging uiteenrafelen in onderdelen en de aparte onderdelen eerst oefenen. Dit heet de deelmethode. Daarnaast kun je ook starten met het oefenen van de totale beweging en die steeds proberen te verbeteren. Op die manier werken heet de totaalmethode. Deelmethode Bij de deelmethode deel je een beweging op in een aantal kleine stukjes. Deze deelbewegingen oefenen de deelnemers als aparte bewegingsvormen. Als de deelnemers de deeltjes min of meer beheersen, vindt het samenvoegen plaats. Vooral bij sporten waarbij het gaat om het tot in de puntjes beheersen van een aantal technieken (turnen, atletiek, jazzballet, kunstrijden), werken lesgevers veel op deze manier. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

Voordelen deelmethode Het hanteren van de deelmethode heeft zeker in de aanleerfase een aantal voordelen: • Het overzicht op de vorderingen van de SB-deelnemers is voor de lesgever duidelijk. • De lesgever kan optimaal gebruikmaken van zijn deskundigheid. • Er zijn veel correctiemogelijkheden. • De lesgever kan de deelbewegingen zo klein en eenvoudig kiezen dat iedereen succes heeft. • Er is minder kans op blessures. Nadelen deelmethode • Het aan elkaar plakken van de geïsoleerd geoefende deelbewegingen levert soms moeilijkheden op, omdat dit veel eist van de coördinatie van de deelnemer. • Het verband tussen de diverse deelbewegingen en de uiteindelijke eindbeweging is voor de SB-deelnemers niet zo duidelijk, waardoor hij minder gemotiveerd is. Het ontbreekt deelnemers aan geduld om lang bezig te zijn met bewegingsvormen waarvan ze nog niet direct de zin inzien. • De SB-deelnemers vinden op lange termijn de bewegingsvormen minder interessant, waardoor ze ook met minder beleving oefenen. • Er wordt steeds vaker getwijfeld aan de zogenaamde transfer van het geleerde. In hoeverre zijn de tijdens oefeningen aangeleerde deeltechnieken ook daadwerkelijk toepasbaar in de complexiteit van het geheel? Deelmethode Tennis: aanleren van de service • oefenen van de juiste opwerpbeweging (geïsoleerd oefenen van het opwerpen met de linkerhand: opwerpen met voldoende hoogte en voldoende ver voor het lichaam) • de juiste opwerpbeweging koppelen aan het aanleren van de slagbeweging vanuit de nek (racket in de nek, bal opwerpen, slaan) • oefenen van de volledige slagbeweging (vanuit uitgangspositie racket naar beneden zwaaien en achter het lichaam weer omhoog tot in de nek, slagbeweging vanuit de nek gevolgd door uitzwaai) • koppelen van opwerpbeweging aan volledige slagbeweging. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

Atletiek: het aanleren van het speerwerpen • oefenen van de juiste manier van vastpakken van de speer (duim naar achteren wijzend, vingers losjes om de wikkeling, schuin naar voren) • oefenen van het langs het oor naar achteren brengen van de speer (punt wijst schuin naar beneden) • oefenen van het uitstappen met het linkerbeen en het in rechte lijn de speer schuin in de grond werpen (twee à drie meter verder) • toepassen van de geoefende delen vanuit een korte aanloop • oefenen van de kruispas • toepassen van de geoefende delen vanuit een aanloop met kruispassen. Totaalmethode Lesgevers die voor de totaalmethode kiezen gaan ervan uit dat je een vaardigheid zo veel mogelijk in zijn geheel (in zijn totaliteit) en niet in aparte delen moet oefenen. Bij de totaalmethode ga je zo veel mogelijk uit van de gehele beweging. Deze bied je eerst in een vereenvoudigde vorm aan. Het tempo van uitvoeren is meestal laag. Uitgaande van de vereenvoudigde basisbeweging leg je gaandeweg accenten. Bovendien oefenen de deelnemers bij deze methode de vaardigheid in omstandigheden die zo dicht mogelijk de situatie benaderen waarin ze de vaardigheid gaan gebruiken. Ook deze methode kent een aantal voor- en nadelen. Voordelen totaalmethode • De gekozen bewegingsvormen zijn vaak direct herkenbaar voor de SB-deelnemers. • De gekozen bewegingsvormen zijn betekenisvol in relatie tot de situatie waarin ze de vaardigheid gaan gebruiken (bijvoorbeeld in het spel). Nadelen totaalmethode • Veel bewegingen zijn zelfs in de basisvorm nog te moeilijk voor beginners, vooral als de coördinatie een grote rol speelt. • De totaalmethode vraagt veel van het inzicht en de ervaring van de lesgever. Bij onervaren lesgevers is de kans dat fouten inslijpen groter. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

Een vaardigheid in zijn totaliteit oefenen. Totaalmethode Voorbeeld 1 De service bij tennis • de hele, vereenvoudigde service oefenen: met gestrekte arm de bal schuin voor je opgooien, tegelijkertijd het racket in de nek brengen en de bal rustig over het net slaan (eventueel over een kortere afstand) • uitgaande van deze basisvorm accenten leggen, die de deelnemer uitvoert in de totale beweging: – het moment en de plaats van de bal raken – het tempo waarin de deelnemer de beweging uitvoert verhogen – de richting waarin de deelnemer de bal slaat, het plaatsen van de bal, preciseren. Voorbeeld 2 Atletiek: het aanleren van het speerwerpen • prikken: een manier van (in)werpen waarbij je vanuit een aanloop van enkele passen de speer een meter of drie voor je in de grond probeert te werpen, met het accent op de juiste greep en het in de afwerppositie brengen van de speer CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS • werpen vanuit een langere aanloop met het accent op:

– het naar achteren brengen van de speer – het maken van een stempas – het maken van een kruispas.

Verdiepingsstof - Deelmethode of totaalmethode.

Leergang

Wanneer je een keuze hebt gemaakt voor bewegingsvormen, voor een methode (deelmethode, totaalmethode) waarop je deze bewegingsvormen gaat aanbieden en voor de methodische volgorde waarin je dat doet, ontstaat een zogenaamde leergang. Een leergang is de stapsgewijze, gefaseerde methodische opbouw van een aantal specifieke bewegingsvormen om tot een bepaald einddoel (beheersen van een vaardigheid, zoals de schoolslag) te komen.

Een leergang bestaat dus uit een reeks bewegingsvormen die leiden tot de beheersing van een bepaalde vaardigheid. Er zijn meerdere leergangen mogelijk die naar hetzelfde resultaat leiden.

Een leergang heet soms ook wel een leerstoflijn of een methodiek. De laatste benaming brengt nogal eens verwarring met de methodiek als onderdeel van de didactiek.

Verkorte leergang van wendspringen 1. wendsprong met korte verhoogde aanloop (aanloop over een bank, sprong over twee delen van de kast) 2. wendsprong over halfhoge kast met afzetvlak (aanloop over de grond, afzet op reuterplank, sprong over drie delen van de kast) 3. wendsprong over kast met afzetvalk (idem 3, maar nu over volledige kast) 4. wendsprong over verhoogde kast met minitrampoline (uit aanloop met afzet op minitrampoline over kast op banken). CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

Methodisch-didactische hulpmiddelen

Bij veel bewegingsvormen gebruik je hulpmiddelen om het aanleren van de vaardigheid te vergemakkelijken. Een hulpmiddel kun je enerzijds kiezen om de bewegingsopdracht te verduidelijken. Voorbeelden hiervan zijn video-opnamen, een afbeelding en het gebruik van pylonen om loopwegen aan te geven. Anderzijds kun je een hulpmiddel gebruiken ter ondersteuning of verduidelijking van de bewegingsuitvoering. Voorbeelden van hulpmiddelen ter ondersteuning of verduidelijking van de bewegingsuitvoering • het gebruik van drijfmiddelen bij het leren zwemmen • een ballenkanon bij een tennistraining • het gebruik van een grotere, lichtere bal bij het lesgeven in de bovenhandse volleybaltechniek aan jonge kinderen • het gebruik van een saltogordel bij het aanleren van de dubbele salto • het gebruik van pylonen om veldjes af te bakenen of om bepaalde looplijnen aan te duiden of afzetmomenten aan te geven. Een werkwijze die in het verlengde van het ondersteunen van de bewegingsuitvoering ligt, is het zodanig aanpassen van een bewegingssituatie tot een voor de deelnemer een dwingende situatie. De goede uitvoering van de bewegingsvorm wordt dan vanzelf opgeroepen. In sommige sporttakken, zoals turnen, gebruiken lesgevers deze werkwijze. Een voorbeeld is doorvallen uit een handstand over een gedeeltelijk uitgerolde lange mat om het hol zijn van de rug te laten ervaren. Verdiepingsstof - Nieuwe methoden. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

Opdracht 8 Woordspin methodiek (groepsopdracht)

Methodiek.

Deze opdracht doe je in een groepje van vier studenten. a. Maak een woordspin met in het midden het woord Methodiek. Om de beurt bedenken jullie woorden die met de methodiek te maken hebben. Zet deze woord om Methodiek heen en trek lijnen tussen Methodiek en de andere woorden. Als je niets meer weet, mag je passen en gaat je beurt over naar de volgende. b. Bespreek de termen op het papier en kom tot een lijstje met onderwerpen die met het begrip methodiek te maken hebben. c. Vergelijk dit lijstje met andere lijstjes uit de klas.

Opdracht 9 Moeilijkheidsgraad van bewegingsvormen (theorieopdracht) Methodiek. Voorbeelden uit tikvormen 1. tikkertje 2. tweelingtikkertje 3. jagerbal 4. vos kom uit je hol 5. overlopertje 6. lintenroof 7. drie is te veel 8. moeder hoe laat is het? a. Bekijk de tikvormen uit het voorbeeld. Als je bepaalde tikvormen niet kent, zoek je ze op of vraag je het aan een medestudent. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

b. Bepaal de volgorde van de tikvormen (vormen van inblijven en uitmaken) van makkelijk naar moeilijk.

tikkertje

tweelingtikkertje

jagerbal

vos kom uit je hol

overlopertje

lintenroof

drie is te veel

moeder hoe laat is het?

c. Waarom is de ene tikvorm makkelijker of moeilijker dan de andere tikvorm? d. Vergelijk jouw volgorde met die van enkele medestudenten. Stel samen een definitieve volgorde vast.

Opdracht 10 Aanpassen van bewegingsvormen (groepsopdracht) Methodiek. Deze opdracht kun je in een groepje doen. Als een bewegingsvorm te makkelijk of te moeilijk is, kun je de bewegingsvorm veranderen. Dit kun je doen door het arrangement aan te passen of door het leervoorstel te veranderen. a. Bespreek met je groepje wat beide mogelijkheden (arrangement en leervoorstel) betekenen. b. Geef van beide veranderingen drie praktijkvoorbeelden. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

Opdracht 11 Methodiek van een lay-up (theorieopdracht)

Methodiek.

Filmpje - Stappenplan lay-up

Een methodiek heeft betrekking op de opbouw van een bepaalde bewegingsvaardigheid van makkelijk naar moeilijk. Beschrijf aan de hand van het filmpje de methodiek van de lay-up.

Opdracht 12 Methodiek beschrijven (theorieopdracht) Methodiek. Filmpje - Stappenplan lay-up a. Kies een bewegingsvaardigheid uit je eigen tak van sport en beschrijf hiervan de methodiek. Voorbeelden van methodieken • streksprong met behulp van de minitrampoline • onderhandse techniek volleybal • doorloopbal korfbal • verwerken van een grondbal (fielden) bij soft- of honkbal • push bij hockey • positiespel bij voetbal. b. Maak van je methodiek een filmpje, presentatie of poster. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

This article is from: