De toekomst van het Amazonewoud
De toekomst van het Amazonewoud
PITOU VAN DIJCK & SASKIA PFAELTZERColofon
De toekomst van het Amazonewoud
LM Publishers
Voorhaven 129
1135 BP Edam
info@lmpublishers.nl
www.lmpublishers.nl
© 2023 LM Publishers
Eindredactie: Maja Haanskorf
Illustraties: Saskia Pfaeltzer
Vormgeving: Erik Rikkelman, Studio Rikkelman
Kaarten: Google Maps
Productie: High Trade B.V., Zwolle
ISBN 9789460229756
Deze publicatie is mede mogelijk gemaakt door
IUCN National Committee of the Netherlands (IUCN NL)
Inhoudsopgave
Voorwoord 7
Ontdekking en verovering 11
Tierra, tierra 11
De nieuwe wereld 16
Conquistadores en het goud van de Inca’s 18
De grootste rivier door het grootste woud 22
Bandeirantes, inheemsen en jezuïeten 26
Een gaucho in het Amazonewoud 29
Economisch platform de Amazone 32
Schoonheid 35
Je weet niet wat je ziet 35
Tekenen in rotsen en klei 39
Koloniale verbeelding 41
Botanische illustraties 45
Het fotografisch oog 54
Bedreigingen 57
Bodemschatten te over 75
Pachamama 61
Wegen door het woud 65
Onder water 69
Houtkap, runderen en soja 73
Een woud voor de toekomst 75
Een nieuwe agenda 75
Wat een bos waard is 78
Helden met een visie 81
Bescherming van het woud 85
Grondeigendom 89
Reservaten 93
Sting en de Kayapo 97
In de voetstappen van Rondon 101
Maatregelen 103
Misdaadbestrijders in actie 108
De onzichtbare dierenwereld 113
Zwerflandbouw 118
Boslandbouw als alternatief 120
Fruit en ‘superfood’ 122
Overheerlijke cacao 124
Het succesverhaal van de paranoot 126
Duurzaam bosbeheer 128
Schooltuintjes in het regenwoud 131
Na gefaalde bescherming: herbebossing 132
De strijd tegen klimaatverandering 133
Nieuwe aanplant 135
Dorpsbewoners 137
Salgado’s kijk op bomen 139
Wij en het woud 141
Betalen voor ecodiensten 141
REDD+ 143
Buen Vivir 145
Afhankelijkheid van grondstoffen 147
Twee achilleshielen 149
Ketens van vlees en soja 152
Op zoek naar de herkomst 154
Handelsverdragen 156
Soja: een lastig geval 159
Klimaatbeleid 161
Het vlees van de toekomst 163
Algen op het menu 165
Insecten op smaak 167
Het eetbare bos 168
Amazonevriendelijke recepten 172
Victoria Amazonica 181
Milieucriminaliteit en strafrecht 181
Van grauw naar groen 184
Dank 189
Geraadpleegde literatuur 190
Voorwoord
Het regenwoud van de Amazone is rijk aan kleuren. Het sprankelende groen van boombladeren, het strakblauw van een opgeklaarde hemel na een regenbui, het dieprood van de ondergaande zon boven de brede, traag stromende rivieren. Het scala aan kleurschakeringen verschuift met de uren van de dag. Behalve in de weken voor de regentijd, de periode van de vele bosbranden. Dan overheerst een donker kleurenpalet van gitzwarte rookslierten die boven de bosrand hangen, en van bruine modderplekken in het stilstaande water van de plassen tussen de verkoolde boomstammen. De lucht verandert in grijsblauw. Wanneer regenwolken het smeulende bos doven, is er weer ruimte voor de heldere tinten van het woud.
Er zijn veel woorden besteed aan de zwarte toekomst die het Amazonewoud en daarmee onze planeet te wachten staat. Ook dit boek gaat over de toekomst van het bos, geen donkere, maar een stralende toekomst waarin we verder verlies van de schoonheid van de natuur, de biodiversiteit en de ecologische waarde voorkomen. De redding van het regenwoud en de savannes in het Amazonegebied is niet een fantasie, maar een mogelijke werkelijkheid. Evenmin is de verdere aantasting van het woud een onomkeerbaar en onherroepelijk proces. We hebben niet te maken met een onvermijdelijke loop van de geschiedenis, maar met een proces waar we zelf bij betrokken zijn. De toekomst van het grootste regenwoud op onze planeet ligt in onze handen; het is de grootste uitdaging die we moeten aangaan.
