8 minute read
Theo Bult wint Tubbergen
Nadat Theo Bult eind jaren vijftig als jong broekie voor het eerst met z’n motorgekke broers en vader de internationale motorraces op het stratencircuit van Tubbergen had bezocht, wist hij het zeker: dit wil ik ook!
Tot hij oud genoeg was om het motorrijbewijs te halen, oefende hij een aantal jaren vlijtig op een afgedankte motor van één van z’n broers in de grote moestuin achter de ouderlijke woning in Lonneker. In 1968 – hij was toen 23 jaar en had al de nodige kilometers op bochtige B-weggetjes over de glooiende Twentse dreven op de teller – achtte hij de tijd rijp zijn jongensdroom waar te gaan maken. Met een door hem zelf tot ‘Hill Ducati’ omgebouwde Ducati Mach 1, doorstond Bult (‘Hill’) met glans een ‘racevaardigheidstest’ op het circuit van Zandvoort. Tot zijn grote teleurstelling kreeg hij dat jaar echter geen startbewijs voor ‘Tubbergen’. De organisatoren achtten hem te jong en onervaren om zich staande te houden te midden van de nationale en internationale cracks. De internationale motorraces op het stratencircuit van krap tien kilometer in de driehoek Tubbergen, Fleringen, Albergen stonden in die jaren zowel nationaal als internationaal in hoog aanzien. Tussen 1950 en 1960 vertoonden motorduivels als de Zwitser Musy, de Nieuw-Zeelander Hollier, de Australiër Keith Campbell en later de Brit Rob Fitton, de Duitser Ernst Hiller en de Canadees Frank Perris tegen fikse startgelden met graagte hun niet geringe kunsten op de essen rond de Kroezeboom en het rondje om de kerk van Fleringen. Als jongetje stond Theo Bult jaar na jaar juist op díe plek op Tweede Pinksterdag tussen het publiek, want daar kon je de coureurs het beste van dichtbij zien omdat ze daar flink in de remmen moesten.
Vliegende start
In 1969 maakte Theo Bult dan toch nog met een Yamaha (in de 350 cc klasse) en zijn eigen Ducati (in de 250 cc klasse) zijn eerste rondjes om de kerk in Fleringen. Hij maakte wat je noemt een vliegende start op zijn ‘thuiscircuit’. In de nationale wedstrijd snelde hij met zijn 350 cc Yamaha zomaar naar een eerste plek en met zijn 250 cc Hill-Ducati werd hij derde. Het jaar ervoor had Bult, onder meer tijdens de races in Hengelo (Gld.), al overtuigend aangetoond dat wat goed is, snel komt. Toen hij in Hengelo winnaar werd in de nationale 350 cc klasse, op een door Gerrit Filart uit Manderveen gesponsorde Honda, werd hij prompt opgenomen in het Motorpaleis-Riemersma Racing Team, waarvan bijvoorbeeld ook Wil Hartog (de Witte Reus) deel uitmaakte. Een jaar na zijn imponerende debuut mat Bult zich al in de internationale wedstrijd in Tubbergen met de grote jongens. Na races op het scherpst van de snede met Paul Smart (‘Small Part’) won hij de 350 klasse en werd hij tweede in de 250 cc. Nog weer een jaar later, nadat hij onder meer tijdens de TT in Assen als tweede en derde werd afgevlagd en ook op internationale circuits al grote indruk had gemaakt, won de toen 26-jarige productietechnicus van – toen nog – de Technische Hogeschool Twente zelfs beide klassen.
HOE THEO BULT IN 1971 ZIJN JONGENS ‘Terreur’ op
‘Terreur’ van Bult
De Twentsche Courant sprak na de triomf in Tubbergen in een kop over de ‘terreur’ van lokale favoriet Theo Bult. De sportverslaggever van dienst juichte: ‘Toen alle rumoer op het circuit van Tubbergen was verstomd, toen het tenslotte bijna beangstigend stil was geworden in het de uren daarvoor “knetterende” rennerskwartier, toen pas wilden de voor vorstelijke startgelden naar Tubbergen gelokte buitenlandse vedetten het meesterschap van Theo Bult erkennen. Toen ook gaven zij ronduit toe dat de Lonneker Yamsel-coureur, die in de klassen 250 en 350 cc internationaal de buitenlandse concurrentie een vernietigende nederlaag had toegebracht, kan uitgroeien tot één van ’s werelds toonaangevende motorcoureurs.’
Organisator Jaap de Wit
Dat lokale favorieten als Theo Bult en niet te vergeten Marcel Ankoné uit Oldenzaal, maar ook Aalt Toersen uit Staphorst, er triomfen vierden, droeg in niet geringe mate bij aan de populariteit van de internationale motorraces van Tubbergen. In de hoogtijdagen trokken de wedstrijden in het Pinksterweekeinde gemakkelijk zestig- tot zeventigduizend motorliefhebbers uit binnen- en buitenland. De uit Zenderen afkomstige motorfanaat en -coureur Jaap de Wit stond aan de wieg van de motorraces in Tubbergen. Waarom, zo redeneerde hij, zou het motorgekke Twente in navolging van Assen niet een ‘TT’ kunnen organiseren? Al in 1939 had De Wit met een aantal vrienden een geschikt parcours gevonden in de driehoek Tubbergen, Fleringen, Albergen. Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, moesten de plannen noodgedwongen worden
SDROOM WAARMAAKTE IN TUBBERGEN thuiscircuit
Op de Luttenbergring kwamen alle wereldsterren aan de start, zoals in 1981 Marco Lucchinelli (startnummer 2, dat jaar 500 cc-wereldkampioen), Henk de Vries (8) en Boet van Dulmen (1). (foto Henk Keulemans)
opgeschort, maar in 1946 werd de draad weer opgepakt. Nadat op zondag 21 juli dat jaar de stichting ‘De Groote Prijs van Twenthe’ was opgericht, viel op zaterdagmiddag 28 september 1946 voor de eerste keer de zwart-wit geblokte startvlag voor de in totaal 180, louter Nederlandse, coureurs die uitkwamen in acht verschillende klassen op het 9.230 meter lange parcours.
De zenuwen van de penningmeester
Het publiek stroomde meteen massaal toe. In de driedelige geschiedschrijving van 100 jaar motorsport in België en Nederland adel in het zadel zegt Frans Geurts daarover: ‘Men had de publieke belangstelling schromelijk onderschat en het aantal controleurs was bij lange na niet voldoende om alles van een leien dakje te laten verlopen. Penningmeester Dollekamp kreeg de zenuwen toen hem ’s avonds de financiële baten werden overhandigd. Een zak vol guldens, kwartjes, dubbeltjes en centen die hij, bij gebrek aan een veiliger vervoermiddel, achter op zijn motorfiets bond en daarmee naar zijn huis in Rijssen tufte…’
Burgemeester Kolenbrander
Mede door de inzet van burgemeester Kolenbrander van Tubbergen (die ‘een lijntje had’ met de weergoden), maar zeker ook Bennie Pinners (die weer ‘een lijntje had’ met de buitenlandse coureurs), kreeg ‘Tubbergen’ in de daaropvolgende jaren nationaal en internationaal een vast plekje in de agenda van zowel coureurs als liefhebbers. Al in 1949 kwamen de eerste buitenlandse coureurs aan de start en in de jaren daarna zagen steeds meer motorfabrikanten Tubbergen als het ideale circuit om hun machines te laten testen. Hoewel zich in de loop der jaren wel enkele ongevallen voordeden, soms met dodelijke afloop, bleef de aantrekkingskracht op zowel coureurs als publiek onverminderd groot. Nadat de naam van Theo Bult in 1971 met gouden letters was bijgeschreven in het geschiedenisboek van Tubbergen, werd optimistisch een volgende bladzijde opgeslagen. Die werd echter inktzwart ingekleurd.
Begin van het einde in Tubbergen
Tijdens de races op 22 mei 1972 verongelukte de Nederlander Leo Commu direct na de start dodelijk. En even later vloog tot overmaat van ramp de Zuid-Afrikaan Mike Grant bij Fleringen uit de bocht, waarbij een toeschouwer om het leven kwam. Deze dramatische ongevallen vormden het begin van het einde van ‘Den Grooten Prijs van Twenthe’. Het jaar daarop trokken Gedeputeerde Staten van Overijssel de vergunning in en hoewel in 1975 nog wel een ‘doorstart’ werd gemaakt en zelfs in 1984 op een geheel nieuw circuit in de buurt van Geesteren werd gereden, bleek de glans van het evenement voorgoed verdwenen. Zowel de coureurs als de toeschouwers voelden zich op het aangepaste circuit tussen Tubbergen en Geesteren niet meer thuis. Op zondag 29 april 1984 viel definitief de zwart-wit geblokte finishvlag voor een roemrucht stukje motorhistorie in Nederland.
In 1995 herenigd voor de foto: topcoureurs Theo Bult (links) en Wil Hartog met in het midden hun sponsor Tom Riemersma. (foto Henk Keulemans)
Hard onderuit
In het rampjaar 1972 was Theo Bult er al niet meer bij in Tubbergen. Eind 1971 was hij met zijn machine op het circuit van Vessem in Noord-Brabant zo hard onderuit gegaan, dat hij met een rugwervelfractuur in het ziekenhuis moest worden opgenomen. Hij besloot van het ene op het andere moment een punt te zetten achter zijn even korte als hevige carrière in de internationale motorracerij. Op dat moment stond hij vierde op de WK-ranglijst en had hij in drie achtereenvolgende jaren vier nationale titels in de 250 en 350 cc klasse op zijn naam gebracht. Spijt van zijn beslissing abrupt te stoppen met de racerij heeft Bult nooit gehad. Anno 2010, bijna veertig jaar later, zegt hij in alle nuchterheid dat het op dat moment letterlijk en figuurlijk mooi was geweest. ‘Toen ik begon als coureur ging het me er vooral om te kijken of ik het kon. Als je dat op een gegeven moment voor jezelf en anderen hebt bewezen, dan hoef je niet meer zo nodig. Daar komt bij, dat ik het racen op een motorfiets wel leuk vond, maar de techniek van zo’n machine en het sleutelen daar aan net zo leuk. Of misschien nog wel leuker.’
Oude glorie
Sleutelen aan machines is Theo Bult blijven doen, nadat hij was gestopt als coureur. In de kelder van zijn woning in Lonneker heeft hij met liefde, geduld en vakmanschap onder meer een paar NSU’s en Ducati’s in oude glorie hersteld. De exacte replica van een 350 cc Yamsel, (Yamaha blok met een Seeley frame), waarop hij zelf ooit triomfen vierde, moet de kroon worden op zijn werk als restaurateur en liefhebber pur sang. Hoewel hij net gepensioneerd is en dus wat meer tijd heeft, zal het volgens Bult nog wel even duren voordat hij zich met deze machine zal kunnen meten met z’n oude motormaten tijdens één van de classicdemo races, die met enige regelmaat in ons land of elders in Europa worden gehouden.