
1 minute read
Haar werk
from Ruiten in drievoud
De Vader
Waar liefde voor de ongeboren mens reeds ongeweten leeft in t moederhart, kent hij slechts trotse vreugde zonder smart om de vervulling van zijn liefste wens.
Maar als hij voor het eerst zijn eigen kind gevangen houdt in zijn onwennige armen, ontwaakt bij hem met vaderlijk erbarmen de grote liefde voor zijn eersteling.
De Moeder
Mijn kind, jij klopte aan de gouden poort van mijn verlangen in die zoele nacht. Toen heb ik stil gebeden en gewacht tot God mijn stille bede heeft verhoord.

Maar toen je kwam voorbij de donk’re stroom in’t schijnsel van een eenzaam sterrelichtje, was’t lijden slechts een korte boze droom, en ik lachte naar je klein en rood gezichtje.
Rineke
Je armpjes om mijn hals geslagen, je stemmetje in schreiend vragen, je oogjes twink’lend in een lach, spelend en dart’lend heel de dag.
Je voetjes nimmer moe ofmat, je vaders vreugd’, je moeders schat, zo blijft in mijn herinnering mijn blijde, blonde beveling.
Jij warmde als een blijde zon de kilste harten die je won. Want waar je kwam ofwaar je ging, daar bleefeen lieve herinnering.

Hoe is dit liefen licht verleden een tegenstelling met het heden. Want trofje moeder eerst die kwaal, die soms vermoordt als grievend staal,

diezelfde kwaal sloeg als een vlam mijn kleine vlinder vleugellam. Nu ligt in’t witte ledikantje mijn eens zo vrolijk bijdehandje.