12 minute read

10.5 De-sporter-binnen-het-motorisch-leerproces

d. Is de groep waaraan jij les of training geeft meer gebaat is bij doelgecentreerde of bij gedragsgecentreerde instructies?

Opdracht 15 Mental rehearsal (theorieopdracht)

Instructievormen. Mental rehearsal is in feite een vorm van zelfinstructie waarbij de sporter de beweging zo goed mogelijk probeert te visualiseren. a. Bedenk een aantal sporten waarbij mental rehearsal voorkomt. b. Maak je zelf wel eens gebruik van deze vorm van instructie? Filmpje - Visualisatie in de sport c. Waarom kan deze vorm van instructie in deze situatie zinvol zijn? d. Noem een aantal situaties waarin deze vorm van instructie eveneens bruikbaar kan zijn.

10.5 De sporter binnen het motorisch leerproces

De rol van de sporter binnen het motorisch leerproces is heel belangrijk. Daarbij gaat het erom hoe hij de instructies (de input) en de correcties (feedback) binnenkrijgt en verwerkt. Het gaat dus vooral om wat er zich in het hoofd van de deelnemer afspeelt. Dit is de cognitieve kant van het motorisch leerproces. Tijdens het leren van motorische vaardigheden is de sporter niet alleen fysiek actief, maar ook cognitief. Bij deze cognitieve activiteiten kun je kijken naar verschillende aspecten van de sporter. Als we naar de sporter kijken, zijn het MHV-patroon en het aanpakgedrag van belang voor het resultaat van het motorisch leerproces.

Aspecten van een sporter binnen het motorisch leerproces. MHV-patroon van de sporter Aanpakgedrag van de sporter

Motivatie Foutenanalyserende aanpak Houding Momentaanpak

CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

Verwachting

MHV-patroon

Het leerresultaat wordt door allerlei factoren beïnvloed. Iemand die ongemotiveerd is, zal waarschijnlijk minder leren dan iemand die heel gemotiveerd is. De belangrijkste persoonlijke factoren komen bij elkaar in het zogenaamde MHV-patroon. Dit patroon heeft te maken met: • De motivatie van de sporter om de vaardigheid te leren. • De leerhouding van de sporter om de vaardigheid te leren. Hierbij kun je denken aan het concentratievermogen van de sporter. • De verwachting die de sporter heeft over het resultaat. Hierbij kun je denken aan een positieve of een negatieve verwachting. Motivatie Het zal duidelijk zijn dat een gemotiveerde deelnemer een beter leerresultaat bereikt dan een ongemotiveerde deelnemer. Daarom is het belangrijk de deelnemers gemotiveerd te krijgen en te houden. Dit kan onder andere door: • het stellen van haalbare, heldere doelen (succeservaring) • belonen, veelvuldig complimenteren • het aanbieden van leuke, interessante oefenstof. Houding Een belangrijk houdingsaspect in verband met motorisch leren is de concentratie of de alertheid van de sporter. Er is een relatie tussen het niveau van alertheid en de leerprestatie. Dit kun je weergeven in een grafiek. Het levert dan de zogenaamde ‘omgekeerde U’ op. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

De relatie tussen concentratie en leerprestatie. Bij een laag niveau van alertheid is de prestatie matig. Met het toenemen van de concentratie neemt de prestatie toe tot een bepaald maximum. Als de alertheid of concentratie nog verder stijgt en er sprake is van overconcentratie, loopt de prestatie weer terug. Voor de lesgever is het belangrijk de optimale alertheid bij de deelnemers op te roepen. Dit kan bijvoorbeeld door het creëren van gezonde prestatiedruk. Verwachting Deelnemers met een positieve resultaatverwachting (‘het gaat me lukken’) presteren gemiddeld beter dan deelnemers met een negatieve verwachting over het resultaat (‘het lukt me toch niet’). Deze positieve gedachte moet wel gebaseerd zijn op reële verwachtingen: een reëel positief verwachtingspatroon. De reële verwachtingen zijn een gevolg van een goede beginsituatieanalyse. De lesgever zal voor het stellen van reële doelen de fysieke voorwaardelijkheden van de SB-deelnemer goed in moeten schatten. Een deelnemer met onvoldoende armkracht zal maar moeizaam leren touwzwaaien. Het nastreven van reële doelen leidt vaak tot een succesbeleving, het nastreven van te hoog gegrepen doelen tot een gevoel van falen. Daarom is het stellen van reële doelen zo belangrijk bij het vergroten van het vertrouwen CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS van de deelnemer.

Positief beïnvloeden van het MHV-patroon

Naast het stellen van reële doelen, kan de lesgever nog een aantal dingen doen om het MHV-patroon van de deelnemer positief te beïnvloeden, zoals: • complimenten geven • variatie aanbrengen in de oefenstof • beeldmateriaal laten zien van (top)prestaties en goed uitgevoerde bewegingen • oefeningen toepassen in (wedstrijd-)echte situaties • zorgen voor gunstige voorwaarden of omstandigheden (een aangename temperatuur, een goede accommodatie, een goede sfeer). Je kunt dus stellen dat een positief MHV-patroon van de sporter leidt tot betere leerresultaten. MHV-patroon van de lesgever Naast het MHV-patroon van de sporter is ook het MHV-patroon van de lesgever van belang. Een positief MHV-patroon van de lesgever betekent dat hij gemotiveerd is en zichzelf in staat acht om de deelnemer de betreffende vaardigheid daadwerkelijk aan te kunnen leren. Het vertrouwen dat de lesgever uitstraalt, heeft een positief effect op de sporter. Eefje is zweminstructrice en heeft haar groep van acht fanatieke snorkelaars verteld dat ze over zes weken snorkelexamen moeten doen. Ze geeft de leerlingen allemaal een lijstje met de eisen van het Zwemvaardigheidsdiploma Snorkelen 1. Een paar eisen hebben ze al eens geoefend. Ook laat ze een voorbeelddiploma zien: ‘Kijk jongens hier gaat het om en met zo’n diploma kun je op vakantie lekker snorkelen.’ In een schema laat ze zien waar ze de komende weken aan gaan werken. Vandaag gaan we te water van de bassinrand met een schredesprong, gevolgd door vijftig meter snorkelen. Eefje geeft een prachtig voorbeeld. Een paar kinderen willen dit ook leren en gemotiveerd gaan ze te water. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

Aanpakgedrag Het tweede aspect van de sporter, dat belangrijk is voor het resultaat van het motorisch leerproces is het aanpakgedrag. Dit is de manier waarop een deelnemer het leerproces aanpakt. Het begrip aanpakgedrag speelt een belangrijke rol in het handelingsmodel van Pijning. Onderdelen van het handelingsmodel van Pijning Didactische werkvormAanpakgedragInstructie Dialogisch (vragenderwijs) bewegingsonderwijs Foutenanalyserende aanpak Gedragsgecentreerde instructie MomentaanpakDoelgecentreerde instructie Typerend voor het handelingsmodel is dat het veel aandacht besteedt aan de denkprocessen of cognitieve handelingen van de sporter tijdens het motorisch leerproces. In de volgende paragraaf wordt duidelijk dat deze opvatting valt onder het expliciet motorisch leren. Bij deze benadering van motorisch leren is de vraag ‘hoe pakt de deelnemer het leren van een nieuwe bewegingsvaardigheid aan?’ heel belangrijk. Enkele vragen die hiermee te maken hebben zijn: • Gebruikt de deelnemer bij het motorisch leren een bepaalde strategie of aanpak? CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS • Denkt de deelnemer na voordat hij een bepaalde beweging gaat maken? • Leert de deelnemer van gemaakte fouten?

De manier waarop iemand het motorisch leerproces aanpakt, noemt Pijning het aanpakgedrag of de leerstrategie. Het aanpakgedrag of de leerstrategie is de wijze waarop een deelnemer met de leertaak (het leren van een motorische vaardigheid) omgaat. Dit kan heel verschillend zijn. De ene deelnemer gaat het direct maar eens proberen en leert veel van zijn fouten, de andere denkt erover na en probeert zich een voorstelling van de beweging te maken en nog een ander leert vooral veel van de instructies van de lesgever. Pijning onderscheidt twee soorten aanpakgedrag: • de foutenanalyserende aanpak • de momentaanpak. De foutenanalyserende aanpak Bij de foutenanalyserende aanpak richt de deelnemer zich vooral op het eigen motorisch gedrag. Hij merkt de fouten die hij bij het uitvoeren van een beweging maakt voor een belangrijk deel zelf op. Hij analyseert de bewegingsuitvoering en trekt hier conclusies uit voor de volgende poging(en). Bij deze aanpak spelen drie dingen een rol: • het opmerken, vaststellen van de fout (‘De service liep niet goed’) • het analyseren van de fout (‘Ik gooide de bal te hoog op’) • het trekken van conclusies voor de volgende poging (‘Ik moet de bal minder hoog opgooien’). Bij deze SB-deelnemers is min of meer sprake van een plan van aanpak. Ze richten hun aandacht op het eigen motorisch handelen en maken continu gebruik van feedback. Ze zijn bewust en denkend bezig met het leerproces. Meestal zijn deze deelnemers in staat om een beweging op te delen in stukjes: ze kunnen een beweging analyseren. De foutenanalyse is een goede manier om de uitvoering te controleren. De deelnemer vraagt zich af wat er tijdens de uitvoering is misgegaan. Dit levert informatie op. Deze informatie vormt de nieuwe input voor de volgende poging. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

Borstwaartsom Jaimy oefent het borstwaarts omtrekken aan de rekstok. Het mislukt. Jaimy analyseert haar fout: ‘Ik stond niet dicht genoeg bij de rekstok.’ Zij gebruikt deze foutenanalyse als instructie voor haar volgende poging. Dan gaat ze wat dichter met haar borst bij de rekstok staan. De tweede poging lukt. Jaimy heeft een foutenanalyserende aanpak. De momentaanpak Bij een momentaanpak is de deelnemer alleen gericht op het resultaat: het lukt of het lukt niet. De SB-deelnemer legt geen of bijna geen verband tussen de verschillende pogingen. Hij let niet of nauwelijks op de uitvoering en dus ook niet op eventuele fouten. Bij het schot op doel gaat de bal erin of niet en de volgende keer probeert de SB-deelnemer het gewoon weer opnieuw. Het gaat meer om trial and error (uitproberen). Binnen de momentaanpak zijn drie reacties mogelijk: • De deelnemer ontdekt de fout in zijn beweging niet, hij komt niet tot een foutenvaststelling. • De deelnemer merkt de fout wel op, maar analyseert deze niet. • De deelnemer komt wel tot een foutenvaststelling en foutenanalyse, maar CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS trekt geen conclusies voor de volgende poging.

Momentaanpakkers

• Mariska is aan het tennissen. Ze serveert, maar de bal komt in het net. Ze baalt, maar denkt niet na over wat ze fout heeft gedaan. Ze richt zich op de volgende poging: ‘Ik moet die bal over het net slaan’, zegt ze tegen zichzelf. De tweede serve belandt weer in het net. • Frank is de hurksprong over de kast aan het oefenen. Ondanks verwoede pogingen komt hij er maar niet overheen. Hij heeft zelf niet in de gaten dat hij zijn handen telkens vooraan op de kast plaatst. • Thijmen schiet de strafschop hoog over. ‘De volgende keer wat lager mikken’, denkt hij. Hoe het kwam dat het misging, weet hij: hij moet niet zo achterover hangen en het lichaam meer boven de bal houden. Toch denkt hij daar bij de volgende poging niet meer aan en hij schiet de bal weer over het doel. Frank, Mariska en Thijmen zijn niet bewust denkend met het geheel bezig en hebben geen zin om bewegingen in stukken te verdelen of missen het vermogen hiertoe. Ze hebben alle drie een momentaanpak. Zicht op de leerstrategie van de SB-deelnemers Het is voor de lesgever zinvol zicht te krijgen op de leerstrategie van de deelnemer. Dat zicht kun je krijgen door zogenaamde dialogische bewegingsbegeleiding en observeren. Een dialoog is een gesprek tussen twee partijen of mensen die beiden inbreng hebben. Onder dialogische bewegingsbegeleiding verstaat Pijning het met de deelnemer in gesprek gaan over het leerresultaat: het vragenderwijs lesgeven. Het effect van het dialogisch bewegingsonderwijs, evenals dat van de gedragsgecentreerde instructie, is dat de deelnemer meer foutenanalyserend te werk gaat. Lange tijd is men ervan uitgegaan dat deze manier van motorisch leren tot het beste leerresultaat leidt. Dit blijkt echter lang niet altijd zo te zijn. In de volgende paragraaf wordt duidelijk dat het zogenoemde impliciet motorisch leren een hele effectieve manier van het leren van vaardigheden is. Het is belangrijk te bepalen of het aanpakgedrag van de deelnemer te veranderen is. Het ombuigen van een momentaanpak in een foutenanalyserende aanpak kan bij sommige deelnemers leiden tot een beter CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

leerresultaat. Als je merkt dat de deelnemer niet beter presteert door de aandacht op het motorisch leerproces te richten, kunnen doelgecentreerde aanwijzingen mogelijk het leerproces verbeteren.

Hieronder volgt een voorbeeld uit de praktijk van een vraaggesprek tussen een lesgever en een SB-deelnemer. Hierbij maakt de lesgever gebruik van zowel gedragsgecentreerde als doelgecentreerde instructie.

Vraaggesprek aanpakgedrag tijdens het oefenen van de service bij tennis

Eerste poging Lesgever: ‘Vertel eens, hoe ging het?’ Deelnemer: ‘Ik sloeg de bal in het net.’ Lesgever: ‘Waarom ging die bal in het net, denk je?’ Deelnemer: ‘Ik sloeg de bal niet hoog genoeg.’ Lesgever: ‘Wat moet je doen om de bal wel over het net te slaan?’ Deelnemer: ‘De bal hoger slaan.’ Lesgever: ‘En waar moet je nog meer op letten?’ Deelnemer: ‘Dat weet ik niet.’ Lesgever: ‘Je moet met je racket de bal hoger raken.’ Tweede poging Lesgever: ‘De bal ging er weer niet over. Hoe komt dat?’ Deelnemer: ‘Ik weet het niet. Misschien omdat mijn racket niet hoog genoeg was.’

CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

Lesgever: ‘Ja, je racket was te laag. Waar kan dat aan liggen?’

Deelnemer: ‘De bal was ook niet hoog opgegooid.’

Lesgever: ‘Precies, je moet de bal hoger opgooien. Doe het nog maar eens.’ Derde poging Lesgever: ‘Was het nu beter dan bij de vorige pogingen?’ Deelnemer: ‘Eigenlijk niet; hij ging nu uit.’ Lesgever: ‘Hoe kwam dat, denk je?’ Deelnemer: ‘Ik sloeg veel te hard, denk ik.’ Lesgever: ‘Ja, dat ook wel, maar hoe hoog was nu je opgooi?’ Deelnemer: ‘Gewoon zo (deelnemer laat zien hoe hij opgooide).’ Lesgever: ‘Is dat goed?’ Deelnemer: ‘Ja, ik moet nu alleen wat rustiger slaan.’CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

Het HMV-patroon en aanpakgedrag in de praktijk

Als je de theorie over de sporter of de persoon binnen het leerproces samenvat, kun je tot de volgende aanbevelingen voor de praktijk komen: • Zorg als lesgever voor een juiste motivatie en concentratie bij de deelnemers. Het leerresultaat is hoger als de deelnemer goed gemotiveerd en geconcentreerd is en met een positieve verwachting over het resultaat de taak aangaat. • Zorg dat de sporters bewust bezig zijn met het leren van bewegingen. Wat mooier omschreven zou je kunnen zeggen dat je moet proberen om de cognitieve betrokkenheid van de deelnemers te vergroten. Dit nadenken over een beweging en een bewegingsvoorstelling maken bevordert het leerresultaat. Dit geldt met name in de beginfase van het leerproces. • Stimuleer de foutenanalyserende aanpak. Dit kun je doen door dialogische bewegingsbegeleiding en door gedragsgecentreerde instructie. Een foutenanalyserende aanpak leidt doorgaans tot betere leerresultaten dan een momentaanpak. Bedenk wel dat een meerderheid van de sporters meer leert van concrete, doelgerichte instructies. Bovendien is niet iedereen in staat om zijn aanpakgedrag te veranderen in de richting van de foutenanalyserende aanpak. Opdracht 16 HMV-patroon (groepsopdracht) De sporter binnen het motorisch leerproces. Deze opdracht kun je in een groepje doen. Het HMV-patroon staat voor de houding, motivatie en verwachting van de sporter. a. Bespreek met elkaar wat houding, motivatie en verwachting betekenen. b. Bespreek met elkaar voorbeelden waaruit blijkt wat de invloed van alle drie deze aspecten is op het leerproces van de sporter. Opdracht 17 Relatie tussen spanning en prestatie (theorieopdracht) De sporter binnen het motorisch leerproces. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

Deze grafiek geeft de relatie weer tussen de hoeveelheid spanning en de prestatie die de deelnemer levert.

a. Leg het verloop van de grafiek uit? Welke conclusie kun je uit deze grafiek trekken? b. Geef voorbeelden uit de praktijk waaruit deze relatie blijkt. c. Beschrijf een aantal consequenties voor de praktijk van het lesgeven.

Opdracht 18 Handelingstheorie (groepsopdracht) De sporter binnen het motorisch leerproces. Deze opdracht kun je in een groepje doen. De handelingstheorie bestaat uit een drietal belangrijke onderdelen: 1. instructie (gedragsgecentreerd, doelgecentreerd 2. aanpakgedrag (moment, foutenanalyserend) 3. didactische werkvorm (dialogisch bewegingsonderwijs). a. Bespreek met elkaar de inhoud van de drie onderdelen van de handelingstheorie en de bijhorende begrippen. CONCEPT BOOM BEROEPSONDERWIJS

This article is from: