8 minute read

10.6 Impliciet-en-expliciet-motorisch-leren

b. Leg het schema uit en maak het verband duidelijk tussen instructie, aanpakgedrag en leerresultaat. Opdracht 19 Analyseren van aanpakgedrag (theorieopdracht) De sporter binnen het motorisch leerproces. a. Welke twee vormen van aanpakgedrag zijn er? Geef van beide vormen een omschrijving. b. Hoe kun je als lesgever achterhalen wat het aanpakgedrag van de SB-deelnemer is? c. Waarom is het in de praktijk belangrijk om te weten wat het aanpakgedrag van de SB-deelnemer is? Opdracht 20 Golfinstructie (theorieopdracht) De sporter binnen het motorisch leerproces. Filmpje - Houding Golf Swing a. Is er in dit filmpje sprake van gedragsgecentreerde instructie en/of van doelgecentreerde instructie? b. Stel dat jij na het zien van dit filmpje de beweging uit moet gaan voeren. In hoeverre helpt deze informatie jou? Aan welke aanwijzingen uit het filmpje heb jij waarschijnlijk het meeste? 10.6 Impliciet en expliciet motorisch leren Filmpje - Impliciet en expliciet motorisch leren CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

Filmpje - Wanneer kun je als sporter beter niet naar je coach luisteren?

Expliciet motorisch leren

Bij deze vorm van motorisch leren ben jij je bewust van dat wat jij doet. Door de trainer of coach word je ertoe aangezet om na te denken over de uit te voeren beweging. Het kan ook je eigen leerstrategie zijn dat je bij het aanleren van vrijwel elke beweging vooraf nadenkt over de uitvoering. Dit geldt bijvoorbeeld voor sporters met de eerder besproken foutenanalyserende aanpak. Bij expliciet motorisch leren heb je informatie en kennis van de beweging en je kunt dat ook onder woorden brengen. Je hebt een duidelijke voorstelling van de beweging en je kunt een redelijk nauwkeurige beschrijving geven van die beweging.

Het maken van een bewegingsvoorstelling wordt veelal nog gezien als een belangrijke start van het leren van een bewegingsvaardigheid. In de paragraaf waarin de fasen van het motorisch leerproces worden besproken, komt dit ook terug. In de eerste fase, de oriëntatiefase, probeert de lesgever de sporter aan te zetten tot het maken van een juiste bewegingsvoorstelling. Dit kan bijvoorbeeld door het laten zien van een afbeelding, het geven van informatie of het laten zien van een voorbeeld. Vervolgens wordt er geoefend. Het plaatje-praatje-daadjeprincipe past prima binnen deze manier van motorisch leren.

Nadat de sporter de beweging in enige mate onder de knie heeft gekregen (de grofmotorische fase), wordt er geoefend om de beweging zo perfect mogelijk te laten verlopen (fijnmotorische fase). Hierbij worden er voornamelijk lichaams- of gedragsgerichte aanwijzingen gegeven, zoals besproken bij het model van Pijning. De sporter ontvangt gerichte instructie over welk lichaamsdeel op welke manier en op welk moment een bepaalde beweging moet maken.

Voorbeeld instructie Tijdens het verbeteren van de techniek van het verspringen kun je bijvoorbeeld zeggen: ‘Bij de afzet zwaait het zwaaibeen explosief naar voren met een spitse knie.’ Bij deze expliciete instructie is de aandacht vooral gericht op de coördinatie van verschillende lichaamsdelen. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

In duidelijk omschreven stappen leert een sporter uiteindelijk de perfecte beweging. Deze aanpak is typerend voor het expliciet motorisch leren. Binnen deze visie gaat men ervan uit dat deze aanpak tot het beste leerresultaat leidt.

Impliciet motorisch leren

Filmpje - Impliciet motorisch leren bij handbal Bij het impliciet motorisch leren wordt ervan uitgegaan dat er niet zoiets bestaat als een ideale, perfecte bewegingsuitvoering die voor iedereen geldt. Sporters voeren bewegingen min of meer op een eigen wijze uit. Je kunt stellen dat elke sporter een eigen optimale manier van het uitvoeren van een beweging heeft. Daarnaast gaat men ervan uit dat iedereen een min of meer eigen manier van het aanleren van een beweging heeft en dat het je bewust zijn van het leerproces en kennis van de uit te voeren beweging niet noodzakelijk is. Eenvoudig geformuleerd kun je stellen dat nadenken over een beweging, nadenken over het leerproces, niet noodzakelijk is voor een optimaal leerresultaat. Nog sterker, in veel gevallen beïnvloedt de cognitie (het denken) het aanleren van een beweging negatief. Bij impliciet motorisch leren blijft er tijdens het uitvoeren van een beweging meer cognitieve ruimte over om een andere taak uit te voeren, bijvoorbeeld nadenken over een eventuele volgende stap die genomen kan of moet worden. Vooral bij sportspelen is dit van groot belang. Bij expliciet motorisch leren heeft de sporter bewust kennis over de bewegingsuitvoering. Bij het impliciet motorisch leren gaat men ervan uit dat deze kennis niet noodzakelijk is. De sporter voert de beweging uit zonder zich bewust te zijn van de uitvoering en hij kan deze beweging ook niet precies beschrijven. Gewoon spontaan oefenen in gevarieerde situaties levert volgens de aanhangers van deze methode het beste resultaat op. Je leert prima van je eigen ervaringen, zonder er nadrukkelijk over na te denken. Bij deze manier van motorisch leren passen dan ook veel beter de zogenaamde doelgerichte of omgevingsgerichte aanwijzingen. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

Voorbeeld instructie

Bij het maken van een handstand kun je bijvoorbeeld instructies geven als:

‘Maak je zo recht als een plank.’

‘Probeer met je tenen het plafond te raken.’

‘Duw de grond weg.’

Uit onderzoek blijkt dat impliciet motorisch leren meer leereffect op de lange termijn geeft. Bovendien blijkt dat impliciet geleerde vaardigheden beter op niveau blijven tijdens mentale druk en vermoeidheid.

Vormen van impliciet motorisch leren

Je kunt verschillende vormen van impliciet motorisch leren onderscheiden. Er komen hier drie vormen aan de orde. Daarnaast kom je ook een vorm tegen die gericht is op het ontwikkelen van een dwingende bewegingssituatie waarin de sporter min of meer automatisch de juiste beweging uitvoert. Soms wordt ook het gebruikmaken van een externe focus gezien als aparte methode. Hierbij vraag je de sporter zich te richten op het resultaat van de beweging. Bij het nemen van een vrije worp is de aandacht gevestigd op de basket en niet bijvoorbeeld op de polsbeweging (interne focus).

Verdiepingsstof - Interne en externe focus.

De volgende drie vormen van impliciet motorisch leren worden beschreven: 1. analogie leren 2. foutloos leren 3. differentieel leren. Analogie leren Bij deze vorm van leren geef je als lesgever vooral ‘doe alsof’-instructies. Door het gebruiken van een ‘doe alsof’-instructie of beeldspraak, benoem je hoe een beweging of essentieel deel van de beweging uitgevoerd wordt zonder CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS daarbij allerlei deelbewegingen te beschrijven.

Zo kun je bijvoorbeeld de instructie geven ‘spring als een kikker’ of ‘rol als een balletje’ .

Afhankelijk van de leeftijd van de sporters, kun je binnen deze methode ook gebruikmaken van allerlei vormen van beeldspraak. Bij een lay-up kun je bijvoorbeeld als beeldspraak gebruiken: ‘Doe alsof je aan één kant een trekpop bent.’

Bij een doorloopbal bij korfbal kun je bijvoorbeeld de instructie geven: ‘Doe alsof je met beide armen juicht.’

Bij tafeltennis of tennis, waarbij je het slaan van een topspinbal aanleert, geef je bijvoorbeeld de instructie: ‘Doe alsof je iemand over zijn bol aait.’

Filmpje - Impliciet motorisch leren bij handbal

Foutloos leren

Bij deze manier van leren start je met een gemakkelijke oefening, zodat de sporter geen of weinig fouten maakt. Langzaam maar zeker maak je de oefening steeds moeilijker. Als je weinig of geen fouten maakt, hoef je ook niet na te denken over welke beweging je nu precies maakt. Dit geeft ruimte voor een beter leerresultaat. Zo kun je sporters leren putten door eerst van heel dichtbij te beginnen en langzaam maar zeker de afstand te vergroten. Bij een vrije worp bij basketbal begin je eerst dichtbij waarbij de basket vrij laag hangt. Na een aantal successen vergroot je langzaam de afstand en de hoogte van de basket.

Differentieel leren

Bij deze vorm van impliciet motorisch leren ga je ervan uit dat je het beste leerresultaat bereikt door een zo groot mogelijke variatie aan trainingsoefeningen uit te voeren. Bij verspringen varieer je bijvoorbeeld door vanaf verschillende afzethoogtes te springen. Bij voetbal oefen je niet alleen met een perfecte bal (maatje 5), maar ook met afwijkende ballen. Zelfs voetbal met een rugbybal leidt tot leereffect. Ook gaat het niet alleen om het spelen van een partijtje 11 tegen 11, maar ook om varianten als voetvolleybal, kopvoetbal en beachvoetbal.

Het principe van differentieel leren, het leren in gevarieerde situaties, komt duidelijk terug in wat het Athletic Skills Model wordt genoemd. Onder andere Ajax maakt gebruik van dit model.

CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

Filmpje - Rondleiding Athletic Skills Track

Athletic Skills Model

“René Wormhoudt heeft op basis van zijn jarenlange ervaring als fysiek trainer een visie ontwikkeld om te komen tot betere bewegers en onderbouwt deze samen met de bewegingswetenschappers Jan Willem Teunissen en Geert Savelsbergh met resultaten van wetenschappelijk onderzoek. Hiermee levert deze visie praktische handreikingen hoe je per leeftijdscategorie kunt zorgen voor het aanleren van vaardigheden die uiteindelijk betere bewegers opleveren.” Edwin Goedhart Sportarts, KNVB Bron: http://www.athleticskillsmodel.nl/. Verdiepingsstof - Impliciet en expliciet motorisch leren bij kinderen met CP en DCD. Opdracht 21 Impliciet en expliciet motorisch leren (groepsopdracht) Deze opdracht kan het beste in een groepje gemaakt worden. a. Leg aan elkaar de begrippen impliciet en expliciet motorisch leren uit. b. Bespreek met elkaar welke vorm(en) van leren jouw trainer hanteert en hoe je dat herkent. c. Bespreek met elkaar van welke vorm(en) van motorisch leren jij in de praktijk gebruikmaakt. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

Opdracht 22 Voorbeelden van instructies bij expliciet motorisch leren (groepsopdracht)

Deze opdracht kan het beste in een groepje gemaakt worden.

Bespreek met elkaar voorbeelden van instructies die passen bij expliciet motorisch leren.

Laat hierbij de verschillende takken van sport die binnen de groep beoefend worden, aan bod komen.

Opdracht 23 Analogie leren (theorieopdracht) Filmpje - Impliciet motorisch leren bij handbal Bekijk de video Impliciet motorisch leren bij handbal. a. Geef een omschrijving van wat er verstaan wordt onder analogie leren. b. Geef een aantal voorbeelden hoe je analogie leren op jouw stage kunt toepassen. Opdracht 24 Foutloos leren (theorieopdracht) a. Geef een omschrijving van foutloos leren. b. Beschrijf hoe jij foutloos leren kunt toepassen binnen jouw stage. Opdracht 25 Athletic Skills Model (theorieopdracht) Filmpje - Rondleiding Athletic Skills Track a. Leg uit wat er verstaan wordt onder differentieel leren. b. Bekijk de video Rondleiding Athletic Skills Track en beschrijf op welke manier gebruik wordt gemaakt van het principe van differentieel leren. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

This article is from: