
2 minute read
Zijn leven
from Ruiten in drievoud
Hij had een sterke band met zijn moeder. Zij was het ijkpunt in zijn leven. Haar wijze van zijn, gafhem de ruimte om zichzelfte ontplooien in de richting die hij wilde. Zijn speelse invalshoeken en opmerkingen doorbraken bij haar weer de zekere strengheid die zij zich had opgelegd en de ingetogenheid die zij van nature had. Beiden konden echter ook onverwacht fel uithalen als personen ofgebeurtenissen hen niet zinden. Zo ontstond er een twee eenheid waar een ander nauwelijks tussen kwam.
Willem was een bescheiden mens. Geld en goed zeiden hem hoegenaamd niets. Als hij voldoende middelen had om zich in leven te houden, was het goed. Hij trad niet vaak op de voorgrond. Het verkeren in gezelschap werd zoveel mogelijk gemeden. Met andere mensen sprak hij het liefst over alledaagse dingen, zeker als hij niet vertrouwd met ze was. Dit had niet alleen te maken met zijn karakter. Hij was geen vlotte spreker. Vreemd genoeg moest hij tijdens het spreken vaak zoeken naar woorden en stokten zijn zinnen. Dit hinderde hem en maakte hem onzeker. Te meer daar hij wel degelijk wist wat hij wilde zeggen en hoe hij het moest formuleren. Het maakte hem kwetsbaar en bang om kritiek verbaal te moeten weerleggen. Wat hij te zeggen had deed hij het liefst schriftelijk. In gedichten en verzen, in brieven aan mensen waar hij contact mee had. Daar kon hij zijn gevoelens en gedachten in kwijt, daarin kon hij zijn rijke woordenschat de vrije loop laten. Zij vormden de uitlaatklep voor wat hij verbaal niet met anderen deelde. Zijn prestaties als dichter relativeerde hij echter voortdurend. Alsofhij zich van tevoren al indekte tegen kritiek. Toch meed hij de publiciteit niet, zocht die vaak zelfs op. Ondanks zijn bescheidenheid, hadWillem een trotse en onafhankelijke geest. Hij liet zich geen dingen opleggen, koos zijn eigen weg en wees inmenging in zijn leven en adviezen die hem niet zinden, resoluut van de hand.

78
Hoewel hij anderen meestal vriendelijk en voorkomend tegemoet trad, hing er een zekere ongenaakbaarheid om hem heen, die hem moeilijk toegankelijk maakte, terwijl hij hunkerde naar echt contact. Een recensent van het Reformatorisch Dagblad die graag een vraaggesprek met hem wilde naar aanleiding van zijn bundel “Kruishoutsplinters”, werd vakkundig buiten de deur gehouden. Wei schreef hij enige weken later een uitgebreide briefwaarin hij alles vertelde wat de recensent moest weten. Over de grotere levensvragen was hij mild in zijn oordeel. Maar hij kon fel uithalen naar misstanden in het dagelijks leven en het hanteren van een dubbele moraal. En natuurlijk deed hij dat in versvorm. De vorm van zorgzaamheid die ook bij hem hoorde, richtte zich vooral op dieren. Hij bleefvogels voeren ook als dat allang niet meer nodig was en verzamelde gedurende een periode een leger katten om zich heen dat welgemoed bezit nam van zijn huis.

Willem was een gelovig mens. Zijn geloof richtte zich meer op de persoonlijke verhouding tot God en de praktische vormgeving daarvan, dan op kerkelijke leerstellingen. Het was ook gericht op de toekomstverwachting van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Hoewel altijd lid gebleven van de Yrijgemaakte en later van de Nederlands Gereformeerde Kerk, zag hij over kerkmuren heen. De eenheid van het verbonden zijn in het geloof, sprak hem meer aan dan het gescheiden optrekken in de verscheidenheid aan kerkgenootschappen.

79