Vijfhonderd jaar terug is het Amazonewoud ontdekt aan de oevers van een tot dan onbekend continent. Sindsdien zijn avonturiers en gelukzoekers vanuit Europa er per zeilschip heen gevaren. Steeds dieper trokken ze het fascinerende regenwoud in, op jacht naar rijkdom. Vanaf het begin waren er plundertochten om het goud en hout te roven. Aan boord van de schepen bevond zich ook een handvol wetenschappers, botanisten en beeldend kunstenaars. Zij kwamen niet uit roofzucht, maar uit nieuwsgierigheid naar de natuurlijke schoonheid van het uitgestrekte gebied. Die wilden ze ervaren, onderzoeken en uitbeelden. Hun nalatenschap van tekeningen, schilderijen en geïllustreerde boekwerken vormt een bron van kennis en inspiratie, nu wellicht meer dan ooit tevoren.
De echte aantasting van het woud die de toekomst van het gebied dramatisch bedreigt, is van veel recenter datum. Niet meer dan zestig jaar terug, veel langer is het niet. De huidige productie van soja, rundvlees en palmolie voor een steeds toenemende wereldbevolking laat veel diepere sporen achter. De verwoestende krachten van nu slaan sneller en harder om zich heen dan vroeger. Haast is dus geboden. Uitstel en vertraging maken het alleen maar moeilijker en kostbaarder om het woud te redden, als het dan nog mogelijk zou zijn. Dat is de essentie van dit boek: in woord en beeld tonen wat we kunnen doen om
verdere aantasting van dit natuurgebied met wouden en savannes te stoppen en herstel in gang te zetten. Redding is de agenda van de toekomst.
Een team van deskundigen heeft geholpen bij het in kaart brengen van de bedreigingen van het Amazonegebied en vooral van de stappen die nodig en mogelijk zijn om het woud te behouden. Ze hebben inzichten aangedragen vanuit verschillende wetenschappelijke disciplines waaronder bosbouw- en landbouwkunde, geschiedenis, recht en criminologie, economie, antropologie en diergeneeskunde. Samen bieden ze een realistisch beeld van een mogelijke, kleurrijke toekomst van dit unieke gebied. Hun namen vindt u in het dankwoord.
Pitou van Dijck
Ontdekking en verovering
Tierra, tierra
Drie zeilschepen varen over de lege oceaan. Het water is rustig, de wind zwak. De bemanningen voeren hun dagelijkse routine uit, ze schrobben de houten dekken en herstellen de zeilen. Aan de westelijke horizon is nog steeds niets te zien. Cristobal Colón, beter bekend als Columbus, leidt het flottielje dat is vertrokken uit de havenplaats Palos de la Frontera in Andalusië, in het zuiden van Spanje. Hij bevindt zich aan boord van de Santa María, het grootste en traagste van de drie schepen. Het wat kleinere karveel Pinta staat onder commando van Martín Alonso Pinzón, de eerstvolgende in hiërarchie. Diens jongere broer Vicente Yáñez Pinzón is commandant op het derde schip, de Niña, een karveel dat is vernoemd naar zijn eigenaar Niño. Net als de twee broers is het grootste deel van de bemanning afkomstig uit Palos de la Frontera. Columbus, die uit Genua komt, is eigenlijk een buitenstaander in dit gezelschap.
Op geen van de drie schepen zijn militairen aan boord. Dit is een expeditie om een zeeroute te ontdekken, niet om land te veroveren. De inzet van de tocht is het vinden van een zeeweg naar Oost-Azië. Al eerder, in 1275, vertrok Marco Polo voor een zeereis in oostelijke richting naar dit gebied vanuit de machtige stadstaat Venetië. Hij kwam aan in Cathay, de naam die toen voor China werd gebruikt. Columbus droomt er al jaren van aan te tonen dat Azië ook bereikt kan worden via een zeeroute naar het westen. Over kaarten beschikt hij niet en hij weet niet hoe groot de afstand tot Cathay zal zijn. Het instrumentarium is beperkt en de navigatietechnieken zijn gebrekkig. Hij is er zelfs niet zeker van of de aarde wel rond is.
Tot de Canarische Eilanden is de zeeroute al in kaart gebracht en door veel kapiteins bevaren. Columbus laat er nieuwe voorraden groente, fruit, vee en wijn inslaan en zet vervolgens koers in westelijke richting. Dan volgt de eindeloze, lege en onbekende watervlakte van de Oceaanzee; de naam Atlantische Oceaan bestaat nog niet. De bemanning wordt met de dag onzekerder en twijfelt over de koers en de bestemming. Dan komt
33 dagen na het vertrek van de Canarische Eilanden het moment waarnaar ze allemaal zo intens verlangd hebben. Er waren al steeds meer tekenen, een drijvend stuk boomstam, een vogel in de lucht, die erop wezen dat land nabij moest zijn. In de nacht van donderdag 11 op vrijdag 12 oktober 1492 ziet de 23-jarige matroos Juan Rodríguez Bermejo vanaf de Pinta, die vooraan vaart, als eerste land. Hij schreeuwt de lucht uit zijn longen: “Tierra, tierra!” De bemanning juicht, slaat een kruis, knielt en dankt God voor de redding. Vroeg in de ochtend gaat Columbus met de kapiteins van de andere twee schepen en een paar manschappen aan land. Ze stappen in een kleine, bewapende roeiboot en waden door het ondiepe water aan de rand van het strand. Daar maken ze een gat in de grond en planten er de banier met het Spaanse groene kruis waarop de letters F en Y staan met daarboven de Koninklijke kroontjes. Daarmee claimen ze plechtig, zoals vastgelegd in het logboek, het grondgebied voor de Spaanse vorsten Ferdinand en Isabella, los reyes católicos, de katholieke vorsten. Vanaf de bosrand ziet een groepje naakte inheemsen in opperste verbazing het tafereel aan.
De zeevaarders begrepen bij de nadering van het land al dat dit niet Cathay was, het drukke welvarende kustgebied waarover Marco Polo had bericht. Integendeel, ze zien een beboste kuststrook waar niets getuigt van enige economische activiteit. Geen drukte van zeilschepen, maar enkel wat losgeslagen boomstammen en overvliegende vogels, zoals Columbus teleurgesteld vaststelt in zijn scheepsjournaal. Waarschijnlijk zijn ze beland op een van de eilanden van de Bahama-archipel. Columbus doopt de landingsplaats San Salvador, de Redder, om God te danken voor de behouden overtocht.
Is de missie van de expeditie geslaagd? Het hangt er maar vanaf hoe je er tegenaan kijkt. Hoe prachtig de pas ontdekte, nieuwe, tropische wereld ook mag zijn, het gaat Columbus, net als de Spaanse koningen en menig ander in die tijd, om de route naar de oost. Columbus heeft het doel van zijn reis dus niet bereikt. Om later na terugkomst in Spanje zijn eer te redden, rest hem niets anders dan opnieuw de zeilen te hijsen en de steven naar het westen te wenden, weer over de Oceaanzee. Hij probeert het daarna nog een derde en zelfs een vierde keer. Tijdens de derde expeditie bereikt hij weliswaar niet Cathay, maar wel dat andere, nog niet ontdekte continent.
De nieuwe wereld
Voor zijn derde poging vertrekt Columbus op 30 mei 1498 uit de haven van Sanlúcar de Barrameda in zuidelijk Spanje. Er is haast geboden, want ook Portugese zeevaarders zijn op zoek naar nieuwe routes en bovenal naar de rijkdom die daar ergens aan het eind van de regenboog ligt te wachten op wie er het eerst bij is. In de hoop zoet water te vinden in de omgeving van het eiland Trinidad, komt Columbus op 1 augustus 1498 aan bij de delta van de rivier de Orinoco, de op een na grootste afwatering van het Amazonegebied. De overstelpend grote hoeveelheid zoet water waarin ze terechtkomen, wijst op een brede rivier en, niet onwaarschijnlijk, een grote landmassa waar die rivier doorheen stroomt. Op 5 augustus zet Columbus voet aan land. In zijn journaal schrijft hij bij 14 augustus de historische woorden: “Ik geloof dat dit een heel groot continent is dat tot nu toe onontdekt is gebleven.” Hij heeft het vasteland, terra firme, van Zuid-Amerika bereikt. Ver achter de kustvlakte en savanne strekt zich het Amazonewoud uit waar de Orinoco ontspringt. Veel tijd om het nieuw ontdekte continent te verkennen en in kaart te brengen, rest hem niet. Het woud trekt hij zeker niet in. Hij vertrekt en laat Zuid-Amerika achter zich.
Het zal Vicente Pinzón zijn die de Amazone ‘ontdekt’. Ook deze kapitein, die Columbus al op diens eerste reis vergezelde, ging weer aan boord en vertrok in december 1499 met vier schepen naar de kust van Brazilië. Op 26 januari 1500 bereiken ze de kust, ongeveer ter hoogte van Pernambuco. Vandaar volgen ze de kustlijn in noordwestelijke richting en komen langs de monding van de Amazonerivier. Maar dat hebben ze op hun kleine schepen niet in de gaten. De afstand tussen de noordelijke en zuidelijke oever van de rivier bedraagt 330 kilometer. Daartussen ligt het eiland Marajó; er is dus een ‘noorderen zuiderkanaal’ waar de enorme watermassa van de Amazonerivier doorheen stroomt. Waar in die ruimte de zee ophoudt en de rivier begint, is vanaf een laag schip moeilijk te bepalen. Vreemd is het dus niet dat Pinzón tweehonderd mijl de rivier opvaart met de gedachte dat hij zich in een inham van de oceaan bevindt. Veel meer dan een paar vissershuisjes en hutten zijn er niet te zien.
Nu het bestaan van het continent bekend is en verschillende landen zich haasten om de potenties en rijkdommen in kaart te brengen, rijst de vraag wie er de macht heeft. Al snel na de ontdekking door Columbus voor de Spaanse koningen in oktober 1492, bepaalt de Spaanse paus Alexander VI dat al het gebied ten oosten van een denkbeeldige lijn over de oceaan, op 480 kilometer westelijk van de Kaapverdische Eilanden, toevalt aan Portugal. Al het gebied ten westen van die lijn valt toe aan Spanje. In 1494 wordt die lijn verlegd ten gunste van Portugal. Dat land gaat pas in 1530 over tot kolonisatie van het aan haar toebedeelde territorium, wat praktisch gezien niet veel betekent. Portugal heeft nauwelijks de capaciteit om de kuststreek van het enorme gebied te controleren. Het Atlantisch woud langs de kust, vanaf de monding van de Amazonerivier tot aan de Río de la Plata in het zuiden, kan dan ook gemakkelijk geplunderd worden. Vooral het rode hout van de
pernambuco, een boom die beter bekend is als pau brasil, moet het ontgelden. Het prachtige hout blijkt zeer geliefd bij handelaren, waar ze ook vandaan komen. In hoog tempo wordt het woud weggekapt.
Conquistadores en het goud van de Inca’s
Columbus en Pinzón zijn zeevaarders, ontdekkingsreizigers, zeilers of ‘navigateurs’ die onbekende zeeën doorkruisen en niet eerder door Europeanen betreden kustgebieden in Zuid-Amerika in kaart brengen. Ze meten de baaien, de dieptes van inhammen en brengen de loop van rivieren in kaart. Die kaarten zijn goed beschermde geheimen waar de concurrentie jacht op maakt. Schilders en tekenaars aan boord van de schepen leggen met pen en penseel vast wat ze zien: de landschappen, planten, dieren en mensen. Lang blijven ze niet in die groene zee. Zij zijn niet de veroveraars die het gebied intrekken op zoek naar rijkdom, die komen later. Na de ontdekking van de nieuwe wereld volgen de ontwikkelingen elkaar razendsnel op. Er komt al spoedig een aanzwellende stroom van gelukzoekers en criminelen op gang die hun leven wagen en naar de istmus trekken, de smalle landengte bij Panama, vanwaar ze verder het vasteland intrekken. Een van de eersten is Francisco Pizarro die in 1509 uit Spanje naar Zuid-Amerika vertrekt. Hij zal in de vele jaren die hij in het continent doorbrengt, tot zijn gewelddadige dood op 26 juni 1541, de reputatie opbouwen van de ultieme wreedaard, de genadeloze veroveraar op jacht naar goud en roem. Hij is de eerste Europeaan die over de istmus trekt en vanaf daar over de Pacifische Oceaan uitkijkt die uiteindelijk naar Cathay leidt. Maar hij is daar niet in geïnteresseerd. Hij verovert Cuzco, de hoofdstad van het Incarijk, en benoemt zichzelf tot onderkoning van het gebied. Het betekent de ondergang van het Incarijk en het bevestigt de suprematie van de Spaanse veroveraars, de conquistadores, in wat nu Peru heet.
Je geluk beproeven in de nieuwe wereld stelt extreme eisen aan moed, wilskracht, doorzettingsvermogen en fysieke conditie. Moerasvlaktes, bergruggen, wouden; de ene na de andere barrière moet genomen worden. En niet te vergeten zijn daar de inheemse bewoners die hun gebied beschermen tegen de indringers. Voorop gaan de krijgsheren te paard. Zij leiden de expeditie en financieren die vaak. In hun gevolg lopen de gelukzoekers en avonturiers, soldaten en huurlingen, ondersteund door honderden inheemse dragers en verzorgers. Francisco Pizarro en al die andere veroveraars trekken met hun troepenmacht verder op naar het Incarijk, waar volgens de geruchten het goud in overvloed wacht. Ze hebben hun arme geboortestreek in Spanje verlaten en beginnen aan een levensgevaarlijk avontuur waarvan velen niet terugkomen. Het zijn niet alleen Spanjaarden, maar ook avonturiers uit Engeland en Duitsland. Bijna geen van hen zal het begeerde goud met eigen ogen te zien krijgen. Behalve dan de gouden sieraden, religieuze symbolen en ornamenten van de Inca’s die worden geroofd en omgesmolten. Ook onvindbaar is de man van goud, El Dorado, over wie toch zo velen met zekerheid weten te vertellen waar hij zich bevindt. Hoe hij er uitziet en waar dat meer van goud is waarin hij zich onderdompelt, zal voor altijd een raadsel blijven. Francisco Pizarro en zijn jongere broer Gonzalo staan model voor de bloeddorstige, gewelddadige, niets ontziende veroveraars, totaal geobsedeerd door het vinden van goud.
De jacht van Gonzalo op het goud van de Inca’s is een iconisch verhaal van hebzucht, verraad, afzien en verlies. Maar ook van doorzettingsvermogen, intelligentie en moed, getoond door zijn luitenant Francisco Orellana. Samen hebben ze de leiding over wat zonder overdrijven de meest spectaculaire ontdekkingstocht is die ooit heeft plaatsgevonden in het Amazonewoud. Gonzalo Pizarro is door zijn oudere broer in 1541 benoemd tot gouverneur van de op de Inca's veroverde stad Quito, hoog in het Andesgebergte. Het gerucht gaat dat in het woud ten oosten van de stad het mysterieuze en nog onontdekte El Dorado gelegen moet zijn. Hij twijfelt niet en organiseert een expeditie om op verovering uit te gaan. Rond de 340 huurlingen en vierduizend inheemsen worden bijeengebracht en in februari 1541 vertrekken ze. Onder leiding van Pizarro en Orellana trekken ze over de bergen en door het woud naar de Río Coca en de Río Napo, rivieren die diep in het Amazonewoud liggen. De expeditie loopt uit op een drama. De groep mannen verdwaalt in het bos, wordt aangevallen en misleid door de inheemsen die hen naar alle kanten sturen, wanneer ze erachter proberen te komen waar het goud te vinden is. Van ellende, honger, ziekte en uitputting heeft Pizarro tenslotte geen andere keuze dan terugkeren naar Quito met wat er nog over is van zijn troepen.
De grootste rivier door het grootste woud
Na de opdeling van de expeditiemacht en het vertrek van Gonzalo Pizarro, gaat Francisco Orellana met 57 mannen aan boord van een schip dat ze zelf hebben gebouwd. Het is niet meer dan een klein, primitief, houten schip dat ze San Pedro dopen. Het is inmiddels kerstmis 1541 en voor hen stroomt de rivier Napo, niet ver van de plaats waar die in de Marañón uitmondt, de toenmalige benaming van de Amazonerivier. Maar daarvan weten ze dan nog niets. Niet veel later bouwen ze in de nabijheid van de nederzetting Aparia een tweede schip, de Victoria. Ze blijven daar twee maanden, totdat ze eind april 1542 vertrekken met onbekende bestemming, met de stroom mee. De stroming van de rivier is sterk, het water raast vanaf de hellingen van het Andesgebergte naar beneden de vlakte in. Tegen de stroom in varen, naar de plek waar Pizarro ergens met zijn mannen moet lopen, is onmogelijk. Ze zullen elkaar niet meer zien. De twee scheepjes van Orellana en zijn mannen varen in het midden van de rivier, uit angst vanaf de oevers met pijlen te worden beschoten. ‘s Nachts oriënteren ze zich op de sterren, overdag op de zon. Voedsel is schaars, veel gehuchten treffen ze verlaten aan en vis vangen ze nauwelijks. De voorraden die ze hebben aangelegd voor het vertrek bij de Río Napo raken al snel op.
Niet alleen voedsel is een probleem, maar ook de herhaalde aanvallen van vijandige inheemsen die hen dwingen alert te blijven. Aanval op aanval volgt vanuit snelle, wendbare kano’s. De inheemsen roeien snel, schreeuwen, slaan op hun oorlogsdrums, blazen op een soort houten trompet, schieten met pijlen, slingeren hun speren en halen uit met hun houten knuppels. Ze beschermen zich tegen de Spaanse pijlen met schilden, bekleed met dierenhuiden. Vanaf hun twee schepen gaan de Spanjaarden de inheemsen te lijf met hun zwaarden, schilden, krachtige kruisbogen en haakbussen. Vooral de haakbussen, een soort handkanonnen, zijn bedreigend door hun vuurkracht, geluid en rookwolken, maar vaak functioneren ze niet door de vochtigheid van de omgeving. Tekort aan voedsel dwingt de Spanjaarden om aan land te gaan, vanaf hun schepen wadend door de rivier naar de oever. Ze dringen nederzettingen binnen waar ze de bewoners verjagen en degenen die niet snel genoeg kunnen vluchten, worden door hen verwond of gedood. Ze vinden er schildpadden, ingesloten tussen palen aan de rand van de rivier, en een overvloed aan vissen die in vijvers worden gekweekt. In de huizen treffen ze maïsbrood, pinda’s en honing van bijen aan. De inheemsen beschikken in goede tijden over ruime hoeveelheden vruchten zoals ananas, bananen en avocado’s en over groenten zoals zoete aardappelen. Maar het ontbreekt de Spanjaarden aan rust en tijd voor een maaltijd, steeds weer vallen de verjaagde bewoners van de nederzetting vanuit het woud aan en vliegen de pijlen vanaf de kano’s op de indringers af. Veel Spanjaarden raken in de almaar terugkerende gevechten gewond naarmate ze verder de rivier afvaren.
Dan volgt op donderdag 24 juni een onthutsende confrontatie met een groep vrouwelijke krijgers aan de oever van de rivier. De dominicaner monnik Gaspar de Carvajal, die
ook aan boord is, trekt hun aandacht, wellicht door zijn opvallende kleding. De vrouwen schieten hun pijlen op hem af en een daarvan treft hem tussen de ribben. Hij wankelt, maar – zoals hij later beschrijft – overleeft de aanval dankzij zijn dicht geweven habijt dat zijn hele lichaam vanaf de schouders tot op de voeten bedekt. Daardoor kan de pijl niet diep genoeg in zijn lichaam doordringen om fataal te zijn. Maar een andere pijl treft hem in zijn oog en doorboort zijn wang. Het wordt een furieuze en slopende strijd met handgevechten, waarbij de vrouwen in de voorste linie staan, vóór de mannen. De monnik ziet dat inheemse mannen die de strijd willen opgeven door de vrouwen worden doodgeknuppeld. Het gevecht gaat een uur door en uiteindelijk triomferen de Spanjaarden. Met hun zwaarden en onder bescherming van hun schilden lukt het ze zeven of acht vrouwen uit te schakelen die ze doodbloedend op de oever achterlaten. Gaspar de Carvajal verwerkt alles wat de Spanjaarden tijdens de reis meemaken in zijn verslag dat later als boek verschijnt en wereldberoemd zal worden. Daarin vermeldt hij ook dat de vrouwen, de Amazonas, groot zijn, een licht gekleurde huid hebben en geheel naakt zijn, afgezien van hun geslachtsdeel dat bedekt is. Hun lange haren dragen ze in vlechten om hun hoofd. De Spanjaarden zetten hun tocht voort, verder stroomafwaarts. De rivier wordt steeds breder, ze naderen de monding en leggen aan, ergens in dat eindeloos grote, waterrijke gebied met zijtakken, kanalen en kreken, zandbanken en eilandjes. Om verder te kunnen, moeten ze de schepen zeewaardig zien te maken. Van lianen maken ze belijning, van palmbomen een mast en van hun Peruaanse lakens een zeil. Zo varen ze
op zaterdag 26 augustus 1542 vanuit de monding van de rivier de zee op. Voor het eerst, voor zover we dat weten, is de Amazonerivier, toen nog zonder die naam, geheel bevaren. Francisco Orellana’s naam zal voor altijd met die ongelooflijke prestatie verbonden zijn, dankzij het fantastische reisverslag van Gaspar de Carvajal.
Inmiddels is het acht maanden geleden dat ze afscheid hebben genomen van Gonzalo Pizarro en zijn mannen, in de nabijheid van waar nu het stadje Iquitos ligt. Eenmaal op zee zeilen ze met hun twee schepen in noordelijke richting, zo dicht mogelijk bij elkaar, terwijl ze de kust nauwlettend in het oog houden. Met een gunstige, krachtige wind lukt het ze om zonder verdere tegenslagen in negen etmalen voor de kust van de Guyana’s langs te varen en uiteindelijk aan te komen bij de monding van de Orinocorivier en het eiland Trinidad. Ze bereiken Cubagua, het minuscule eilandje net ten zuiden van het veel grotere eiland Margarita, waar een Spaanse vestiging is met een haventje en een paar faciliteiten. Op 11 september 1542, tegen drie uur in de middag, is de reis volbracht. Van de 57 man die aan de tocht zijn begonnen, hebben 43 het overleefd. Gaspar de Carvajal overhandigt zijn reisverslag aan de officiële Spaanse geschiedschrijver Gonzalo Fernández de Oviedo, voordat hij terugkeert naar zijn klooster in Peru. Het reisverslag verschijnt onder de titel Relación del nuevo descubrimiento del famoso río Grande de las Amazonas ofwel Verslag van de nieuwe ontdekking van de beroemde Río Grande van de Amazones. De geschiedschrijver concludeerde destijds dat deze expeditie “een van de meest memorabele gebeurtenissen is geweest die de mensheid tot stand heeft gebracht.”
De historische en adembenemende tocht over de Amazonerivier is gloedvol en met veel detail beschreven. Het relaas is fantastisch om te lezen en brengt je tot op het puntje van je stoel. Maar is het ook waar? Veel historici hebben vraagtekens geplaatst bij het verslag van de monnik en het als een overtrokken en ten dele verzonnen voorstelling van zaken terzijde geschoven. Daar komen hun latere collega’s toch weer gedeeltelijk op terug. Zo is bijvoorbeeld lang de gedachte gekoesterd dat de passages over de grote bevolkingsdichtheid langs de rivier overdreven zijn. Maar later onderzoek heeft aangetoond dat de inheemsen wel degelijk geconcentreerd woonden langs de oevers van de rivieren en daar leefden van jacht, kleinschalige landbouw op stukjes vruchtbare aarde, veehouderij, visvangst op de rivieren en visteelt in vijvers. Precies zoals het verslag ons vertelt. Hedendaags onderzoek wijst erop dat voor de komst van de Europeanen het Amazonegebied waarschijnlijk bewoond was door twintig tot dertig miljoen inheemsen en dat er ommuurde vestigingen bestonden die met elkaar verbonden waren door wegen. Zaken die lang voor onmogelijk werden gehouden.
Intussen klinkt de lokroep van El Dorado steeds luider, wat en vooral waar dat ook mag zijn. In veel West-Europese havens stappen gelukzoekers aan boord. Duitsers en Engelsen zoeken in de Guyana’s, in de vallei van de Orinocorivier, in de laaglanden, de kale vlaktes en eigenlijk overal naar het verborgen goud van de Inca’s. Zelfs paters en monniken trekken het woud in en wagen hun leven om de rijkdom aan te treffen en ermee naar huis terug te
keren. Niets schrikt hen af. De mythe van El Dorado zal nog enige decennia standhouden. De laatste serieuze en grootschalige poging het goud te vinden, wordt ondernomen door de Engelsman Walter Raleigh die twee expedities leidt aan de noordkant van het woud in de Guyana’s. Een jaar na zijn eerste expeditie, die hem geen goud oplevert, schrijft hij na zijn terugkomst in Engeland in 1596 zijn verslag met de destijds niet ongebruikelijk lange titel The discovery of the large, rich, and beautiful empire of Guiana, with a relation of the great and golden city of Manoa which the Spaniards call El Dorado. Naamsbekendheid levert het boek hem zeker op. De gepresenteerde vondsten en de claims over vindplaatsen van goud in de wouden ten noorden van de Amazonerivier met zelfs een begeleidende kaart, moeten velen hebben geïnspireerd deel te nemen aan een expeditie. In 1617 vertrekt Raleigh voor een tweede expeditie naar het gebied van de Orinocorivier in Guyana. Dit keer wordt de tocht hem noodlottig. Hij heeft voor zijn vertrek aan de Engelse koning James I moeten toezeggen een conflict met Spaanse troepen te vermijden, maar hij is wel degelijk met hen in aanvaring gekomen. Bovendien kan of wil hij bij terugkeer niet aangeven waar hij goud heeft aangetroffen. Daarop volgt de doodstraf die op 29 oktober 1618 wordt voltrokken. Dan valt ook het doek voor El Dorado. De man van goud en zijn mythische verblijfplaats zijn nooit gevonden. De tijd van goudjacht en expedities, die eindeloos lange tochten door het woud zonder ook maar een gram goud aan te treffen, is voorbij. Sommige gelukzoekers zijn zeker schatrijk geworden door de roof van het goud en het omsmelten van de sieraden die ze aantroffen in tempels en paleizen van de Inca’s. Maar de meesten raakten vooral hun gezondheid kwijt.
Bandeirantes, inheemsen en jezuïeten
De Portugese zeevaarders, die vertrokken vanuit Belém, de haven van Lissabon, hadden Brazilië in 1500 ontdekt. De kolonisatie van het nieuw ontdekte land begint echter pas rond 1530. Tegen die tijd zijn de Spaanse conquistadores verderop in het westen al bezig om het Incarijk te vernietigen en het verzamelde goud weg te roven uit de tempels en paleizen. De Portugezen zijn betoverd door het rode pau brasil dat ze aantreffen in het Atlantische woud langs de kust. Ook de Fransen hebben de schoonheid en waarde van het hout ontdekt en halen het weg onder de neus van de Portugezen. Wanneer je het grondgebied van Brazilië in ogenschouw neemt en dat afzet tegen het aantal Portugezen in die tijd, dan is het probleem duidelijk. Het is nauwelijks te bevatten dat een klein land als Portugal het voor elkaar heeft gekregen dat enorme oppervlak zo lang als kolonie te behouden. Hoe was dit mogelijk? Vooral in de beginfase hebben de bandeirantes een sleutelrol gespeeld bij de verovering van het territorium. Het doel van deze mannen die te paard vanaf de kust de binnenlanden intrekken is het in bezit nemen van gebieden en die toe te voegen aan het door Portugal gecontroleerde gebied. Met het planten van de vlag, de bandeira, bevestigen ze hun eigendom. Het gaat ze vooral om de minerale rijkdommen zoals goud, zilver en diamanten. De inheemse bevolking wordt in slavernij genomen. In het gebied dat rond 1530 door Portugal min of meer wordt gecontroleerd, wonen dan zo’n 2,5 miljoen mensen; in 1700 zijn dat er nog maar 1,5 miljoen. Steeds weer moet het tekort aan arbeidskrachten in de kolonie worden aangevuld met uit Afrika aangevoerde slaven en met inheemsen die door de bandeirantes gevangen zijn genomen.
António Raposo Tavares is een van de meest beruchte bendeleiders. Hij is geboren in 1598 in Alentejo, in het zuiden van Portugal, en vertrekt op twintigjarige leeftijd met zijn vader naar de kolonie. Daar vestigt hij zich in de nabijheid van São Paulo en begint een leven als bandeirante. Als ontdekkingsreiziger, avonturier, slavendrijver en goudzoeker onderneemt hij zeker drie veroveringstochten die hem naar de uithoeken van het land voeren. In 1628 maakt hij met negenhonderd kolonisten en tweeduizend inheemsen van de Tupistam jacht op verschillende groepen inheemsen, onder wie Tupi, Tememinos en Carijós. Tussen 1639 en 1642 is hij in het uiterste noorden van het continent bij Bahia en Pernambuco, waar hij samen met Portugese militairen strijdt tegen de Nederlanders die er een kolonie opzetten. Het hoogtepunt van zijn loopbaan is de organisatie van de grootste veroveringstocht die hij in 1648 begint. Hij vertrekt uit São Paulo met tweehonderd blanke bandeirantes en meer dan duizend inheemsen voor een tocht van ruim tienduizend kilometer. Eerst trekken ze naar het zuiden, dan gaat de colonne langs de Paraguayrivier in de richting van het Andesgebergte en daarna vervolgen ze hun route langs de rivier Marmoré. Er lijkt geen eind te komen aan de expeditie. Ze gaan nog verder noordwaarts en tenslotte trekken ze in oostelijke richting langs de Amazonerivier tot aan Belém, de versterking aan het zuidelijk kanaal bij de monding. De expeditie kent een extreem hoge prijs: alleen Tavares met 59 kolonisten en een paar inheemsen weten de krankzin-
nige tocht te overleven. Tot aan het eind van de achttiende eeuw zal de kolonisatie van Brazilië zich voortzetten in de voetsporen van deze bandeirantes.
Voor het verdere verloop van de geschiedenis in een groot deel van het Amazonegebied spelen de misiones kortstondig een belangrijke rol. Dit zijn posten die in verschillende regio’s zijn opgericht door Spaanse jezuïeten ter bescherming van inheemse dorpen. De meest noordelijke post ligt in Tefé op een verhoging in het landschap aan de Amazonerivier. Deze posten zijn een gewild doel voor de slavendrijvers die na de verovering van een post de inheemsen meenemen als buit. De staat en de particuliere investeerders die arbeidskrachten nodig hebben voor de landbouwbedrijven, nijverheid en mijnen willen het systeem van misiones afbouwen. Dan vallen de daar verzamelde inheemsen onder controle van de Diretório, de vertegenwoordiger van de koloniale overheid die de beschikbare arbeidskrachten in de nederzettingen kan toewijzen aan de verschillende soorten werkzaamheden. Het Amazonewoud wordt nog niet gezien als een gebied om op grootschalige wijze basisproducten voor eigen gebruik en export voort te brengen. De verbouw van suiker, cacao, katoen en koffie is geconcentreerd op grote plantages waar Afrikaanse slaven te werk zijn gesteld. Het voedsel voor de slaven wordt dan weer door kleinschalige inheemse boeren voortgebracht. Producten die wel afkomstig zijn uit het Amazonegebied zijn kleurstoffen, hout, medicijnen en rubber. Rubbertappen wordt vanaf 1820 een volwaardige economische sector.
De ontwikkeling van Brazilië blijft, net als van de andere landen in Zuid-Amerika, lang beperkt tot het kustgebied. Daar liggen de havens, de landerijen en de fabrieken waar hout, koffie en suiker worden bewerkt voor verscheping naar het moederland en andere bestemmingen wereldwijd. Aan de exploitatie van het ontoegankelijke en onbekende Amazonewoud wordt nog niet veel aandacht besteed. Een serieuze aanzet om die oriëntatie te doorbreken komt pas van Markies de Pombal die het Portugese rijk bestuurt van 1750 tot 1777. Hij beseft maar al te goed hoe kwetsbaar de positie van het moederland is ten opzichte van rivalen. Daarom wil hij de controle van Portugal over het woud veiligstellen. Ook wil hij de bijdrage van de kolonie aan de economische groei van het moederland vergroten. Daartoe stimuleert hij bedrijvigheid en liberaliseert hij de economie. De integratie van het uitgestrekte Amazonegebied in de nationale economie van Brazilië en de kolonisatie van het gebied blijven op de nationale agenda van Portugal staan, maar eigenlijk verandert er lange tijd niet veel. Dat gebeurt pas wanneer Brazilië en ook andere Latijns-Amerikaanse landen zich losmaken van het moederland en staatkundig onafhankelijk worden. De dekolonisatie komt op gang in het begin van de negentiende eeuw, wanneer Spanje bezet is door de legers van Napoleon. Dan breken er in heel Latijns-Amerika revoluties uit. Portugal moet in 1825 de soevereiniteit van Brazilië erkennen. Ook als zelfstandige naties blijven de voormalige kolonies economisch afhankelijk van de Europese landen.