
5 minute read
Een spiegel van de tijd
from Ruiten in drievoud
OnzeVeldwachter
(Als eerbetoon aan Wouter Kok, gemeente veldwachter 1927-1955)
Trouw verricht hij zijn plicht en die plicht valt hem licht, zo te zien aan zijn vriend’lijk gelaat. Dat is veldwachter Kok, die de sabel nooit trok en door niemand op Urk wordt gehaat.
Als een keurig agent stond hij ginds reeds bekend, maar op Urk was hij weldra bemind. Als hij loopt over straat, naar het Raadhuis toe gaat, groet hem ieder, ’t zij man, vrouw ofkind.

’t Woord van Kok dat heeft kracht. En’t geheim van zijn macht is zijn vrolijke, vriend’lijke lach. Want de ergste bandiet die hem zo lachen ziet, krijgt berouw en verbetert op slag.
Hij gaat steeds recht door zee, licht de hand nergens mee, maar begrijpt de Urker mensen zo goed. Met een snauw en een grauw win je ’n Urker niet gauw. Dus werkt Kok op het Urker gemoed.
Bab Ruiten
135
Het foutje
(Bij bet einde van een korte relatie van haar zoon)
Zij was een klein verpleegstertje in een groot ziekenhuis. Zij had een klein salarisje en gafnog iets aan thuis. Zij had sinds kort een grote vriend, een arme kwekeling, waar zij met heel haar kleine hart en kleine ziel aan hing.
Zijn trui was oud, hij had het koud, haar klein gemoed schoot vol. Dus kocht zij van haar laatste geld vier knotten blauwe wol. Zij kocht nog pennen en patroon en zette zich toen neer. Zij breide links, zij breide rechts, zij breide heen en weer.

Zij breide als een breimachien, met blosjes op haar toet. Tot zij, helaas, niet verder kon: t patroontje was niet goed. Zij worstelde nog even voort, toen heeft zij het verbruid. Zij schreefhem een klein regeltje: “’k Maak de verkering uit.”

De kwekeling las deze briefen sprak toen zeer ontdaan: “Mijn nieuwe vlam en nieuwe trui zijn beiden naar de maan.” En de moraal van dit verhaal? Helaas, die is er niet. Het was een foutje in t patroon en anders was het niet.
Bab Ruiten
136
Aan Sint Nicolaas
(Tergelegenheid van de eerste Sinterklaasviering na de Tweede Wereldoorlog)
Goede, grijze Spaanse bisschop in het land hier ver vandaan, ’t is alweer een tijd geleden dat ik u voor’t laatst zag gaan. Ach, zo vele bange jaren misten wij uw milde hand, Holland was u onbereikbaar in de felle oorlogsbrand.

’k Heb u in de oorlogsjaren dikwijls afgebeeld gezien met uw knechtje op een tandem, vaak ook in een vliegmachien. In een duikboot onder water voor het torpedeer gevaar. En zo kwaamt gij naar ons landje. ’t Leek ons alien even raar.

’k Zag u op zo’n koddig prentje, na de tocht door u volbracht, bij een wit geverfde schoorsteen in d’ Egyptisch donk’re nacht. Och, het was natuurlijk larie, t was bedrog in groot formaat, want het werd geen echt Sint Niklaas zonder zoete overdaad.
r Waren valse Sinterklazen. Gij, de echte Sint, bleefthuis. Chocola noch boterletter bracht ons vrolijkheid in huis. Somber vierden w’ uw verjaardag peinzend over vroeger schat. Ja, nu gold met recht het spreekwoord dat g’ uw been gebroken had.
Goede, grijze Spaanse bisschop met uw mijter en uw staf, met uw roodfluwelen mantel, zet uw schimmel weer in draf. Ook al kunt g’ ons niet veel schenken, blij begroeten wij u weer. Want het wordt gedurig beter, ’t volgend jaar allicht wat meer.

Willem Ruiten

138
Gedichten voor Dindua

Een genre apart binnen de gelegenheidsgedichten vormt het werk dat door Teun en Willem werd geschreven voor de christelijke reciteervereniging “Dindua”. Deze vereniging werd in 1906 door ds. Van der Vegte opgericht. Voluit was de naam “Door Inspanning Nuttig, Door Uitspanning Aangenaam”. De bedoeling ervan was om liefde voor de letteren aan te kweken en spreken in het openbaar te bevorderen. Na de Tweede Wereldoorlog gaf “Dindua” een aantal succesvolle uitvoeringen van dorpsschetsen die het leven op Urk van vroeger tot onderwerp hadden. Zowel Teun als Willem Ruiten schreven teksten voor de openings- en slottableau’s. Het zijn podiumgedichten die met het nodige pathos werden voorgedragen. Dit paste geheel binnen de doelstellingen van de vereniging en binnen de tijd waarin declameren gericht was op het bereiken van een emotioneel effect bij de toehoorders. In deze bundel zijn enkele van deze gedichten opgenomen. Ze zijn anders dan de overige gedichten van de gebroeders Ruiten. De taal is gezwollen, de beelden rijk uitgesponnen. Teun en Willem waren zich terdege bewust wat de bedoeling ervan moest zijn. Zij schreven ze daarom duidelijk naar het effect toe. Maar ze hebben door het beeldend taalgebruik en de retorica die erin verpakt is, duidelijk hun charme. Zeker als men ze hardop leest, overeenkomstig hun bedoeling. Tussen de schuifdeuren bijvoorbeeld.

139
De wachter
De toren, rood gekoepeld, tuurt als wachter over’t meer, waarnaar mijn boot de steven stuurt, naar eigen haven weer. Hoe goed, wanneer na verre reis men t eigen dorp weer ziet, wanneer dit oud vertrouwde beeld weer opdoemt in’t verschiet.

De toren: hoeveel jaren staat hij reeds getrouw op wacht? Loeiend bij mist en regenweer en lichtend in de nacht? Hoe velen droomden aan zijn voet van liefdes liefen leed, wanneer zijn stralenbundel stil over het water gleed?

En hoeveel schepen voeren aan zijn eenzaamheid voorbij? En hoeveel meeuwen dansten rond zijn koepel, her en vrij? Hij zag de dijken groeien in zijn eeuwenoud gebied en’t vuurtje, ’n verre bloedverwant, verdwijnen, vol verdriet.
En ginds het kerkje bij de zee de doden aan haar voet, haar kop’ren haan blinkt in de glans der gouden zonnegloed. Mijn dorp schijnt mij een droompaleis aan verre horizon. Als ofeen wond’re sprookjesreis zich aan mijn geest ontspon.
Teun Ruiten

141
