7 minute read

Gedichten voor Dindua

Mijn zee is dood

Mijn zee is dood... een dijk omsluit mijn water, mijn gebied. Straks is het met de visvangst uit, en dan... ik weet het niet. Het smalle water, dat nog blijft, biedt niet voor alien brood. Wat zal ons wachten na die tijd...? Gebrek misschien en nood.

Waar vind ik elders een bestaan, dan op het ruime sop? ’k Zou naar de polder kunnen gaan en werken met een schop. En dan mijn jongens, die ik ken als frank en fier en vrij. Wat baat de naaste toekomst hen? Ook wroeten in de klei?

Wij leefden vrolijk en tevree in dagen van weleer. Toen was mijn zee nog Zuiderzee en nog geen Ijsselmeer. De tijden van ansjovisvangst, van haring, bot en schol. En nu... wordt spitten straks ons lot? Een Urker wordt geen mol.

142

Een Urker is een waterrat, die mint het vissersbuis. Die weet zich rijk op’t schuimend nat en voelt zich daar slechts thuis. Die gruwt van wat naar polders zweemt in afkeer en in schrik. Die blijft van boerenarbeid vreemd tot aan zijn laatste snik.

Willem Ruiten

Verwachting

Men zegt, dat Urk ten gronde gaat als het zijn zee straks mist. Maar is een Urker dan geen vent, die om zijn toekomst twist? Zeg, is zijn vuist soms niet van staal, zijn hart niet luchtig, blij? Kent hij geen ander ideaal dan slechts de visserij?

Ik weet wel, t scheiden valt niet mee van een geliefd bestaan. Ook ik bemin mijn wijde zee en het ter visvangst gaan. Nog tuur ik vaak de botters na met heimwee in het hart. En sla het spel der golven ga met een gevoel van smart.

Maar toch, een nieuwe toekomst wenkt in’t vruchtbaar Urkerland. Dat eenmaal ruimschoots voedsel schenkt aan elke nijv’re hand, k Zal mij verwerven een bestaan op nieuwe Urker grond. ’k Mag nu reeds helpen bouwen gaan hoe vreemd ik’t eerst ook vond.

Reeds droom ikvan mijn boerderij mijn bouwland en mijn vee, van vrouw en kind’ren aan mij zij, gelukkig en tevree. Een Urker vrouw, van’t zelfde bloed, van’t zelfde stoer geslacht. Mijn Zuiderzee, wees nu gegroet, een blijde toekomst lacht.

Willem Ruiten

145

Vertrouwen

De branding bruit, de stormwind giert random mijn kleine schuit. A1 meer dan vijftig jaren voer ’k de Urker haven uit. Ik vocht al meer dan vijftig jaar met water, storm en wind en steeds, al dreigde het gevaar, heb ik mijn lot bemind.

Ik min mijn schip... mijn wijde zee die mij steeds voedsel schonk. Ik min de zon, die mij zo vaak op t blanke water blonk. Mijn dorp, waar ik na elke tocht mijn lief, maar ook mijn leed, met vrouw en kind’ren delen mocht en waar mijn tijd vergleed.

Ik min mijn wisselend bestaan, van vreugd’ en smart doordrenkt, maar bovenal toch min ik Hem, Die mij zijn liefde schenkt. Al fluit de stormwind in mijn want, kloekmoedig vaar ik voort. Ik vrees geen storm... mijn schip houdt stand, want: Vader is aan boord.

146

De branding bruit, de stormwind giert random mijn kleine schuit. Ik weet dat God mijn gangen stiert naar’t eeuwig raadsbesluit. Ik weet: mijn levensanker vindt zijn grand in Christus’ kruis. Hij zorgt voor zijn verkoren kind en brengt het veilig thuis!

Willem. Ruiten

147

Ter visvangst

Wij trekken ter visvangst met hotter en kotter de deinende Noordzee zij nu ons domein. Wij minnen t eentonig motorgetjotter, de bruisende zeezang, met rustloos refrein.

Een zee werd ontnomen, een zee werd hergeven, welk zeeman verkiest voor het water de wal? A1 staan ons ook duizend gevaren naar’t leven, t is God, die ons hoedt en weer thuis brengen zal.

Wie is als een Urker, zo dapper en moedig? Wie heeft van heel Holland de prachtigste vloot? Wie vocht zo verbeten, heldhaftig, soms bloedig, met stormen, gevaren, ja... zelfs met de dood?

Wij varen, trots mijnen die altijd nog loeren, en sleuren de vis uit de diepten der zee. Maar wordt het weer sabbath, wij wenden de roeren en zoeken ons dorpje ter veilige stee.

Ons dorp, waar wij steeds in gedachten vertoeven, al trekken wij mijlenver gaans uit de kust. Wie zou nog een andere thuishaven hoeven? Slechts daar vindt ons hart, na zwerven, weer rust.

Daar kan het slechts vrede en blijdschap hervinden, en sterking tot nieuwe, licht zwaardere strijd. De strijd tegen water en woedende winden: vaart voort, Urker vissers, God zeeg’ne uw vlijt.

Willem Ruiten

6. Lijnen naav het heden

De voorvaderen van Teun, Bab en Willem Ruiten hebben op Schokland steeds het beroep van timmerman uitgeoefend. Dat verandert als Jannetje de Boer met haar kinderen naar Urk vertrekt. Haar zoons Teunis en Willem worden visser en haar kleinzoon Tjalling Ruiten eveneens. De overgang naar Urk doorbreekt patronen. En dan zien we het beroep van timmerman weer opduiken bij de kinderen van Tjalling Ruiten en Geertje Bakker. Tiemen en Jacob oefenen beiden dit beroep uit. Hoe taai genen kunnen zijn. We weten niet ofer in het voorgeslacht van de Ruitens een bijzondere aanleg voor taal voorkwam. De leefomstandigheden op beide eilanden nodigen niet uit om weg te dromen in gedichten en andere mooie teksten. Zeker niet om deze toe te vertrouwen aan het papier. Maar bij de kinderen van Tjalling en Geertje zien we deze belangstelling voor taal wel degelijk. De tijd waarin ze leven, speelt daarbij zeker een rol. Hoe minimaal ook vergeleken met nu, de leefomstandigheden verbeterden. Bovendien krijgen zij structured onderwijs. Dat maakt mogelijkheden in mensen wakker. Welk kind van Tjalling en Geertje je ook nader beschouwt, ze zijn alien gevoelig voor taal en gaan er creatiefmee om. Gedichten, uitspraken, teksten uit boeken citeren bij gebeurtenissen, horen tot familieactiviteiten waar iedereen genoegen in schept. Het is alsofzij het gebruiken om een situatie uit te diepen, een anderewending te geven, ofeen antwoord te vinden op iets wat moeilijk te hanteren is. Constructie met taal, constructie met hout, beiden activiteiten waarbij gebeiteld, geschaafd, gepast en gemeten wordt. Net zo lang tot er een bevredigend resultaat ontstaat.

En komen we deze creativiteit nog tegen bij de kinderen van hun kinderen? De generatie van nu die op Urk en in diverse andere plaatsen zijn leven leeft? Wij noemen een paar namen en bijzonderheden, dan kunt u zelfoordelen. Kees en Tjalling Ruiten, zonen van Tiemen en Anna, hebben aanleg om beeldend te scheppen. Beiden tekenen en schilderen. De omslag

150

van dit boek is naar een schilderij van Tjalling Ruiten. Kees heeft zich toegelegd op aquarelleren. Tjalling en ook zijn zus Trijntje de Jong, hebben trouwens een voorliefde voor gedichten. Moeiteloos citeren zij uit de genres die hen aanspreken.

Twee zonen van Bab Ruiten en Pieter de Jager, Tjalling en Kees de Jager, hebben het taalgevoel meegekregen. Tjalling schrijft teksten voor diverse gelegenheden en maakt gedichten. Kees heeft jarenlang een PR bureau gehad, teksten geschreven en de vormgeving verzorgd voor onder andere magazines van de Koninklijke Marine. De liefde voor gedichten en het geschreven woord, vinden we bij vrijwel alle nakomelingen terug. Hoe lang dit zich zal voortzetten, we weten het niet. Natuurlijk worden er door huwelijken steeds andere eigenschappen ingebracht. Maar genen zijn taai. Een zoon van Kees de Jager is afgestudeerd aan de Kunstacademie, een andere zoon volgt een opleiding aan de School voor Journalistiek. Alleen dat timmermanschap komen we niet meer tegen. Maar genen zijn taai. Wie weet.

En vinden we nog wat terug van de Schokker wortels, zingen ergens nog fragmenten van het Schokker verhaal rond? Op zekere dag bezoekt Tjalling de Jager het vroegere eiland. Hij is zich op dat moment niet bewust van zijn gedeeltelijk Schokkerwortels. Het maakt indruk op hem. Een onbespeelde snaar gaat trillen. Hij schrijft de volgende impressie van dit bezoek.

151

This article is from: