7 minute read
Verraad van Hengelo tot Kampen
Verraad van Hengelo tot
Het joodse echtpaar Sigfried Isaäcson en Clotilde Isaäcson-Lievendag woonde bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog aan de fraaie Deldenerstraat in Hengelo. Sigfried was in 1921 na de nodige omzwervingen als ingenieur naar Hengelo gekomen om te gaan werken bij het Twentsch Centraal Station voor Electrische Stroomlevering. Clotilde was een dochter van de vrouw waar hij in de kost kwam. In 1926 trouwden ze. Het echtpaar kreeg drie kinderen: Eddy (1927), Rini (1931) en Sonja (1932). Een paar jaar na hun huwelijk werd Sigfried leraar aan de Hogere Textielschool in Enschede. Niets leek een gelukkig leven in de weg te staan. Een vrouw uit het oosten van Europa zou in het oosten van Nederland echter een fatale rol gaan spelen. Ook de Isaäcsons kregen nadrukkelijk met haar te maken.
Het echtpaar Isaäcson. Na de oorlog werd het valse persoonsbewijs van Eddy Isaäcson ingenomen.
Kathalyn, ‘Kathy’, Toth, op 21 mei 1920 geboren in het Hongaarse Ujpest, kwam in 1925 naar Hengelo. Haar vader was als oorlogsinvalide uit de Eerste Wereldoorlog gekomen en enkele jaren daarna was haar moeder overleden. Vader Toth bleef achter met acht kinderen en besloot om Kathy te laten adopteren. Hoe en waarom het Hengelo werd is niet meer te achterhalen, maar in 1925 kreeg de Hongaarse kleuter van vier jaar onderdak bij een kinderloos, keurig net katholiek echtpaar. Een echt warm nest was het voor haar niet, zou Kathy later verklaren, maar ze werd een Hengelose als veel andere meisjes van haar leeftijd. Alleen haar buitenlandse accent verried nog enigszins haar Hongaarse afkomst. Op vijftienjarige leeftijd ging ze, in 1935, werken als hulp in de huishouding. Na enige tijd kwam ze terecht bij de vrijgezelle Johanna van der Linde, die een lingeriezaak had aan de Enschedesestraat. Het klikte meteen tussen de twee en er ontstond een innige band.
Kathy voelde zich zeer op haar gemak bij haar bazin, maar begon na verloop van tijd misbruik te maken van de vertrouwensrelatie. Zo stal ze wel eens wat uit de woning.
Na een toevallige ontmoeting
Op een avond, vermoedelijk in 1942, kwam ze op het station in Hengelo in gesprek met de knappe Ben Wibier uit Lonneker, die haar mee uitvroeg. Kathy raakte volledig van hem in de ban en Wibier kon met haar doen en laten wat hij wilde. Hij had zich aangemeld bij het Politie Opleidings Bataljon, de POB, in Schalkhaar en was daar opgeleid tot een politieman in Duitse geest. Na zijn opleiding was hij terechtgekomen in Amsterdam, om er te assisteren bij de jacht op Joden. Net als elders in den lande was ook daar binnen de politie een speciale afdeling actief, die in feite was uitgegroeid tot een criminele organisatie. ‘Ze joegen met alle middelen op hun slachtoffers, ze overtraden daarbij alle denkbare rechtsregels, ze roofden waar ze konden, ze gebruikten geweld, ze pasten misleiding toe - en dat alles werd van hogerhand toegestaan, op een enkele uitzondering na, en vaak zelfs gestimuleerd’, aldus Jan Kompagnie en Ad van Liempt in hun boek Jodenjacht. De onthutsende rol van de Nederlandse politie in de Tweede Wereldoorlog. Ondertussen vermaakte Wibier zich in Hengelo prima met Kathy, een van zijn vele vriendinnen, vooral als haar hospita Johanna van der Linde haar maandelijkse reis naar Kampen maakte. Dan had Kathy de woning een paar dagen voor zichzelf. En voor haar vriend Ben.
Een bontjas uit Kampen
In Kampen woonde het gedreven, christelijke echtpaar Hendrik Bos en Roelofje Bos-Last in een keurig rijtjeshuis. Al een jaar lang hadden zij onderduikers, toen ze in februari 1943 het echtpaar Isaäcson uit Hengelo in huis kregen, nadat de situatie voor hen te bedreigend was geworden. De ouders waren gescheiden van hun drie kinderen ondergebracht. Eén keer kwam Isaäcson nog heimelijk naar Hengelo om er enige (financiële) zaken te regelen, maar dat was uiterst gevaarlijk. Gelukkig was een vroegere kennis uit Hengelo, Johanna van der Linde bereid om eens
per maand naar Kampen te reizen om geld en bonnen te brengen. Al snel wist Kathy dat haar hospita Johanna van der Linde regelmatig naar Kampen ging om er de joodse familie Isaäcson te ondersteunen. Binnen de kortste keren was dat ook bekend aan Ben Wibier en die maakte daarvan gretig misbruik. De premie, het ‘kopgeld’, op het aanbrengen van een arrestant kon in die tijd oplopen tot veertig gulden per persoon en bij de arrestatie van de slachtoffers kon vaak ook nog het nodige worden buitgemaakt. Teneinde het echtpaar Isaäcson gemakkelijk te kunnen arresteren, volgde Wibier Johanna van der Linde toen ze weer afreisde naar Kampen. Kathy had hem verteld dat haar hospita op 14 april 1944 weer naar de stad aan de IJssel zou gaan en een blauwe mantel zou dragen. Om 11.00 uur die morgen sloegen Wibier en zijn mannen toe. Samen met rechercheur De Groot uit Enschede, waarschijnlijk ook de beruchte inspecteur van politie Bronsema uit Hengelo en nog drie onbekenden, was hij Johanna gevolgd. Met een pistool in de hand kwam hij aan de achterdeur en beval Bos de voordeur open te doen. De vijf andere mannen, allemaal gewapend, kwamen binnen en arresteerden het echtpaar Isaäcson, Hendrik Bos en Johanna van der Linde. Roelofje Bos was niet thuis. Wibier nam ook nog snel de bontjas van mevrouw Isaäcson mee. Hij wist dat Kathy zo’n fraai cadeau zeker zou waarderen.
Gevolgen
Sigfried en Clotilde Isaäcson waren kansloos na hun arrestatie. Na een kort verblijf in kamp Westerbork werden zij op 19 mei 1944 op transport gesteld naar Auschwitz. Van Sigfried is daarna niets meer bekend. Hij is bijna zeker vergast. Clotilde kwam uiteindelijk in de typhusbarak van Auschwitz terecht, waar ze overleed. Hendrik Bos werd via Vught naar Duitsland gedeporteerd. Eerst naar het kamp Oranienburg bij Berlijn en daarna naar het beruchte Buchenwald, waar hij na veel ontberingen en ellende op 1 februari 1945 overleed, veertig jaar oud. Johanna van der Linde werd ook getransporteerd naar kamp Vught, ging van daaruit naar Ravensbrück en kwam uiteindelijk terecht in Dachau, waar ze tewerk werd gesteld in een munitiefabriek. Met veel geluk haalde ze, na ook nog een dodenmars te hebben moeten meemaken, het einde van de oorlog. Ben Wibier haalde het einde van de oorlog niet. Hij ‘diende’ nog korte tijd in Amsterdam en daarna nog in Westerbork, maar dook na Dolle Dinsdag, 5 september 1944, onder. Nadat hij tijdens een handgemeen een smid in Nijeberkoop had doodgeschoten, werd hij gearresteerd door de Landwacht in Meppel en in Heerenveen gevangen gezet. Daar werd hij op 13 januari 1945 gefusilleerd door de Sicherheitspolizei. Waarom is onduidelijk.
Onbeantwoord
Kathy Toth werd op 21 april 1945 gearresteerd door de Hengelose politie, na zich eerst nog te hebben geamuseerd met de Engelse bevrijders. Ze werd overgebracht naar Kamp Stork, waar ‘foute’ Hengeloërs werden opgesloten, en daarna naar het interneringskamp Vosseveld in Winterwijk. Pas in januari 1947 moest ze zich verantwoorden voor het Bijzonder Gerechtshof Arnhem dat in Almelo zitting hield. Heftig snikkend verklaarde ze het allemaal niet meer zo te weten en trok ze eerder afgelegde verklaringen in. In een briefje dat ze vanuit Vosseveld wist toe te spelen aan een zuster van Wibier, die optrad als getuige, komt het beeld naar voren van een vrouw die doelgericht haar proces tegemoet ging. ‘Geef goede inlichtingen over mij.’, ‘Ik heb alles ontkent’, ‘Jij weet nergens van’, ‘Dus je weet wat je zeggen moet’, ‘Dat heb ik gezegd onder invloed gedaan te hebben. Ben is toch dood’, zijn enkele zinsneden uit het naar buiten gesmokkelde briefje. Blijkbaar werkte haar strategie en werd er mild over haar geoordeeld. De rechtbank kwam uiteindelijk tot een vonnis van 3? jaar voorwaardelijke gevangenisstraf en drie jaar TBR (de huidige TBS). Daarbij werd meegewogen dat Toth volgens zenuwartsen verminderd toerekeningsvatbaar was. Het vonnis leidde tot grote frustratie bij nabestaanden van de slachtoffers. Roelofje Bos-Last kon de in haar ogen lichte straf voor Toth niet verkroppen. ‘Nooit heb ik haat gevoeld, doch nú komt het’, schreef ze in een brief aan de procureur-fiscaal van het Gerechtshof in Arnhem. ‘Dit is geen rechtspraak. Met deze uitspraken maakt U ons bitter.’ Haar noodkreet mocht niet baten, de straf bleef gehandhaafd. Van zoon Eddy Isaäcson zijn enkele brieven bewaard gebleven die hij schreef en ontving vlak na de oorlog. Aangrijpend is de brief die hij in 1945 als achttienjarige jongen schreef aan de Amsterdamse ziekenhuisdirecteur Zeldenrust. Daarin vroeg hij in keurig Nederlands of de dokter misschien wist of zijn ouders nog leefden. De brief kwam onbeantwoord terug. Kathy Toth overleed enkele jaren geleden op 89-jarige leeftijd in haar appartement in Zoetermeer. ■
Kort na de oorlog.
De auteur bestudeerde onder andere stukken uit het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging en kon ook gebruik maken van informatie door de familie Isaäcson. Hij is bereid zijn onderzoeksmateriaal beschikbaar te stellen voor een uitgebreidere publicatie over dit onderwerp.