
1 minute read
Hoe hij was
from Ruiten in drievoud
ontwikkelingen, uitte dat bij voorkeur bij diegenen die daar ontvankelijk voor waren en plaatste die kritiek dan weer in een perspectiefvan ontwikkelingen zoals ze wel moesten zijn. In alles bleefhij een leraar. In de vrijere gesprekken was hij vaak geestig en gebruikte veelvuldig opmerkingen met een dubbele bodem. Hij won dan ook regelmatig prijzen met de slagzinnen die hij instuurde. Geloof en kerk behoorden tot de hoofdthema’s van zijn denken. Hij schreef goed doordachte inleidingen over de onderwerpen die hem bezighielden, was een meelevend kerklid en in bepaalde perioden soms toonaangevend. Hij bekleedde meerdere malen het ambt van ouderling, gafcatechisaties en hield inleidingen voor de mannenvereniging. Hij was het niet altijd eens met het kerkelijk dogma, ontwikkelde op die onderdelen waar hij niet achter kon staan een eigen visie. De grote lijn van dat dogma binnen de door hem gekozen richting, bleef hij echter altijd trouw. Het levende geloof ging bij hem voor het dogma. Hij wist zijn leven afhankelijk van God en vond daar rust in. Sport was aan Teun Ruiten nauwelijks besteed. De glanzend gepoetste koperen vazen op de schoorsteenmantel, werden door zijn nichtje mild spottend “oom Teuns kampioensbekers” genoemd. Toch schiep hij er genoegen in om van voor de klas de 40 a 45 gecorrigeerde schriften trefzeker op de plaats van de betreffende leerling te deponeren. Hij miste nooit. Voor de directe omgeving was de omgang met Teun niet altijd even makkelijk. Door zijn sterk verantwoordelijkheidsgevoel zag hij van veel zaken aan het dagelijks leven vooral de dingen die fout konden gaan. De bezorgdheid die daar uit voortkwam, sloeg snel om in betutteling. Ook zijn neerslachtige buien waren voor zijn huisgenoten niet altijd even makkelijk te hanteren.

Zijn werk Het werk van Teun Ruiten bestaat uit: Inleidingen over kerkelijk dogmatische en Bijbelse onderwerpen: Gedichten over met name Urk en gedichten die hij schreefvoor reciteervereniging “Dindua” (zie hoofdstuk 5 “Gelegenheidsgedichten”).
28