6 minute read

De razzia in Twente van september 1941

De Synagoge in de Prinsestraat te Enschede in de jaren dertig.

In Amsterdam vonden al in 1941 twee grote razzia’s tegen de joodse bevolking plaats. De eerste, op 22 en 23 februari, vormde de aanleiding tot de grote Februaristaking. Bij de minder bekende razzia op 11 juni besloten de Duitsers uit vrees voor soortgelijke reacties als in februari geen straatrazzia te houden, maar op geselecteerde adressen Joden uit hun huizen te halen. Deze methode paste de bezetter ook toe bij de derde grote razzia, op 12 en 13 september 1941 in Enschede en omgeving. Het werd een voorbode van wat de joden te wachten stond.

In 1941 waren in Twente enkele sabotagedaden gepleegd, waarbij telefoonkabels waren doorgesneden. Toen dit in september opnieuw gebeurde gingen de Duitsers over tot represailles. Op 13 en 14 september werden 105 Joden opgepakt: 66 in Enschede, 10 in Almelo, 10 in Hengelo, 8 in Oldenzaal en 11 op andere plekken. Zij werden opgesloten in de gymzaal van het Gemeentelijk Lyceum in Enschede. Twee dagen later werden zij op transport gesteld. Waarheen was aanvankelijk onduidelijk, maar toen begin oktober de eerste overlijdensberichten binnenkwamen vanuit het Oostenrijkse concentratiekamp Mauthausen, werd de ernst van de situatie duidelijk. Op 21 oktober - vijf weken na de razzia - waren het er al 38. De laatste van de 66 Enschedese Joden was Nathan Cohen, die op 16 december omkwam, de laatste van de oorspronkelijke 105 was Albert ten Brink uit Goor op 5 januari 1942. De joodse gemeenschap was gewaarschuwd.

Joodse Raad

Sig Menko (1877-1962) was vanaf 1900 firmant van de Enschedese textielfabriek N.J. Menko N.V. Ook was hij onder meer bestuurslid van Ziekenhuis ‘Ziekenzorg’ en van 1923-1935 gemeenteraadslid voor de Liberale Partij. Hij werd voorzitter van de Joodse Raad voor Enschede, waartoe ook behoorden secretaris Combrecht Bernard (‘Gerard’) Sanders (1902-1945), directiesecretaris bij Stoomblekerij Nijverheid, en penningmeester Isidoor van Dam (1876-1952), directeur van de firma M. van Dam & Zn. Sinds 1916 woonden Sig Menko en zijn vrouw Emmy (1886-1962) in een riante villa aan de Rembrandtlaan 52, de tegenwoordige Tromplaan. Het pand werd in maart 1941 gevorderd door de Sicherheitsdienst (SD). Vanuit de Enschedese synagoge aan de Prinsestraat, waar de Joodse Raad kantoor hield, ging Menko wekelijks naar de SD voor het in ontvangst nemen van instructies. Daar ontving hij - nota bene in zijn eigen

Bronnen

• Jan R. Magnus, Alles zal reg kom. Oorlogsbrieven van Sig en Emmy Menko-van Dam, Zutphen 2005. • Marjolein J. Schenkel, De Twentse paradox. De lotgevallen van de joodse bevolking van Hengelo en Enschede tijdens de Tweede Wereldoorlog, Zutphen 2003. • Frank van Zuylen (red.), De mooiste synagoge van Nederland. Joods leven in Enschede vanaf 1767, Enschede, 2003.

Het Gemeentelijk Lyceum in Enschede, met aan de zijgevel de gymzaal (Beltstraat). De villa van Menko, rechts op de achtergrond, aan de Rembrandtlaan/Tromplaan Enschede. (Foto van Sig Menko: p. 35 en foto van dominee Leendert Overduin: p. 33 en 34.)

Elk jaar wordt in de week van 13 september bij de Enschedese synagoge aan de Prinsenstraat een openbare herdenkingsdienst gehouden, waarbij onder meer de namen van alle 105 slachtoffers van de grote razzia in september 1941 worden voorgelezen.

huis! – ook de doodsberichten uit Mauthausen. Emmy bracht die berichten op haar driewieler rond aan de nabestaanden. De ontstellende ervaring met de snelle dood van de ‘Mauthausen-groep’ leidde bij de Joodse Raad voor Enschede tot een actief onderduikbeleid.

Onderduik

Dit was geheel in tegenstelling tot de uiterst voorzichtige opstelling van de landelijke Joodse Raad in Amsterdam. Wanneer Sig tijdens een bijeenkomst in Amsterdam de optie ‘onderduiken’ voorstelt, kapt voorzitter David Cohen dat af: ‘Mijnheer Menko, dat woord komt in onze vocabulaire niet voor.’ ‘Enschede’ weet genoeg en gaat een eigen koers varen. Met name secretaris Sanders heeft zich voor de onderduik onophoudelijk ingezet, tot hij zelf werd afgevoerd. Hij onderhield de contacten met het lokale verzet, in het bijzonder met de protestantse predikant Leendert Overduin. Overduin was een van de eersten die de tekenen van de tijd duidde. Hij preekte al binnen een week na de razzia: ‘Want de waarheid van het joodse volk is de waarheid van de mens … Wij leven heden in een wereld waarin op openlijke en grove wijze de rechteloosheid ons tegenslaat. Wij leven in een wereld waarin het sadisme vrij spel schijnt te hebben …’. (Zie voor hem ook het artikel van Ad van Liempt op de pagina’s 33 en 34). In de praktijk leverde Sanders de onder te duiken Joden aan, Overduin c.s. de onderduikadressen, terwijl Sig Menko een netwerk had voor de financiering. Door Enschedese fabrikanten en andere vermogende particulieren zijn enkele tonnen bijgedragen in de kosten van de onderduik. Naar schatting heeft de groepOverduin tussen 1941 en 1943 achthonderd tot duizend Twentse Joden aan een onderduikadres geholpen. In mei 1943 doken Sig en Emmy Menko onder, een jaar later werden zij verraden. Zij werden op 8 mei 1945 in Theresienstadt door de Russen bevrijd. Ook Isidoor van Dam overleefde de oorlog, door na een verblijf in Westerbork alsnog onder te duiken. Gerard Sanders, die op 12 april 1943 in Enschede werd opgepakt, stierf op 28 februari 1945 in Langenbielau, een nevenkamp van Gross-Rosen.

Aantal overlevenden

Op 1 oktober 1941 telde Enschede 1.406 joodse ingezetenen, inclusief de 66 ‘Mauthausen’-Joden. Er is ook een ‘Gestapolijst’ van juli 1942 waarop 1.215 Joden staan vermeld. Naast de Mauthausen-groep is van twee Enschedese Joden bekend dat zij vóór 1 juli 1942 omkwamen. Dit zou kunnen duiden op ongeveer 100125 ‘vroege’ onderduikers. De meest nauwkeurige lijst van omgekomen Joden uit Enschede komt uit op 674 (inclusief de 66 van Mauthausen). Naar de laatste stand van het onderzoek kan worden gesteld dat ongeveer 52% (laten we het houden op 50%) van de in 1941 getelde Enschedese Joden de oorlog heeft overleefd. Over heel Nederland gerekend heeft circa 25% van de Joden de oorlog overleefd. In zijn monumentale werk Ondergang constateert Presser dan ook: ‘Er zijn weinig Joodse gemeenten in den lande, die zo goed uit de oorlog zijn te voorschijn gekomen (…)’.

Oorzaken hoge percentage overlevenden

De vroege razzia in september 1941 is ontegenzeggelijk van grote positieve invloed geweest op het hoge percentage joodse overlevenden in Enschede. Daardoor drong de ernst van de situatie vroeger door tot de joodse gemeenschap dan elders in het land. Van onschatbare waarde was daarnaast de onafhankelijke opstelling van de lokale Joodse Raad, die lijnrecht inging tegen ‘Amsterdam’. De Jong stelt in deel 7 van het ‘Koninkrijk’ dat ‘de vertegenwoordiging van de Joodse Raad in Enschede er als enige officiële Joodse instantie in den lande toe overgegaan is, het onderduiken van Joden systematisch voor te bereiden en te bevorderen.’ De joodse gemeenschap bleek er in Enschede gelukkig niet alleen voor te staan. Zonder het moedige optreden van mensen als Overduin c.s. en de financiële ondersteuning vanuit de fabrikantenkring, was realisatie van een effectieve onderduik nauwelijks mogelijk geweest. Individuele burgers toonden zich in grote mate bereid in hun huizen onderdak te bieden aan hun joodse medemensen. Enschede kon daarnaast tot januari 1943 steunen op een in sterke mate anti-Duits gezag. Er is sprake geweest van enkele collectieve weigeringen bij de politie tegen Duitse maatregelen. Bovenstaande factoren hebben, ieder voor zich maar zeker ook in hun stimulerende samenhang – ‘moed werkt aanstekelijk’ noemt De Jong dat – ervoor gezorgd dat het percentage joodse overlevenden in Enschede significant hoger lag dan vrijwel overal elders in het land. Al mag de stad daar trots op zijn, de kaddisj (het gebed voor de overleden bloedverwanten) overstemt alles …

This article is from: