VAN DE HOED EN DE RAND
CURAÇAOSE VLECHTCULTUUR SINDS DE SLAVERNIJ
Van de hoed en de rand
LM Publishers
Voorhaven 129
1135 BP Edam
info@lmpublishers.nl www.lmpublishers.nl
© 2023 – LM Publishers
Redactie Clazien Medendorp | Katerna Tekst & Redactie
Foto voorkant Jongeman tijdens Seú-festival, circa 2015 (foto: Bea Moedt)
Foto auteur Marjolein Annegarn
Foto titelpagina Jongetje met strohoed, 1928
Vormgeving Ad van Helmond
Productie Hightrade bv
ISBN 978-94-6022-986-2
Prentbriefkaart, begin 20e eeuw ‘Curaçao. Tejedoras de Sombreros’
Woord vooraf
Dit boek is een van de resultaten van een vijf jaar durend onderzoeks- en cultureel stimuleringsproject (2017-2022), ‘Traveling Caribbean Heritage’ (tch), met betrekking tot de geschiedenis en hedendaagse praktijk van cultureel erfgoed op Aruba, Bonaire en Curaçao. Dit project is gefinancierd door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (nwo) en gecoördineerd vanuit het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde in Nederland. tch was een samenwerkingsverband van kitlv, Erasmus Universiteit Rotterdam, University of Curaçao, University of Aruba en Stichting FuHiKuBo op Bonaire, samen met een twintigtal erfgoedorganisaties op de drie eilanden en in Nederland. Dit boek kan worden beschouwd als behorend bij de veel grotere tweedelige studie Antilliaans erfgoed - Toen en nu 1 en Antilliaans Erfgoed - Nu en verder 2, onder redactie van Gert Oostindie en Alex van Stipriaan, tevens de tch-projectleiders. Het verscheen in 2021 en telt twintig onderzoeksbijdragen van Antilliaanse en Nederlandse onderzoekers.
Dit boek gaat over het hoedenvlechten op Curaçao. Ook op de andere eilanden zijn strohoeden gemaakt, maar het centrum lag op Curaçao. Mijn belangstelling voor de Curaçaose strohoedencultuur ontstond naar aanleiding
van de vele sprekende historische foto’s die ik in de loop der jaren tegenkwam. Daar wilde ik ooit wat mee doen. Vandaar dat dit boek naast tekst, heel veel beeldmateriaal bevat, dat op zichzelf ook weer erfgoed is. Een groot gebrek van koloniale beeldcollecties is dat de afgebeelde lokale personen anoniem blijven, terwijl afgebeelde Europeanen veelal wel bij name worden genoemd. Daarmee lijkt de lokale bevolking vooral decor te blijven van de koloniale onderneming. Door nu juist de ‘gewone’ Curaçaoënaar in dit boek visueel centraal te stellen in de context van een typisch Curaçaos verhaal hoop ik iets van die koloniale anonimiteit te doorbreken en het verhaal toch een zichtbare persoonlijke dimensie te geven. Mochten lezers mensen op foto’s herkennen, geef dit alstublieft door via info@alexvanstipriaan.com.
Ik dank de beheerders van de belangrijkste beeldcollecties op dit gebied, waar ik dankbaar gebruik van heb gemaakt. Met name de Universiteitsbibliotheek Leiden (collectie kitlv), het Nationaal Museum voor Wereldculturen in Amsterdam/Leiden (collectie Tropenmuseum), het Stadsmuseum Tilburg (collectie Fraters van Tilburg), het Nationaal Archief Den Haag (collectie Van de Poll) en het Nationaal Archief Curaçao (collectie Fischer).
Verder gaat mijn dank uit naar Annemieke van der Veen die als studente geschiedenis in 1982 op Curaçao onderzoek deed naar de strohoedennijverheid en daar in 1984 in Leiden op afstudeerde. Ik heb veel gehad aan deze studie die ook vier decennia later nog steeds het enige serieuze onderzoek naar dit onderwerp is. Ook nu nog spreekt zij er met passie over.
Ten slotte wil ik speciale dank uitspreken aan degenen die mij op verschillende manieren bij dit onderzoek hebben geholpen: Alex Wallé, Genara Engelhardt, Rensley Victoria, Max Scriwanek, Petra Robben, Sinaya Wolfert, Bea Moedt, Luc Alofs en Gert Oostindie.
Seú, oogstfeest, Curaçao 2013 (foto Bea Moedt)Inleiding
Openbare feesten waar de Curaçaose identiteit wordt uitgedragen – en dat geldt evenzeer op Bonaire en Aruba, kunnen niet zonder gevlochten strohoed. Met name mannen dragen de hoed. Het is nog niet zo heel lang geleden dat, zeker buiten de stad, vissers en landbouwers ze dagelijks droegen. Op foto’s uit de jaren 1960 en 1970 is dat goed te zien. Vrouwen dragen en droegen ze niet of nauwelijks, zij hebben meestal de traditionele, gekleurde doek om het hoofd geknoopt. Maar het waren wel altijd de vrouwen die de hoeden maakten.
De strohoed, liefst met onafgewerkte rand, waardoor een soort strooien stralenkrans het hoofd omringt, is een symbool van traditionele mannelijkheid en de masculiene cultuur. Maar eigenlijk is de strohoed veel meer verbonden met de cultuurgeschiedenis en identiteit van de Curaçaose vrouw en deels ook met die van Bonaire en Aruba. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de verhalen waarmee sommige vrouwen nu nog met weemoed kunnen praten over hun moeders en grootmoeders die hoedenvlechtsters waren. De trots waarmee op de tentoonstelling Weaving History (Aruba Museum 2017) nazaten spraken over hun vlechtende voorouders spreekt boekdelen.
Mannen dragen de hoeden, vrouwen maken ze. Zo is het altijd geweest. Voor beide was het daarmee deel van hun identiteit, want het vlechten was een sociale bezigheid, die hen bovendien deed overleven. Hoedenvlechten
zorgde voor extra inkomsten in tijden van schaarste en gebeurde meestal in groepsverband.
Er is zelfs een tijd geweest dat bijna iedereen op Curaçao bezig was met hoedenvlechten en alles daaromheen: van ongeveer 1910 tot 1925. Dat is de kern van dit boek. Maar de strohoed heeft een lange voorgeschiedenis op het eiland, al zijn daar nauwelijks afbeeldingen van. En de nageschiedenis lijkt er vooral een van modernisering en verloren gegaan erfgoed.
Stills uit een video-interview op de tentoonstelling
Weaving Hats (Aruba 2017) waarin Calista Paalman de Cuba vol trots vertelt over haar tante Petronila Kock, geboren in 1895, die in Curaçao bij de nonnen leerde hoeden vlechten en later zelf op Aruba vlechtles gaf (foto’s Alex van Stipriaan)
Vandaar misschien dat de strohoed nu zo gekoesterd wordt. En dan met name de ruwe, onafgewerkte sombré en veel minder de gestijlde, modieuze panamahoed, die enige tijd overal in de westerse wereld in de mode was en sterk verbonden met het imago van de roaring twenties. Tegenwoordig komt die identiteit gevende strohoed uit onder meer Haïti, want op Curaçao is er vrijwel niemand meer die het vlechten ervan nog onder de knie heeft.
Het grote verhaal
Wanneer het vlechten van strohoeden in de Cariben is ontstaan is onduidelijk. En hoewel de Inheems-Amerikaanse culturen bekend staan om hun eeuwenoude prekoloniale traditie van het vlechten van korven en andere gebruiksvoorwerpen lijkt van hoeden bij hen geen sprake te zijn geweest. De hoeden zijn wel te zien vanaf de komst van de Europeanen en hun expansie van de slavernij. Slavenopzichters en anderen wilden zich tijdens hun werk beschermen tegen de tropische zon en ook slaafgemaakten begonnen hoofddeksels te dragen. Helaas zijn er weinig prenten of andere illustraties van de Curaçaose bevolking uit die tijd. Maar andere koloniën laten deze ontwikkeling duidelijk zien.
De negentiende eeuw
Op Curaçao en de andere Nederlands-Caribische eilanden zal dat niet veel anders zijn geweest, getuige de beschrijvingen uit die tijd. Zo schreef gouverneur Kikkert in 1817: ‘Men maakt hier een soort van gemeene stroohoeden die om derzelver lichtheid door de inwoneren gekogt en gedragen worden.’ 1 En in de jaren 1820 zag dominee Bosch
1 Geciteerd in H.D. Benjamins en Joh. F. Snelleman (red.), Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië, Den Haag/ Leiden: M. Nijhoff en E.J. Brill, 1914-1917, 362.
dat de bevolking van kleur doeken om het hoofd bonden ‘en daar boven op den strooijen hoed […] Aan dezen doek hechten zij eene zekere waarde, iets zwemende naar den eerbied, welke den Oosterling aan zijn’ tulband toedraagt, hetgeen ook daaruit blijkbaar is, dat een gevecht, hetwelk men wel eens onder Negerinnen, zeldzamer echter onder negers ziet, terstond van een’ meer ernstigen aard wordt, als men elkander de doeken van het hoofd plukt, die dan, bij het eindigen van het gevecht, met de uiterste verontwaardiging, en onder het uitspreken van scheldnamen en verwenschingen weder worden opgeraapt en om het hoofd gedraaid.’ 2 In het algemeen lijkt overigens het dragen van een hoed bovenop een hoofddoek meer iets van vrouwen te zijn geweest en droegen mannen vooral een hoed.
Het bedekken van het hoofd tegen de zon was een algemene gewoonte. Vrouwen uit de meer welgestelde kringen droegen allerlei (Europese) creaties en vrouwen uit de armere sociale lagen droegen dus een hoofddoek. ‘Dit is het pronkstuk van iedere vrouw, dat zij zeer goed kunnen knopen en vaak als enige zondagse kledingstuk
Voorbeeld van een vrouw die op haar hoofddoek een strohoed draagt, Suriname 1839 (Benoit)
bezitten naast hun alledaagse bonte katoenen rok en dito jakje.’ 3 Veelzeggend, zowel wat betreft de vanzelfsprekendheid van een hoofddeksel als de koloniaal-paternalistische blik was de anekdote die pater Zwijsen vertelde. Toen hij namelijk een arme Afro-Curaçaose familie bezocht, werd hij begroet door een jongetje dat in zijn blootje voor een woning stond. Dat was totaal niet ongebruikelijk voor de armere, nog niet
3 Martin, Westindische Skizze, 132
Jongen met strohoed, circa 1900 afgebeeld in Neerlandia 1907 (foto Soublette & Fils)
geslachtsrijpe jeugd in die tijd, maar in kerkelijke ogen ongepast. Het jongetje snapte het gebaar van de pater, rende naar binnen en kwam meteen weer terug… met een strohoed op zijn hoofd. Hij had de vermaning opgevat als niet blootshoofds in de zon te mogen staan.4
Strohoeden en hoofddoeken horen zonder twijfel tot het cultureel erfgoed van Afro-Antillianen. Dat geldt voor de strohoeden temeer, omdat die eigenhandig werden gemaakt. Dat er door slaafgemaakten in ieder geval al in de achttiende eeuw werd gevlochten valt op te maken uit een terloopse opmerking in het verslag van een rechtszaak uit 1774 dat slaafgemaakten op een plantage ranken gingen snijden om makotten
(manden) van te vlechten.5 Over het vlechten van hoeden wordt, voor zover bekend, in de bronnen pas in de negentiende eeuw melding gemaakt. Zo schreef de eerder genoemde dominee Bosch in 1834 aan aan de Nederlandsche Huishoudelijke Maatschappij dat door enkele jaren van achtereenvolgende droogtes Curaçao ten onder dreigde te gaan. Zoals vaker het geval was bracht dat de minder rijke plantage-eigenaars ertoe om een gedeelte van hun slaven naar het buitenland te verkopen, en, zo schreef Bosch, ook veel vrije mensen van kleur vertrokken naar andere Caribische eilanden of, in mindere mate, naar Venezuela. Degenen uit de ‘geringe
5 Els Langenfeld, Verhalen uit het verleden. Willemstad: De Curaçaosche Courant, 2007, 11. (gebaseerd op Nationaal Archief Curaçao, OAC, 74 en 75)
volksklasse’ die bleven, maar ‘in de uiterste armoede’ leefden, ‘hebben zich nu toegelegd op het maken van matten stoelen, strooien manden en vooral hoeden, van het stro der palmbomen, dat grotendeels van naburige eilanden komt.’ 6 Koloniaal ambtenaar M.D. Teenstra die in die jaren ook enige tijd op Curaçao verbleef beschreef de hoeden als grof, met een brede rand, ‘die uit de hand worden gevlochten’.7 Ook werden er toen al sigarenkokertjes en portemonneetjes voor de verkoop gevlochten, de zogenaamde makochis, maar die brachten niet veel op.
6 Algemeen verslag wegens den staat van den landbouw in het koningrijk der Nederlanden gedurende het jaar 1834. Haarlem: Loosjes, 1834, 179-180.
7 M.D. Teenstra, De Nederlandsche West-Indische eilanden, 271.