10 minute read

De jeugdjaren van Erben Wennemars

Medaillespiegel Erben Wennemars

goud zilver brons NK Afstanden: 10 12 9 NK Sprint wedstrijden: 12 5 13 NK Sprint eindklassement: 3 2 3 NK Allround wedstrijden: 3 0 1 NK Allround eindklassement: 0 0 1 WK Allround wedstrijden: 2 0 0 WK Afstanden: 6 2 3 WK Sprint wedstrijden: 5 3 5 WK Sprint eindklassement: 2 0 2 WB wedstrijden: 27 32 20 WB eindklassement: 7 4 2 Olympische Spelen: 0 0 2 Totaal: 77 60 61

De beelden van de oudste foto’s zijn vaag, maar de herinneringen van Egbert Rolf, ‘Erben’, Wennemars aan zijn eerste successen op het ijs zijn haarscherp.

Zijn carrière begon ver voor 31 juli 1997, toen hij plotseling op de internationale kaart verscheen. In 1981, een jaar waarin op ijsbaan Bellingerweer gedurende twaalf dagen kon worden geschaatst, won hij zijn eerste prijs op de ‘scheuvels’. Met een tijd van 52.4 seconden op de 120 meter werd hij kampioen van Dalfsen bij de zesjarigen.

Talent, inzet en karakter

Erben, geboren op 1 november 1975, had talent, net als vader Derk Jan en moeder Alien, die elkaar dan ook op de ijsbaan hadden leren kennen. Toch zou het na die eerste overwinning nog bijna drie jaar duren voor hij lid werd van de plaatselijke ijsclub Stokvisdennen, waar Wennemars sr. in het bestuur zat. Al snel boekte de kleine Erben goede resultaten. Zo werd hij op 2 januari 1986 tweede bij de Overijsselse kampioenschappen voor tienjarigen en werd hij eind 1987 clubkampioen én Overijssels kampioen bij de twaalfjarigen. Trainster Minie Koenjer zag het al snel in hem zitten, net als later Hans de Boer en Jan Wesselink. Over één ding hoefden zijn trainers zich, ook daarna, beslist geen zorgen te maken: Erbens inzet. Trainen wilde hij altijd wel en als er iets te winnen viel – bij het fietsen, skeeleren of hardlopen, maar ook bij het touwklimmen over de Vecht, was hij gegarandeerd van de partij. Ondertussen voetbalde hij met grote graagte bij de Algemene Sportvereniging op Christelijke grondslag, ASC. Eind december 1992 bracht De Oprechte Dalfser Courant hem in de rubriek ‘Op een ander niveau’ voor het voetlicht. Bij ASC waren ze op den duur ‘minder gelukkig met het zomervoetballertje,’ aldus de krant, ‘waardoor hij zich helemaal op het schaatsen ging concentreren.’ In de zomer hield hij zijn conditie op peil door te fietsen en te skeeleren. ‘Hij werd lid van de Toerclub en wist daar in zijn eerste jaar meteen de hele gevestigde orde in een tijdrit en bij de triatlon achter zich te laten.’ Sinds een goed jaar was hij ‘bezig met een strenge progressie.’ Op alle afstanden wist hij in 1992 al persoonlijke records te schaatsen, waarbij zijn tijd van 4.36 op de 3.000 meter een clubrecord was. Op de 1.500 meter zat hij daar met zijn 2.11.12 nog maar één seconde boven. ‘In de wintermaanden bestaat de dagindeling van Erben uit schaatsen, slapen en school. Verkering heeft hij nog niet,’ wist de plaatselijke krant, ‘en uitgaan past niet in het programma van een topsporter.’ Zeven dagen in de week trainde hij of reed hij wedstrijden. Hij trainde onder leiding van Jan Wesselink en één keer per week, op woensdag, mocht hij in Deventer meetrainen bij de B-selectie van de KNSBOost; steeds met de clubtrainer als eindverantwoordelijke. Nadat hij één jaar in die selectie had gezeten, werd Erben tot zijn grote teleurstelling niet goed genoeg bevonden om in de A-selectie te komen. Maar onder leiding van Jan Wesselink deed hij er een paar flinke scheppen bovenop. Ondertussen moest hij nog tijd zien vrij te maken voor school. ‘Zelf is hij nog vrij bescheiden over zijn mogelijkheden,’ schreef de krant, ‘maar gelet op zijn karakter en talent moet het voor de Dalfser jongeling mogelijk zijn om door te stoten.’ Waar, dat moest nog blijken, want Erben reed kortebaan en langebaan en hij had ook al een wedstrijd gewonnen bij de C-marathons. Steun kreeg hij in ruime mate. ‘De hele familie Wennemars is lid van Stokvisdennen en broer Dennis en zus Riëtte

Erben Wennemars’ jeugd in Dalfsen

Van links naar rechts: Patrick Grobbee (Bongers Bokaal), Renate Hoekman (Gerner Es Bokaal) en Erben Wennemars (Feenstra Bokaal) krijgen op 15 juni 1994 de beker uitgereikt als beste schaatsers van IJsclub De Stokvisdennen.

doen ook aan wedstrijdschaatsen, waardoor er in de wintermaanden over weinig anders gepraat wordt dan schaatsen. Met moeder als supporter en vader als sponsor,’ klonk het in 1992, ‘lukt het Erben om zijn spartaanse levenswijze vol te houden. Naast Jan Wesselink hebben binnen Stokvisdennen ook Minie Koenjer en Hans de Boer invloed gehad op de ontwikkeling van zijn carrière. Weet menig talent op de vraag of hij een idool heeft een nationale topper uit de hoed te toveren, het feit dat Erben Patrick Grobbee als zijn grote voorbeeld noemt, geeft wel aan dat Stokvisdennen erin geslaagd is een hecht wedstrijdgroepje te vormen.’ In januari 1993 plaatste hij zich voor de Nederlandse kampioenschappen langebaan en kreeg hij ook een uitnodiging om mee te doen aan een internationaal jeugdtoernooi in het Italiaanse Collalbo. Hij naderde de nationale top en het Jong Oranje van Leen Pfrommer lonkte. Helemaal toen hij begin 1994 tijdens de Leen Pfrommerrecordwedstrijden in Heerenveen indruk maakte op deze trainer, die al zoveel Nederlands talent tot ontwikkeling had gebracht. Wesselink stond naast Pfrommer, toen diens oog viel op het jonge talent uit Dalfsen. ‘Is er dat één van jou?,’ vroeg hij. Tot zijn genoegen kon Wesselink die vraag met ‘ja’ beantwoorden.

‘Geen echte sprinter’

Nog steeds kon Erben niet kiezen voor welke specialisatie dan ook. Hij reed het liefst altijd en overal! Zo ook op 23 februari 1994 in Vriezenveen. Eigenlijk had hij niet mee willen doen, omdat hij geen toestemming verwachtte te krijgen van de KNSB. Bovendien had hij een dag eerder nog gereden in het Drentse Gieten. Maar zijn vader haalde hem over en zo reed Erben, als C-rijder, het Overijssels kampioenschap marathonschaatsen. Het werd een gedenkwaardige race. Met zijn clubgenoot Patrick Grobbee had hij afgesproken dat favoriet Herman Veneman géén kampioen mocht worden, als opvolger van Erik Hulzebosch die zijn titel niet kwam verdedigen. Het was ijskoud toen de 43 rijders vertrokken. De één na de ander viel af en het trio Veneman, Grobbee, Wennemars nam een voorsprong van liefst vier ronden op het peloton. Uiteindelijk had Erben nog de macht om weg te sprinten van de andere twee, zodat de titel voor hem was!

Op de korte afstand bleef hij ondertussen ook actief, al noemde hij zich op 14 oktober 1994 in een interview in de Zwolse Courant, ‘geen echte sprinter.’ Toch had hij op grond van zijn persoonlijk record van 39.46 op de 500 meter een plaats gekregen in de nieuw gevormde sprintkernploeg van Jong Oranje, samen met onder anderen Jan Bos, wereldkampioen bij de junioren. Hij wilde in het nieuwe seizoen in ieder geval ‘gewoon lekker schaatsen’ en dat lukte. Begin februari 1995 leek hij kampioen van Nederland te worden op de sprint voor junioren, maar de wedstrijd was voor hem precies 300 meter te lang. In de afsluitende kilometer, met als tegenstander Bob de Jong, moest hij een seconde goedmaken op Niels Greidanus. Tot 700 meter verliep alles crescendo, maar daarna kreeg hij in de laatste buitenbocht te veel tegenwind en ‘pap in de benen’. De Jong kwam onderdoor in de binnenbocht en wist hem nog te kloppen. Erben werd uit uiteindelijk tweede in het eindklassement met een halve punt achterstand. Toch was hij wel blij met het resultaat, want hij was deze keer tenminste niet gediskwalificeerd wegens een valse start. Al hadden de voorzichtige starts hem wel te veel tijd gekost. Hij had er zijn reden voor, want een week eerder was hij nog, niet voor het eerst en niet voor het laatst, gediskwalificeerd. Te druistig! De volgende week later stond hij er weer, tijdens het NK All Round voor junioren. Achter winnaar Bob de Jong en Ralph Bekers werd hij derde, na een tijd van 7.32.21 op de vijf kilometer, ruim negen seconden onder zijn beste tijd. Begin januari 1996 zat hij in Davos, samen met zijn Stokvisdennen-trainer Jan Wesselink, die op verzoek van Leen Pfrommer voor één keer de begeleiding van de kernploeg op zich had genomen. Op de 500 meter schaatste Erben naar een 38.70 en op de 1.000 meter naar 1.17.09, genoeg voor de tweede plaats achter de Finse sprinter Janne Haeninen. Volgens Wessselink moest Erben zich kunnen mengen in de strijd om de derde plaats bij het NK-sprint, waar de eerste twee plaatsten normaliter voor Gerard van Velde en Jacco Jan Leeuwangh zouden zijn. Tussendoor maakte hij in Davos ook nog een paar tentamens voor zijn Atheneumdiploma, die naar Davos werden gefaxt. Want de school moest door doorgaan vond hij zelf. Het HAVO-diploma was binnen, maar hij wilde ook het Atheneum nog halen. Het zou hem lukken, met behulp van zijn klasgenoten van het Meander in Zwolle, die hem voortdurend van aantekeningen voorzagen. Regelmatig ook kwamen zij naar Erbens ouderlijk huis in Dalfsen om daar samen met hem de examenstof door te nemen.

Geloof met Peter Mueller

De Nederlandse top lonkte en de wereldtop nog meer. De uitvinding van de klapschaats gaf de sporters nieuwe impulsen. Lang niet iedereen kon er overigens mee overweg. Erben wel. Gretig als altijd omarmde hij de nieuwe techniek én hij kreeg een coach die ervoor zorgde dat hij echt in zichzelf ging geloven. ‘Erben’, zei Peter Mueller, ‘hoe kan dat nou? Als ik jou op een fiets zet, ben je het snelst van allemaal. Als ik jou in het krachthonk zet, til je de meeste kilo’s van allemaal. Zet ik jou op het ijs, word je derde. Hoe kan dat nou?’ Mueller vergat gemakshalve de vele prijzen die Erben al had gewonnen. Hij wilde niet terugkijken, maar vooral grote doelen zien, de wereld in met zijn pupil en hij speculeerde op de gretigheid die hij bespeurde. Het werkte, al zou het nog even duren voor de werkelijk grote successen kwamen. In januari 1997 kon Erben als reserve voor het Wereldkampioenschap Sprint mee naar Hamar, maar hij koos voor de nationale afstandskampioenschappen in Den Haag. Op de 500 meter werd hij, met 38.49 en 38.60, tweede achter Andries Kramer. Op de 1.500 meter werd hij eveneens tweede, in 2.00.21, maar daar had meer in gezeten. ‘Ik dacht dat de eerste plek al in de knip zat en ben de laatste ronde niet meer voluit gegaan,’ gaf hij toe. De volgende dag haalde hij zijn revanche, door in een tijd van 1.17.04 de 1.000 meter te winnen. ‘Een Nederlandse titel die in de boeken komt en waarvan over tien jaar niemand meer weet dat de top twee ontbrak. Achttien andere nationale toppers waren er wel en die werden door Erben naar huis geschaatst,’ juichte de Dalfser Courant. ‘De eerste nationale afstandsschaatstitel voor een Dalfsenaar, een schitterende prestatie voor de nog jonge Wennemars, die maandag al weer afreisde naar Italië.’ In maart reed hij op de 1.500 meter in Calgary met een tijd van 1.50.70 een Nederlands record. Vier maanden later verbaasde hij de totale schaatswereld.

De familie Wennemars in 1994 bij de boerderij. Van links naar rechts: Erben, Freddy, Riëtte, Gerco, moeder Alien, Dennis en vader Derk Jan.

Wereldrecord

Bij het krieken van het Olympisch seizoen 1997-1998 reed hij in het Canadese Calgary midden in de zomer naar een wereldrecord. Het stond op dat moment met 1.50.05 op naam van de Canadees Neal Marshall en de magische grens van 1.50 was dus nog net niet bereikt. Erben zag zijn kans. In de zomertraining deed hij er, nog eens extra aangespoord door Peter Mueller, een schepje bovenop. En zo reed hij op 31 juli 1997 naar een tot dan toe nooit vertoonde tijd van 1.49.89. Omdat het geen officiële wedstrijd was, gold die tijd niet als een wereldrecord, maar het kon Erben niet deren. Hij reageerde uitgelaten.‘Tijdens de trainingen hadden we al heel snelle rondjes gereden. De allrounders waren hier ook, die stonden eerst wat te geinen, maar ze waren opeens heel stil.’ Het ‘zomervoetballertje’ bij ASC van weleer was ook een zomerschaatser geworden. Erben Wennmars uit Dalfsen, 21 jaar oud, stond op de internationale schaatskaart. Niemand kon nog om hem heen. ■

This article is from: