
8 minute read
Proeve van verklaring
from Veranderd land
Prof. Mr. D. van Blom schreef een interessant artikel over het hooiland. Het is onder de titel Dorpscomminisme uit geslachtenbezit? (naar aanleiding van een onderzoek op Urk en West-Ameland) te vinden in Gedenkboek R. Schuiling, biz. 43-81, Amsterdam (1924?). We vatten het kort samen, wat Urk betreft.
Beoosten het dorp ligt de gemeente- of gemene weide. Ieder mag er, tegen jaarlijks door de Raad vast te stellen bedragen, vee in zenden. De gemeente beurt te weinig (toestand 1913), geeft gratis het gerief van een stier en krijgt de wintermest om die te verkopen. Oostelijk van de gemeenteweide ligt het hooiland. Door gerechtigden wordt er een keer gehooid, daarna is het gemene weide. De rechtstoestand van dit land is onzeker. Het kadaster wijst af en toe als eigenaars aan de gemeente Urk en consorten. In een verordening van 1839 wordt aan het begin gesproken over de eigenaars van het hooigewas en aan het slot over de burgemeesters en voornaamste landeigenaren. De grondbelasting wordt betaald door de landerskas. De landers vormen een landerskerk, later omgezet in de vereniging ,,Eendracht maakt Macht”. Dat woord landerskerk is een unicum. A1 is de Ned. Herv. Kerk voor een deel gerechtigde, het land is geen kerkegoed. Daarom vermoedt Van Blom te doen te hebben met een oude toestand toen kerspel en mark samenvielen. Dan ligt er op Urk een oude mark. Niet of gebrekkig bedijkt grasland van vele rechthebbenden leent zich bij uitstektotgemeengebruik. In archieven is hierover niet veel te vinden. Wat de Tegenwoordige Staat der Nederlanden, deel VIII, biz. 627 uit 1750 meedeelt lijkt niets bijzonders (we citeerden het reeds) maar er valt wel wat uit op te maken. In een stuk uit 1771 in het Amsterdamse Archief wordt gewag gemaakt van ,,vrugtbare weiden, die door de Eylanders onderling worden beweyd en gehooid”. Op gemene kosten werden de zomerkaden gerepareerd. Dat wijst op oudheid. Dat eerst na 1750 een landers¬ kerk zou zijn ontstaan is weinig aannemelijk. Het Urker hooiland is verdeeld in tien stukken van uiteenlo-

109
vanaj ae vuurtoren had men een schitterend uitzicht over de haven, hetdorp en het weiland. De Bethelkerk torst noghetoudetorentje, dat in 1906 werd vervangen. Deschoollinksonderstondop dezelfdeplek waar later de Wilhelminaschool werd gebouwd.

Bij deput op de Berg. Rechts bovenaan de laatste herinnering aan het interneringskamp, tot ver na de Tweede Wereldoorlog als woonhuis in gebruik (,,’t witte ussien"). De Berg was alsspeelplaats bij dejeugd geliefd.

110
Foto boven: De oudste huizen van het eiland waren die N.O. van het kerkje aan de zee, enigszins in de luwte van de Berg. Boven de huizen is het weiland te zien met links de zandige „Noord”.

Foto onder: Vanafde trans van de toren van het kerkje aan de zee ontrolde zich naar het Zuiden ditpanorama. De huizen, gebouwd na 1880, geven een diversiteit aan bouwstijlen te zien.

Ill

pende grootte en vorm. Elke verdeling kent 28 repen, „stammen”. Dat doet denken aan geslacht of familie. De mark ,,de landerskerk” blijkt uit stammen te zijn opgebouwd”. Overblijfsel in splintervorm van oude geslachtenorganisaties? (biz. 47). Men maakt onderscheid tussen dorpscommunisme der marken en familie-eigendom aan grond, een soort particuliere eigendom. Nu hoeft de tegenstelling niet zo scherp te zijn. Uit familiebezit kan door uitbreiding van het geslacht of samenwoning met andere geslachten een mark - naar - latere - opvatting ontstaan. Nog een aanwijzing is, dat de namen der huidige rechthebbenden niets te maken hebben met de namen van stroken land. Van Blom gaat dan in op de toestand van 1769 en 1838. Van welke draagkracht was de verdeling in 1769? Een correctie van lang bestaande toestanden, of greep het dieper in? De stammen ,,wandelen”. De landerskerk regelt de beurten en zorgt voor het instandhouden van de paaltjes die de grenzen aangeven. De oude indeling hield rekening met het gehalte van de grond. Er was doorgaans alleen overdracht van recht na sterfgeval. Slechts enkele malen gebeurde dat in andere gevallen, maar zonder notariele akte. Strikt bewijzen, dat in deze stammen iets als splitsing van oude geslachten voortbestaat, doet de namenrij der stammen zeker niet. De meeste namen duiden een of twee personen, niet families, aan: men lette op de talrijke voornamen. Misschien zijn er ook bijnamen onder: Jakke voor drie erfgenamen kan niet een talrijk „geslacht” zijn geweest. De schout C.J.Romkes was een schout en niet een geslacht en Moeie met haar 18 kruidels (ruim wintervoer voor een koe) nauwelijks een erftante. De namen zijn, zeg, 18e eeuws. De gewoonte om stukken land of huizen te personifieren (naar wie vroeger bezaten) is bekend en staat buiten verband met een ordening naar geslachten. Maar ja, dat „stam”. Kan dit iets anders dan familieverband hebben aangeduid? Het wandelen is te verklaren om versnippering te ontgaan. Zo laat zich gemeenschappelijk recht verklaren. Van Blom drukt zich dus heel voorzichtig uit. Zijn conclusie, die voor mij minder doorzichtig is, laat ik hier woordelijk

112
volgen: „Ongerijmd lijkt dus de onderstelling niet, dat eens het Hooiland onder families (stammen) verdeeld was, dat het woord „stam” behouden bleef voor de grond-aandelen dier families als algemene soortnaam, terwijl elk exemplaar van de soort eens een eigennaam aan een toen rechthebbende voorgoed heeft ontleend, en dat slechts bij een dier rechthebbende groepen de verwantschap van vroegere rechthebbenden in den groepsnaam „stam” tot nu toe bewaard is gebleven. Het Urker Hooiland zou dan zijn een mark opgebouwd uit familieverbanden.” (Tot zover de samenvatting van Van Bloms artikel).

A.C. de Vooys gaat in een Beknopte Sociographie (biz.243259 van ,,Het Eiland Urk”) op deze oude toestand nader in: „Het weiland valt uiteen in grasland en hooiland. Het grasland was vroeger verdronken land, zooals duidelijk blijkt uit de kaart van Schilling (1791). Dit verklaart waarom dit gebied gemeentebezit is; het is de Nink (is de enk, gemeente gronden). Ieder kan hier tegen f. 30,-- - 40,-- per stuk zijn vee laten weiden. Het hooiland toont ons een ingewikkelde bezitsverhouding, die reeds uitvoerig door Van Blom beschreven is in zijn studie: „Dorpscommunisme uit geslachtsbezit? Naar aanleiding van Urk en West-Ameland”. Onder verwijzing naar zijn artikel wordt hier slechts een enkele kantteekening gemaakt en de tegenwoordige ontwikkeling geschetst. Van Blom geeft geen verklaring waarom men de 10 stukken ieder in 28 deelen ver¬ deeld heeft, waardoor de extreme versnippering in 280 stukjes is ontstaan. Is dit (zooals in Rusland is geschied) vanwege de verschillende opbrengst op de perceelen? Van Blom geeft een opdeeling in 28 deelen. Gaan we nu de namenlijst na, dan vinden we ook juist ongeveer 28 namen voorkomen in de 18e eeuw. Hieruit zou dus kunnen blijken, dat ieder geslacht op het eiland aandeel in het hooiland had. Hoe zijn dan de verschillende groottes van de percelen te verklaren? Ligt dit misschien in het verschil in aantal kinderen? Sociale differentieering lijkt me voor dien tijd uitgesloten. Tegen het recht van de vee- maar niet- hooiland bezitters om hun vee toch op het afgemaaide hooiland te laten lopen, is

113

Waarnu de huizen van Wijk 7staan, liep vroegerhetprikkeldraadhek dathet wetland van hetdorp scheidde. Defotoonderisgesitueerdachter het bedrijfvan Jan Pasterkamp (Jan Woord), een lander die naast boer ook nog slager en drogist was.

114
in den laatsten tijd een hevige oppositie ontstaan. De hooiland-eigenaren willen hun bezitsrecht doen gelden en wenschen geen andermans koeien op hun land. Het aantal eigenaren, dat in 1769 28 bedroeg, is nu tot 13 ingekrompen, die nog steeds ijverig bezig zijn de beurttrekkingen op te koopen en aansluitend gebied te verwerven. Ook is men al vele jaren doende om tot ruilverkaveling te komen; volgens de jongste begrooting zal men waarschijnlijk dit jaar ertoe overgaan. In het geheel zijn er ongeveer 80 koeien; deze zijn bijna uitsluitend het bezit van niet-visschers, vooral van den middenstand, als bakker, slager enz. Het hooiland levert lang niet genoeg hooi voor den winter, zoodat steeds vanuit Kampen moet worden aangevoerd.”
Het is prijzenswaardig dat De Vooys een antwoord probeerde te vinden op vragen die Van Blom liet liggen; of hij daarin geslaagd is blijft echter zeer de vraag.

In West- Friesland Oud en Nieuw 18 (1946) biz. 116-120 staat een en ander te lezen over het redden van hooilandpaaltjes met merken, die bijna verbrand waren, toen het land verkaveld werd. Het artikel van J.C.Kerkmeyer geeft een samenvatting van de studie van D. van Blom. „In 1913 hadden slechts drie stammen ieder maar een deelgerechtigde. Bij de andere stammen waren meerdere deelgerechtigden, zodat het gebruik voor de hooiing „wandelt”. Soms werd dit ook afgekocht. Elk jaar bepaalde het bestuur der Landerskerk de beurten. Het bestuur zorgde ook voor de instandhouding der gemerkte paaltjes. Bij het maaien werden van paaltje tot paaltje lijnen gespannen. Er is geen bewijs, dat in deze stammen iets als een spitsing van oude geslachten voortbestaat. Alle stukken gronds heten stam. Hoe men tot deze verdeling en regeling van het Urker Hooiland is gekomen, is zover mij bekend nog niet opgelost. Het zou kunnen zijn een mark, opgebouwd uit familiebanden. We zouden zo graag teruggaan tot den oorsprong van dit gebruik en tot het ontstaan van de merken.”

115