20-06-2012
09:02
Pagina 1
MIJN
MIJN
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
STAD DORP
HISTORISCH TIJDSCHRIFT OVERIJSSEL § JAARGANG 3 | NUMMER 3 | JULI / AUGUSTUS 2012 | €5,95
Zwemmen in een openluchtbad
Fietsen van Burgers En verder: • Monument motorrijders in Tubbergen • Kroonjuweel Hof Espelo • Een Spaanse arbeider in Olst • Vijf generaties in de veefokkerij • Ad van Liempt. Televisie in 1947: Nederland valt aan
historischcentrumoverijssel
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
2
20-06-2012
09:02
Pagina 2
inhoud
Jaargang 3, nummer 3, juli/augustus 2012
17
Trappend door de tijd in Deventer
Hof Espelo: Twents kroonjuweel van Landschap Overijssel
8
Een Spaanse arbeider in de Olster vleeswarenindustrie
22
In dit nummer Een Spaanse arbeider in de Olster vleeswarenindustrie
22
Hof Espelo in Twente. Kroonjuweel van Landschap Overijssel
12
Oude ansichtkaarten, souvenirs uit het verleden
24
Vijf generaties Schrijver in de veefokkerij
14
Badhuis Hengelo met sloop bedreigd
15
Zwemmen in Overijssel
8
1-8
17
Een openluchtbad met een lange adem*
Een openluchtbad met een lange adem Jan Gerko Wiebenga en het Nieuwe Bouwen in Zwolle* Trappend door de tijd in Deventer
*NB Omdat dit artikel ook als aparte uitgave zal verschijnen, heeft het een afwijkende nummering.
1-8
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
20-06-2012
09:02
Pagina 3
Omslag: zie p. 17 van het artikel over het Openluchtbad in Zwolle (inzet) en p. 25 (Burgers rijwielen)
Wim Coster, hoofdredacteur
redactioneel
Herinneringen en belangrijk deel van deze aflevering van MijnStadMijnDorp draait om één figuur en zijn werk, met name een door hem ontworpen zwembad in Zwolle. Jan Gerko Wiebenga (1886-1974) – om hem gaat het – was als architect een apostel van het Nieuwe Bouwen. Het doel van een gebouw moest volgens hem, en andere aanhangers van deze architectuurstroming, de vorm bepalen. Technologische vernieuwingen en het verstandig gebruik van materialen moesten daarbij leiden tot schoonheid. Het een mocht echter niet ten koste gaan van het ander. Jan Gerko Wiebenga stelde hoge eisen aan zichzelf, aan anderen, en vooral ook aan wat er onder zijn supervisie werd gebouwd. Met zijn kennis en kunde was hij zijn tijd vooruit. Gemakkelijk in de omgang was hij bepaald niet. De combinatie van al deze factoren leidde voortdurend tot conflicten en in 1935 ook tot zijn vroegtijdig vertrek uit Zwolle. Hij liet er wel een voor die tijd uiterst modern en sprankelend Openluchtbad na. Ondanks voortdurende renovaties en reparaties werd het echter ingehaald door de tijd. Tegen het einde van de eeuw leek het complex rijp voor de slopershamer, maar een groep Zwollenaren kwam in actie. Hun burgerinitiatief leidde tot de redding van het bad en uiteindelijk tot (eer)herstel van Wiebenga en zijn schepping. Een soortgelijke actie is anno 2012 gaande in Hengelo, waar een badhuis uit 1932 op de nominatie staat om gesloopt te worden. Ook hiermee wordt de betrokkenheid van Overijsselse burgers bij de geschiedenis, hún geschiedenis, aangetoond. Soms zijn het ook speciaal opgerichte monumenten die het verleden weerspiegelen. Zo werd afgelopen mei in Tubbergen een monument onthuld ter ere van de drie motorrenners en de twee toeschouwers die hier tussen 1954 en 1972 omkwamen. Nabestaanden van de slachtoffers maakten per bus een rondgang op het oude circuit, ‘waarbij letterlijk even werd stilgestaan bij de onheilsplekken waar hun naasten het leven lieten.’ Vaak, zoals bij de hier genoemde voorbeelden, is de geschiedenis zichtbaar en tastbaar in gebouwde of opgerichte objecten, als plaatsen van herinnering. Of in een object, zoals de fiets, die sinds ruim een eeuw onlosmakelijk is verbonden met het bestaan van de Nederlanders. Hendrik Burgers uit Deventer zag als één van de eersten de commerciële mogelijkheden van het nieuwe vervoersmiddel. Hij stichtte een rijwielfabriek die, mede dankzij een uitgekiende marketingstrategie, uitgroeide tot een van de grootste in het land. Maar de concurrentie zat niet stil en fietste de opvolgers van Burgers voorbij. De oude modellen zijn tegenwoordig verzamelaarsobjecten geworden, tot in Indonesië toe. Het Historisch Museum in Deventer wijdde een boeiende tentoonstelling aan de fabriek die in de jaren zestig definitief de deuren sloot. Herinneringen aan het verleden kunnen ook liggen in kleinere objecten, in medailles of in ansichtkaarten. Voor Berend Schrijver vormen de prijzen die zijn familie generaties lang won bij veekeuringen echter niet alleen dierbare aandenkens, maar zijn ze ook verbonden met de actualiteit. Op die basis vol kwaliteit werd een boerenbedrijf gebouwd dat tegenwoordig ook in Canada succesvol is. Soms worden herinneringen gevoed door een in het geheugen dreinend adres of een verwrongen krachtterm, zoals bij de zoon van een Spaanse gastarbeider in Olst. Soms worden ze verdrongen. MijnStadMijnDorp zit zo, ook in andere artikelen, weer vol met verrassende verhalen en beelden uit het verleden. Veel lees- en kijkplezier! I
E
24
Topfokker Berend Schrijver: ‘Mijn koeien waren geen eendagsvliegen’
Rubrieken 4
In de werkplaats van de geschiedenis Regionale geschiedenisdag op Den Alerdinck Monument voor dodelijke slachtoffers De mooiste boerderij van Salland Kleine berichten
7
Column Ad van Liempt. Nederland valt aan
27
Gesignaleerd
28
Mededelingen IJsselacademie
29
Agenda
30
Geschiedenis van alledag. De kachel
31
Colofon
Oproep De redactie van MijnStadMijnDorp nodigt instellingen (archieven, bibliotheken, musea, historische verenigingen enzovoort), maar ook particulieren, in en buiten Overijssel, uit om uitbreiding te geven aan de lijst van vaste correspondenten. Om melding te maken van activiteiten en nieuwe publicaties, maar óók om artikelen en illustratiemateriaal aan te bieden, suggesties te doen of te reageren op de inhoud van het tijdschrift. Tevens roept de redactie auteurs op om met voorstellen te komen voor bijdragen aan een thema, een rubriek of anderszins. Op die manier kan MijnStadMijnDorp Historisch Tijdschrift Overijssel nog beter laten zien hóe en wáár geschiedenis leeft in deze provincie! Belangstellenden kunnen zich melden via:
contacthco@historischcentrumoverijssel.nl
§
3
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
09:02
Pagina 4
In de werkplaats
Regionale geschiedenisdag op Den Alerdinck In een prachtige omgeving en ontspannen ambiance van gedachten wisselen over de waarde en toekomst van immaterieel erfgoed. Dat is de insteek van de Dag voor de Regionale Geschiedenis en Streekcultuur op zaterdag 22 september. Vijf cultuurhistorische organisaties hebben de handen ineengeslagen om deze dag in havezate Den Alerdinck bij Heino tot een succes te maken.
kreeg in de negentiende eeuw onder de familie Van Dedem het huidige statige uiterlijk. De bijgebouwen in het lommerrijke park dienen tegenwoordig als accommodaties voor feesten en bruiloften. Er kan ook worden overnacht. De aanwezigen krijgen ook een rondleiding door het landhuis en de privétuinen van Den Alerdinck.
Levend Erfgoed Het thema van de dag sluit aan bij het Jaar van het Immaterieel Erfgoed. Naar verwachting zal Nederland dit jaar de UNESCO-conventie voor het immaterieel erfgoed ondertekenen. Dit betekent dat overheden naast de klassieke zorg voor monumenten medeverantwoordelijk worden voor instandhouding van tradities en gebruiken, zoals paasrituelen of oude ambachten. De IJsselacademie gaat namens de Provincie Overijssel een onderzoek uitvoeren naar de aard en het draagvlak van het immaterieel of levend erfgoed in de provincie. Historische verenigingen kunnen hierbij een adviesfunctie vervullen. Op de regionale geschiedenisdag vindt de aftrap van dit project plaats.
Trouwtradities
rie jaar geleden nam de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis (VORG) het initiatief tot een provinciale bijeenkomst voor geschiedenisliefhebbers . Deze Dag voor de Regionale Geschiedenis en Streekcultuur is onderhand uitgegroeid tot een jaarlijkse traditie, waarbij de opzet van publieksmanifestatie wordt afgewisseld met een meer inhoudelijke bijeenkomst. Dit jaar organiseert de VORG een dergelijke discussiedag voor historische verenigingen in samenwerking met het Historisch Centrum Overijssel, Stichting IJsselacademie, Vereniging Oudheidkamer Twente en Vereniging voor Heemkunde ‘Omheining’.
Het Historisch Centrum Overijssel presenteert tijdens het programma de resultaten van een project over trouwfoto’s en –tradities in Overijssel. Naast inbreng van particulieren zijn er foto’s verzameld in samenwerking met de historische verenigingen van Markelo, Ommen en Raalte. De resultaten van deze wervingsactie zijn te zien via www.mijnstadmijndorp.nl en in de vorm van een reizende tentoonstelling, die op 22 september op ludieke wijze geopend wordt. De fototentoonstelling geeft een fraai beeld van de verscheidenheid aan trouwrituelen in de afgelopen eeuw in verschillende streken van Overijssel.
D
Den Alerdinck De bijeenkomst vindt plaats op het bijzonder fraai gelegen landgoed Den Alerdinck in Laag Zuthem nabij Heino. De eigenaar van Den Alerdinck, de heer Koning, zal een inleiding verzorgen over het fraai bewaard gebleven landgoed. De voormalige havezate Het bruidspaar Berend Stegeman en Berendina Mekenkamp krijgen een bruidskoe op erve Borkent in Markelo ter gelegenheid van hun huwelijk op 7 september 1950 (foto Stichting Heemkunde Markelo).
Publieksbereik
Foto: Fleur Koning
4
20-06-2012
Verder staan er drie workshops op de planning. In de algemene sessie staat de vraag centraal hoe je als historische vereniging het brede publiek kunt aanspreken. Naar aanleiding van praktijkvoorbeelden van succesvolle initiatieven gaan aanwezigen met elkaar in debat over de keuze tussen digitale of museale focus, strategische allianties en een adequate opzet van publieksevenementen. In twee keuzeworkshops kunnen de deelnemers de werkwijze van het digitale platform MijnStadMijnDorp ervaren of zich verdiepen in het nieuwe beleidsveld van immaterieel erfgoed. Gezien de beperkte ruimte kunnen niet meer dan 120 mensen op Den Alerdinck terecht. Elke historische vereniging ontvangt een uitnodiging met de mogelijkheid een aantal leden af te vaardigen. Het dagprogramma inclusief lunch duurt van 10.00 tot ca. 15.30 uur. De kosten bedragen 10 euro per persoon. Opgeven kan via contacthco@historischcentrumoverijssel.nl I
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
20-06-2012
09:03
Pagina 5
5
door Ben Siemerink
Monument voor dodelijke slachtoffers ‘Tubbergen’ Op 7 juni 1965 – tijdens de twintigste editie van de roemruchte motorraces op het stratencircuit van Tubbergen – kwam de Engelse coureur John Bacon in het begin van de tweede ronde in de 250 cc klasse ten val. Hij overleed aan zijn verwondingen. In de In de geschiedschrijving van de immer voortrazende motorwereld was dit ongeluk niet meer dan een voetnoot. Voor de jonge weduwe van John Bacon echter, was het tragische ongeval een waar menselijk drama. Zij was op dat moment drie maanden zwanger en had ook een dochter in de peuterleeftijd.
John Bacon.
et zou bijna een halve eeuw duren voor deze dochter, Linda, voor het eerst de onheilsplek in Tubbergen bezocht. Zij kwam samen met haar jongere broer David, die zijn vader dus nooit heeft gekend. In de berm onder de bomen – vlakbij de rotonde nabij Fleringen, met de karakteristieke beeldengroep met motoren van gegalvaniseerd staal – werd namelijk op eerste pinksterdag 2012 een monument onthuld. Het werd gesticht ter nagedachtenis aan hun vader, John Bacon, en de andere vier dodelijke slachtoffers, die de motorraces van Tubbergen tussen 1954 en 1972 eisten. Het was een diep gekoesterde wens van de anderhalf jaar geleden overleden allesweter en alleskunner van ‘Tubbergen’ Bennie Pinners, om de herinnering aan deze dodelijke slachtoffers met een monument levend te houden. Gesteund door onder anderen oud-coureur Theo Bult greep Gerhard Sauer, voorzitter van de Stichting Historische Motorraces Tubbergen, het tienjarig bestaan van deze stichting aan om de wens van Pinners postuum in vervulling te laten gaan.
H
Dankbaar en ontroerd Sauer en de zijnen stelden alles in het werk om zoveel mogelijk nabestaanden van de dodelijke slachtoffers op te sporen en bij de onthulling van het monument aanwezig te laten zijn. Uiteindelijk kon alleen geen familie van de op 7 augustus 1954 dodelijk verongeluk-
Ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de Stichting Historische Motorraces Tubbergen is bij boekwinkel/uitgeverij Heijink in Hardenberg een boek verschenen over de bewogen geschiedenis van de roemruchte races op het stratencircuit van Tubbergen van 1946 tot 1984.
te coureur J.J.A. Colpaert worden gevonden. Wel werden dus zoon David en dochter Linda van John Bacon in Engeland opgespoord. Zij gaven dankbaar en ontroerd gevolg aan de uitnodiging om speciaal voor de onthulling van het monument naar Tubbergen te komen. Datzelfde deed de weduwe van de op 22 mei 1972 dodelijk verongelukte Hilversumse coureur Leo Commu en de familie van B.W. te Kiefte uit Borne, die als toeschouwer op diezelfde zwarte dag in Tubbergen om het leven kwam. Tenslotte gaf een broer van de toen elfjarige Henk Vlutters uit Oldenzaal, die op 22 mei 1961 als toeschouwer dodelijk werd verwond door een uit de koers geraakte coureur, acte de présence.
Emotioneel De onthulling van het eenvoudige monument, met daarop de namen van de vijf dodelijke slachtoffers, was een emotionele gebeurtenis. Op de eerste plaats voor de nabestaanden, maar ook voor de andere aanwezigen, onder wie legendarische oud-coureurs als Will Hartog en Theo Bult. Zo mogelijk nog emotioneler was een rondgang per bus van de nabestaanden over het oude circuit van Tubbergen, waarbij letterlijk even werd stilgestaan bij de onheilsplekken waar hun naasten het leven lieten. I
Nabestaanden en andere genodigden verzameld rond het monument in Tubbergen. Met onder anderen geheel links naast wethouder Vleerbos, Linda en David Bacon en in het midden, naast Will Hartog in zijn witte motorpak , Gerhard Sauer.
De namen van de dodelijke slachtoffers, zoals die op het monument staan. J.J.A. Colpaert (coureur), Rotterdam 7 augustus 1954 Henk Vlutters (toeschouwer), 11 jaar, Oldenzaal 22 mei 1961 John Bacon (coureur), Woking, Engeland 7 juni 1965 Leo Commu (coureur), 25 jaar, Hilversum 22 mei 1972 B.W. te Kiefte (toeschouwer), 61 jaar, Borne 22 mei 1972
Zie voor Theo Bult en de motorraces in Tubbergen het artikel van Ben Siemerink in MijnStadMijnDorp 2010-2, pp. 10-15. Zie ook de bijdrage van Marcel Mentink over ‘Tubbergen’ in: Wim Coster en Jan Ten Hove, Overijssel. Plaatsen van herinnering, Amsterdam/Zwolle 2011, pp. 442-453.
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
6
20-06-2012
09:03
Pagina 6
In de werkplaats
Spiekerhuus Luttenberg verkozen tot ‘mooiste boerderij van Salland’
oerderij het Spiekerhuus, eigendom van de familie Heuven, aan de Looweg in Luttenberg is op 16 juni j.l door de Stichting Sallands Erfgoed uitgeroepen tot 'mooiste boerderij van Salland'. Na een voorverkiezing in tien Sallandse dorpen, waarbij de lokale bevolking haar favoriete
B
boerderij kon aanwijzen voor de eindstrijd, bleven tien kandidaten over. De keuzemogelijkheden voor 'mooiste boerderij van Salland' varieerden van bescheiden eeuwenoude katersteden tot statige dwarshuisboerderijen uit de negentiende eeuw. Om het publiek intensiever bij de verkiezing te betrekken, kon er ook via internet worden gestemd. Van de meer dan duizend stemmen die werden uitgebracht, ging een derde deel naar Luttenberg. De in de negentiende eeuw gebouwde boerderij - die ook bekend staat als 't Spiek'n en Spiekenhuus - heeft een T-vormige grondslag en is gedekt met een rieten schilddak. De geschiedenis van de plek waar de boerderij staat gaat terug tot in de veertiende eeuw. Sinds kort is in de boerderij Bed & Breakfest BuitenOosten gevestigd. Zie voor deze verkiezing ook www.sallandserfgoed.nl. I
Postzegel Hennie Kuiper e zoektocht naar de herkomst van de naam van de Kuiperberg op de grens van Denekamp en Ootmarsum heeft geen definitief resultaat opgeleverd. Wielrenner Hennie Kuiper uit Denekamp blijft dus in het ongewisse over de vraag of die naam is verbonden met zijn familie. Duidelijkheid is er wel over de postzegel die onlangs te zijner ere werd uitgebracht door het Huis van de Wielersport, in samenwerking met PostNL. De postzegel herinnert aan de Olympische Spelen in München in 1972, waar Kuiper Olympisch Kampioen werd door de wegwedstrijd te winnen. De opbrengsten van de postzegel komen ten goede aan het Huis van de Wielersport dat moet worden gevestigd op Het Hulsbeek in Oldenzaal. De zegels zijn te bestellen via www.huisvandewielersport.nl. I
D
Lespakket ‘Oorlog in Overijssel-Kampen’
Nederland-Ruslandjaar 2013 n 2009 heeft Nederland tijdens een bezoek van de toenmalige premier Balkenende de Russische uitnodiging om in 2013 gezamenlijk een NederlandRuslandjaar te organiseren geaccepteerd. De opening zal plaatsvinden in maart 2013. Aansluitend begint het Russische programma in Nederland. Het zal duren tot en met de zomer. In juni start het Nederlandse programma in Rusland. Het zal duren tot en met november. In Overijssel worden onder andere een Deventer en een Vriezenveens programma voorbereid.
I
De coördinatie van het Nederland-Ruslandjaar 2013 is in handen van een projectteam op het ministerie van Buitenlandse Zaken: telefoonnummer 070 – 348 71 76, e-mail: NLRF2013@minbuza.nl. Op dit adres kan men zich ook aanmelden voor de maandelijks verschijnende Nieuwsbrief. I
Restauratie Zwarte silo Deventer et complex de Zwarte silo in het Havenkwartier in Deventer is onlangs door de gemeente verkocht aan ontwikkelingsmaatschappij BOEi (Behoud, Ontwikkeling en Exploitatie van Industrieel Erfgoed). De silo uit 1924 was de eerste betonsilo in Deventer met ruimte voor een paardenstal, zoutopslag, een pakhuis en een kantoor in de onderbouw.
H
De laatste acht jaar werd het complex gebruikt door de Stichting Industrieel Erfgoed Deventer (SIED) die er open monumentendagen, culturele evenementen en tentoonstellingen organiseerde en er ook zelf werkzaam was. Daardoor kwamen veel mensen naar het Havenkwartier en nam de belangstelling voor het gebied en voor de silo sterk toe. In april 2012 is de restauratie van het complex begonnen. I
nlangs bracht het Gemeentearchief Kampen een nieuwe map met informatie uit over zijn activiteiten. Zo ligt er sinds kort het lespakket voor de groepen 7 en 8 ‘Oorlog in Overijssel – Kampen’. Deze lessen kunnen op school zelfstandig worden gedaan. In verschillende themaboekjes staan opdrachten waarbij leerlingen aan de hand van Kamper bronnen onder andere meer te weten kunnen komen over het dagelijks leven, het verzet en het Joodse leven. Waar mogelijk sluit het totale educatieve aanbod aan bij de kerndoelen, de Tien Tijdvakken en de Canon van Nederland. Zie www.gemeentearchiefkampen.nl, ook te volgen op Twitter via @GA_Kampen. I
O
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
20-06-2012
09:03
Pagina 7
door Ad van Liempt
Column
Televisie in 1947: Nederland valt aan Vijfenzestig jaar geleden - in 1947 - was de situatie in Nederland ongemeen spannend: in de warmste zomer ooit gemeten dreigde Nederland in een volwassen oorlog te raken met de Republiek Indonesië. Uiteindelijk brak die oorlog ook uit, op 20 juli. Dat we twee jaar, twee maanden, twee weken en twee dagen na de bevrijding zelf aan de andere kant van de wereld met 140.000 soldaten oorlog gingen voeren – dat heb ik eigenlijk nooit goed kunnen begrijpen. k heb over de aanloop naar die oorlog laatst het boek ‘Nederland Valt Aan’ geschreven, een bewerking trouwens van een eerder boek, want de zaak houdt me al heel lang bezig. De afgelopen weken mocht ik er zelfs een tv-programma over maken, dat op zaterdagavond 21 juli wordt uitgezonden (Nederland 2, 20.50 uur). Dat was een bijzondere belevenis. Het is namelijk een beetje een merkwaardig programma: die avond doen we alsof er in 1947 al televisie bestond, en alsof het toen mogelijk was rechtstreeks te schakelen met de plekken die er op die dag toe deden. En daarom stond ik op vrijdag 27 april jl. op het Binnenhof, met cameraman Ernst de Groot, tegenover Ed van Westerloo. Hij was in de jaren zestig en zeventig een van de belangrijkste tv-journalisten van Nederland, heel lang hoofdredacteur van het NOS Journaal, en in 1966 de KRO-reporter die de Nacht van Schmelzer versloeg. Nu was hij daar terug, opnieuw in de rol van politiek redacteur, en hij beantwoordde daar voor de camera mijn vragen over de besluitvorming in het kabinet-Beel van juli 1947. En hij deed dat alsof de beslissende vergadering een paar dagen tevoren was gehouden. Hij had een deftig double-breasted kostuum aan, typisch jaren veertig, en werd in beeld gebracht met de Ridderzaal op de achtergrond, die er in 1947 precies zo uitgezien moet hebben. De vragen van mij zult u nooit horen – die zijn er later afgeveegd en vervangen door (precies dezelfde) vragen van centraal presentator Maartje van Weegen. Zij komt voor één keer terug op de televisie, voor deze speciale breaking-news-uitzending van 20 juli. Toen we klaar waren met Ed van Westerloo, wilden we doorgaan naar het Lange Voorhout om via dezelfde procedure te spreken met de voor deze gelegenheid tot diplomatiek-redacteur-van-1947 gebombardeerde voormalig RVD-directeur Eef Brouwers. Jammer, er was kermis op het Voorhout, zodat we moesten uitwijken naar Plein 1813 – ook een mooi plekje trouwens. En Eef Brouwers legde uit wat hij dacht dat koningin Wilhelmina’s rol zou zijn geweest in de beslissing om de strijd tegen de Republiek Indonesië
I
te beginnen. En zo zijn we de weken erna verder gegaan. Naar Charles Groenhuijsen, correspondent in Washington, die staande voor Capitol Hill zeer welsprekend onder woorden bracht hoe de Verenigde Staten, in de persoon van consul-generaal Walter A. Foote in Batavia, drie weken eerder op het nippertje een Nederlandse aanval hadden voorkomen: dat had hij van ambtenaren op het State Department gehoord. En als klap op de vuurpijl met oorlogsverslaggever Fons van Westerloo naar Batavia (Jakarta) om zijn bijdrage op te nemen. Fons, die ooit voor de AVRO meeslepende tv-reportages maakte over de Vietnamoorlog en allerlei andere brandhaarden in de wereld, had voor de gelegenheid een fraai batikhemd aangetrokken, gekregen van broer Ed. En tevens droeg hij een bril uit de jaren veertig, met fraaie voorzet-zonnebril. Hij vertelde dat hij zojuist een stuk van de radiorede had gefilmd waarmee landvoogd Huib van Mook de militaire actie had aangekondigd, en dat hij ook een statement van de republikeinse onderminister Tamzil had opgenomen. Op 21 juli zullen die fragmenten ook te zien zijn, want inmiddels zijn in een Hilversumse studio alle elementen bijeengevoegd tot een hypermodern schakelprogramma, met Maartje van Weegen (in stemmig donkerbruin mantelpak) als de ernstige brenger van het treurige nieuws van zomer 1947: Nederland is weer in oorlog. O ja, en op het eind krijgt u ook verzetsman Henk van Randwijk nog te zien, in 1947 hoofdredacteur van het blad Vrij Nederland, die heftig tekeer gaat tegen wat hij de koloniale politiek van ons land noemt. U zult daar ongetwijfeld Diederik van Vleuten in herkennen, die zich in zijn aan Nederlands-Indië gewijde solovoorstelling ‘Daar werd iets groots verricht’ adequaat op deze rol had kunnen voorbereiden. Al met al een niet alledaags tv-programma over een ingrijpende historische gebeurtenis. Maar ik mag u nu al toevertrouwen dat ik het als het leukste project heb beschouwd waaraan ik ooit heb mogen werken. I Het ereveld Pandu in Bandung is de rustplaats van 4.000 Nederlandse burgers en militairen uit de periode 1942 tot en met 1950. (Foto 2006)
7
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
20-06-2012
09:03
Pagina 8
8
door Geertje van Os
Een Spaanse arbeider in de Olster vleeswarenindustrie Nederland maakt een economische recessie door, maar de werkloosheidscijfers in ons land zijn nog lang niet zo hoog als bijvoorbeeld in Spanje. De jeugdwerkloosheid in Spanje heeft inmiddels het historisch dieptepunt bereikt van 50%. Als gevolg van de hoge jeugdwerkloosheid verlaten talloze hoogopgeleide jonge Spanjaarden hun land om elders in Europa een baan te vinden. Steeds vaker komen ze ook naar Nederland.
ngeveer een halve eeuw geleden verlieten eveneens honderdduizenden Spanjaarden hun land. In die tijd waren het vooral gehuwde landarbeiders die de armoede en de dictatuur onder Franco wilden ontvluchten. Zij probeerden in Noordwest-Europa in korte tijd genoeg geld te verdienen om terug in Spanje een eigen bedrijfje te starten, een huis te kopen of een andere droom waar te maken.
O
‘Gastarbeiders’ Boven: Santiago Arías Arías(l) met zijn zwager Martín in Olst.
Het Nederlandse bedrijfsleven kampte in de jaren zestig en begin jaren zeventig met grote tekorten aan onge-
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
20-06-2012
Vleesproductie in de IJsselstreek Rond 1960 was de IJsselstreek verantwoordelijk voor ongeveer een derde deel van de totale Nederlandse vleesproductie. Olba en Zendijk uit Olst richtten in 1957 samen met Meester uit Wijhe de N.V. Verenigde Baconfabrieken Salland op. De verouderde fabrieken konden de concurrentie nauwelijks aan en in 1963 werd Olba overgenomen door Unilever/Unox. Zendijk kwam in 1970 in handen van Homburg, maar werd twee jaar later alweer verkocht aan de Britse onderneming J. Lyons & Co die het bedrijf in 1974 definitief sloot. Onder andere door de varkenspest in 1974 bleef het onrustig in de vleeswarenindustrie en door tegenvallende financiële resultaten besloot Unox om Olba in 1979 definitief te sluiten. Zie: J.D. Hilferink, Bedrijvigheid in Olst. Opkomst en ondergang van een plattelandsnijverheid, Olst, De Kroon 2003, p. 94-97. Zie ook: ‘Olba en Zendijk. Hoe het was in de Olster vleesindustrie’, Berend Proper m.m.v. J.Nuissl, Anny te Kloeze en Jan aan ’t Rot (red.), Themanummer van de Historische Vereniging ’t Olster Erfgoed te Olst, april 1998.
schoold personeel en ging over de grens op zoek naar ‘gastarbeiders’. Zo contracteerde een vleeswarenfabriek in Olst in de jaren 1970-1971 ruim honderd Spanjaarden. Een van hen was Santiago Arías Arías. In april 1971 stapte hij in de trein naar Nederland met een jaarcontract van de Verenigde Baconfabrieken Salland op zak. Dit bedrijf was het jaar tevoren samen met vleeswarenfabriek Zendijk overgenomen door het snel groeiende Homburg in het Brabantse Cuijk. Veel bedrijven in deze provincie hadden al jarenlang goede ervaringen met Spaanse arbeiders, zoals Philips dat duizenden van hen naar Nederland haalde. Santiago, die 37 jaar was toen hij in Nederland arriveerde, kwam uit Peraleda de la Mata, een door olijfgaarden omringd dorp op de Spaanse hoogvlakte, zo’n 170 kilometer ten westen van Madrid. Samen met zijn zwager en een paar dorpsgenoten had hij zich aangemeld om te gaan werken bij Salland BV in Olst.
09:03
Pagina 9
9
Deze foto van de zevenjarige Javier met zijn moeder werd gemaakt om naar Santiago in Olst te sturen. Het kind op de arm van de moeder is een buurmeisje.
Rechtsboven: een ansichtkaart van de Maagd van Guadalupe, patrones van Extremadura. Javier schreef de tekst die zijn moeder hem dicteerde. Afb. f2 Tekst op de achterkant: Vanochtend heel vroeg zei een engel mij dat jij jarig bent vandaag en omdat ik zoveel van je houd feliciteer ik je graag. Omdat je zo diep gelooft in de Maagd van Guadalupe stuur ik je haar per post, zodat zij ook in Nederland bij je is. Kaart die van mij heen gaat en mijn geliefde zal gaan zien, kaart toon hem hoezeer ik hem bemin, als hij je lezen gaat.
Papa was weer weg Hun zoon Javier was zeven jaar toen zijn vader emigreerde. Hij woont nu in Toledo en schrijft in een email veertig jaar later: ‘Toen mijn vader ons verliet om te gaan werken in Olst was ik met mijn zeven jaar degene die hem regelmatig brieven schreef. Mijn moeder had de pech om tot de naoorlogse generatie te behoren en kon, zoals veel mensen van haar leeftijd, niet lezen of schrijven. Aan mij de taak om onze nieuwtjes en gevoelens aan het papier toe te vertrouwen en aan mijn vader over te brengen. Het adres waar ik de brieven heen stuurde, staat voor altijd in mijn geheugen gegrift: Santiago Arías Arías, Personeel Opvangcentrum Salland, Industrieweg 14A, Olst, Holland. Zelfs als ik het nu voor de geest haal, voel ik nog een brok in mijn keel en prikken de tranen achter mijn ogen. Ik had het adres uit mijn hoofd geleerd als een litanie, als een mantra. Misschien heb ik het na veertig jaar verkeerd gespeld, want het geheugen is niet altijd even betrouwbaar.’
Met het geheugen van Javier is niets mis. Het is verbazingwekkend dat hij zich het volledige adres foutloos herinnert. Daarmee wordt duidelijk hoeveel indruk het vertrek van vader indertijd op de kleine Javier maakte. Hij vervolgt: ‘Nooit zal ik vergeten hoe mijn vader met Kerstmis naar huis kwam, beladen met cadeautjes voor mij. Het was de enige keer dat hij thuis kwam in het jaar dat hij in Nederland werkte. Zijn vertrek terug naar Olst
is een van de droevigste herinneringen uit mijn jeugd. Ik zie mezelf nog staan op het dorpsplein waar mijn vader, mijn oom en nog een paar mannen afscheid namen van hun familie met wie ze de Kerst hadden doorgebracht. Stilletjes begon ik te huilen, ik kon het niet tegenhouden, want ik was nog maar een kind van zeven jaar. Mijn moeder vroeg wat er aan de hand was en ik antwoordde tussen twee snikken door: “Dat papa weer weg is!” ’ §
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
20-06-2012
09:03
Pagina 10
10
In de groep met wie Santiago vanuit Peraleda de la Mata vertrok bevond zich ook zijn zwager Martín wiens echtgenote in verwachting was. Martín sprak met zichzelf af dat hij zich pas zou scheren als het kind gezond ter wereld was gekomen. Tijdens zijn verblijf in Olst werd zijn zoon geboren die ook de naam Martín kreeg. Deze foto stuurde Martín naar zijn moeder en op de achterkant schreef hij: Met alle genegenheid voor mijn moeder van haar zoon vanuit Nederland.
Wonen, werken, eten, drinken Na aankomst op de fabriek kreeg elk van de Spanjaarden een werkplek toegewezen volgens een circulatiesysteem. Het werk waarin ze het beste bleken te zijn, werd hun uiteindelijk definitief toegewezen. Een zekere Julian moest vet verwijderen en gruwde daar zo van dat hij al na een paar dagen terugkeerde naar Spanje. De Spaanse arbeiders waren gewend aan zwaar werk op het land en vonden dat ze bij slachterij Salland goed verdienden op een relatief gemakkelijke manier. Het gemis van hun vrouw en kinderen viel sommigen zwaarder dan het werk. Ze hadden heimwee naar Spanje, misten hun gezin, konden niet wennen aan de Nederlandse levenswijze en vooral niet aan de Hollandse pot. Met dat laatste hadden ze allemaal moeite en het was zelfs reden om in opstand te komen. Maar hun dreigementen haalden niets uit. Het woonoord waarin de Spanjaarden waren ondergebracht had veel weg van een ouderwetse jeugdherberg met gebrekkige voorzieningen en strenge regels. De mannen deelden met zijn zessen een kleine kamer waarin geen maaltijden bereid mochten worden, maar die regel werd veelvuldig geschonden. Santiago schafte samen met zijn kamergenoten een elektrisch kookplaatje aan. Aan vlees geen gebrek op de slachterij en onderling kookten ze stiekem een Spaans maaltje. Daar aten ze brood bij met roomboter – wat ze wél lekker vonden – en daarmee kwamen ze de dag door. In het woonoord waren te weinig douches en toiletten, er was geen wasmachine, zodat de mannen hun was met de hand moesten doen, en om 22.00 uur moest het licht uit zijn. Toch slaagden ze erin om af en toe de Olster horeca te bezoeken. Als ze dan ’s avonds met een borreltje op luid klappend en zingend van de dijk naar de Industrieweg liepen, werd vanuit menig huiskamer even tussen de gordijnen gegluurd en geglimlacht om zoveel zuidelijk plezier in de duistere straten van Olst.
De meeste migranten dachten niet langer dan een paar jaar in Nederland te blijven en deden daarom geen moeite om de taal te leren. Dat werd ook niet gestimuleerd door de Nederlandse overheid of de werkgevers, want die beschouwden hun verblijf eveneens als tijdelijk. De meeste werkgevers zorgden voor tolken, vertalers en Spaanstalige hulpverleners, maar niet voor cursussen. De Spaanse arbeiders leerden het meeste Nederlands van hun collega’s in de fabriek. Sommige Nederlandse krachttermen blijven een leven lang bij, zelfs tot in de tweede generatie toe. Javier Arías herinnert zich dat zijn vader na zijn definitieve terugkeer uit Olst altijd een vreemde uitdrukking gebruikte wanneer hij zich kwaad maakte. Als Javier vroeg naar de betekenis, antwoordde zijn vader dat dit geen taal voor kleine jongetjes was. Inmiddels is de vader overleden en is de jongen een volwassen man die zich iets raadselachtigs uit zijn jeugd herinnert en vraagt: ‘Hay en holandés alguna expresión que se pronuncie en castellano como: O fardoma!?’ (‘Bestaat er in het Nederlands een uitdrukking die je in het Spaans uitspreekt als: O fardoma!?’, ofwel [gvd?]) De arbeiders uit het land van dictator Franco verbaas-
den zich over de grote mate van vrijheid in Nederland. Maar ze begrepen niet altijd waarom het een wel kon en het ander niet. Van verliefde paartjes die elkaar in het openbaar zoenden, keek hier niemand op. Maar als je het papiertje van een chocoladereep op de grond gooide, dan kreeg je afkeurende blikken en terechtwijzingen. Het eerste was in Spanje ondenkbaar, het tweede de gewoonste zaak van de wereld.
Gedicht van een emigrant Santiago was evenals zijn vrouw nooit naar school geweest. Als zesjarig jongetje werd hij er al op uitgestuurd om op het land te werken. Maar zijn drang naar kennis was zo groot dat hij zichzelf leerde lezen en schrijven tijdens het hoeden van schapen. Lezen werd zelfs zijn grote passie en zo gauw hij het geld bij elkaar had kocht hij Don Quichot, het meesterwerk van Miguel de Cervantes. Hij hield ook van schrijven en vanuit Olst verstuurde hij mooie brieven naar Spanje. Hij schreef zelfs een vijf pagina’s lang gedicht over zijn vertrek naar Olst, de perikelen op de fabriek en over collega’s die hun geld net zo snel uitgaven als ze het verdienden. Een fragment:
Op 6 april 1971 vertrok ik naar het buitenland om te gaan werken bij slachterij Salland
Gelukkig horen ze niet alle berichten want dan zouden ze nog meer treuren wat sommigen aanrichten zal mij niet gebeuren
Julián kwam bij de reuzel dat deed hij met veel tegenzin Na een week opzettelijk getreuzel stapte hij de trein weer in
In dit woonoord zijn we met 100 man en al zijn we allemaal Spanjaard we komen uit alle hoeken van het land elk met zijn eigen aard
In kamer negentien wonen we met zes Spanjaarden er is hier niet veel te zien en we hebben honger als paarden
Ieder draagt de kleding van zijn streek maar de een laat het na zich te scheren de ander knipt zijn haar niet meer en de volgende verliest zijn loon met spelen
Toen we op een dag het eten klaar zagen staan dreigden we dat we gingen staken omdat we nog eens van de graat zouden gaan met die maaltijden die nergens naar smaken
Sommigen zoeken in de dorpen vertier anderen blijven in het woonoord of gaan in bar Tamboril aan de zwier daar komen ook dames, vaak oud en getrouwd
De arbeiders van Salland BV leggen hun werk neer want het kwartiertje koffiepauze mag ook al niet meer
Maar mijn vrouw is ver van hier ik blijf op mijn kamer en schrijvend of lezend heb ik meer plezier
De tolk en personeelschef spreken duidelijke taal voor wie niet werkt is het einde verhaal
Een Spanjaard die in Nederland verblijft moet een offer van zichzelf vragen zodat zijn familie weer te eten krijgt deze woorden wil ik aan mijn collega’s opdragen
Velen van ons zijn getrouwd en we werken hard want in Spanje wachten onze vrouwen met smart
Laat ze stoppen met die onzin dan verliezen ze hun geld niet meer want in Spanje wacht hun gezin met liefde op hun terugkeer Santiago Arías Arías (vertaling Geertje van Os)
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
20-06-2012
09:03
Pagina 11
11
Zoon Javier: ‘Ik heb de schrijfmachine altijd bewaard en nu van zolder gehaald om er een foto van te maken. Het verbaast me nog steeds dat mijn vader in Olst een schrijfmachine heeft kunnen kopen met toetsen voor de Spaanse letter ñ, het omgekeerde vraagteken en omgekeerde uitroepteken.’ Santiago achter de schrijfmachine op zijn kamer in het woonoord.
Achterkant van de ansichtkaart: Een engel vertelde me vannacht dat jij jarig bent en omdat ik zoveel van je houd feliciteer ik je met deze dag. Alle bloemen in het veld van dit verre land stuur ik je per post, zodat je ze in Spanje kunt zien. Ik stuur je dit plaatje van het Nederlandse platteland, zodat je ziet hoe mooi het hier is. Je echtgenoot Santiago Arías. Ansichtkaart van Santiago aan zijn echtgenote. Javier schreef: ‘Dit was een ansichtkaart met een geparfumeerd rondje. Het parfum is al lang vervlogen en de kaart ruikt nergens meer naar. Enkel nog naar nostalgie, verleden tijd en een verloren traan.’
Paspoort van Santiago Arías Arías.
Arbeidsvergunning van Santiago Arías Arías.
Een ring met een gulden
het ooit uitgevonden zou worden. Ik ben nieuwsgierig naar de plaats waar mijn vader een belangrijk jaar van zijn leven heeft doorgebracht. Vaak heb ik op Wikipedia gezocht naar gegevens over Olst en ik ben er heel wat keren met Google Earth heen gevlogen. Om dat vanuit je huiskamer te doen is één ding, maar om er daadwerkelijk heen te reizen is iets anders.’ Industrieweg 14A Olst; een adres dat bij Javier tedere herinneringen oproept aan zijn jeugd en zijn vader, die vanuit een arm dorp in Spanje vertrok naar een onbekend dorp in Nederland om na een jaar afzien en hard werken zijn vrouw en zoon een beter leven te bezorgen. I
Na twaalf maanden kon zijn jaarcontract verlengd worden, maar Santiago vond het welletjes en keerde terug naar huis. Van het geld dat hij in Olst had verdiend, kocht hij in zijn geboortedorp een huis. Voorheen woonde het gezin in een huurhuis. Hij ging weer in de bouw werken zoals hij eerder ook had gedaan en vond later een baan bij een agrarisch bedrijf in het dorp. In 1983, iets meer dan tien jaar nadat hij definitief was teruggekeerd, overleed Santiago, op vijftigjarige leeftijd, bij een fataal ongeval thuis. Hij viel van het dak en liep een schedelbasisfractuur op. Voor zijn vrouw en enige kind Javier was zijn plotselinge overlijden een enorme schok. Zijn vrouw is zijn dood nooit helemaal te boven gekomen. Ze heeft altijd alles bewaard wat met zijn emigratie te maken had. Bij zijn terugkeer uit Nederland bracht Santiago twee zilveren guldens mee. Van een daarvan liet hij een ring maken voor zijn echtgenote. Ze heeft die gedragen tot aan haar dood in 2004.
Magische klank Zoon Javier is nooit in Olst geweest, maar dit Overijsselse dorp bezit voor hem zijn leven lang een magische klank: ‘Het is wonderlijk hoe de dingen soms lopen. Na veertig jaar schrijf ik weer vanuit Spanje naar Olst. Maar nu via e-mail, een medium waarvan we toen niet hadden kunnen vermoeden dat
Geertje van Os is cultureel antropologe, zij werkt als freelance onderzoeker en woont in Wijhe. Zij is auteur van Ik kwam met een koffer van karton. Spanjaarden in Zuidoost-Brabant 19612006, Alphen aan de Maas Uitgeverij Veerhuis 2006 (Spaanse vertaling 2009). Haar werk inspireerde Miguel Angel Luengo Tarrero tot het bouwen van de website www.emigracioneindhoven.dse.nl. Via deze website kwam zij in contact met Javier Arías.
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
20-06-2012
09:03
Pagina 12
12
door Robert Kemper Alferink
Oude ansichtkaarten Souvenirs uit het verleden
Al eeuwenlang worden brieven verstuurd in enveloppen. Tegen het eind van de negentiende eeuw kwamen ook briefkaarten in gebruik. Al snel werden ze voorzien van illustraties. De ansichtkaart was geboren. Ze werden populair in een tijd waarin ook het toerisme zich begon te ontwikkelen. Die combinatie leidde tot een ware hausse aan stads- en dorpsgezichten, als groeten uit den vreemde. inds 1871 was het toegestaan om briefkaarten, gelinieerde stukken verstevigd papier van circa 14 x 9 centimeter, te versturen. Ze werden uitgegeven door de PTT en waren standaard voorgefrankeerd, maar nog niet voorzien van illustraties. De Amsterdamse Kantoorboekhandel Koster had in 1873 de primeur met de uitgave van voorgedrukte kaarten met korte rijmpjes; tien jaar later begon Koster ook als eerste met het afdrukken van illustraties. Mogelijk had hij dit idee opgedaan bij de boekdrukker August Schwartz uit het Duitse Oldenburg, die tijdens de Frans-Duitse oorlog (1870-1871) briefkaarten opsierde met een kanonnier in actie. Ongeveer gelijktijdig begon een andere August Schwartz, een steendrukker uit Assmannhausen, ‘ansichten’ van Rijngezichten op briefkaarten te plakken. Het Duitse leenwoord ansicht geeft in feite de betekenis weer van de geïllustreerde kaarten, als souvenirs uit een andere wereld. Ze geven een beeld van een vakantieervaring: bezienswaardigheden, bijzondere gebouwen en excentrieke kenmerken van een dorp, een stad of een bepaalde streek.
S
Explosieve groei De monopoliepositie van de Nederlandse PTT op het uitgeven van briefkaarten werd opgeheven per 1 april 1892. Sindsdien mocht iedereen briefkaarten of ansichtkaarten uitgeven, mits deze voldeden aan bepaalde afmetingen en kwaliteitseisen voor het gebruikte papier. Aangezien op de adreszijde van de briefkaart geen boodschappen geschreven mochten worden, werd daarvoor op de beeldzijde ruimte vrij gehouden. Het aantal uitgevers van ansichtkaarten groeide explosief. Een deel van hen legde zich toe op de plaatselijke of regionale markt. Er waren echter ook uitgevers die
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
20-06-2012
09:03
Pagina 13
13 zich richtten op geheel Nederland, zoals N.J. Boon en Kunstanstalt Herz in Amsterdam of J.M. Schalekamp uit Buiksloot en mevrouw A.M. Amiot uit Den Haag. Al snel werden de ansichtkaarten een daverend succes: de gemakkelijke verkrijgbaarheid, de lage kost- en verkoopprijs, de immens grote variëteit qua beeldinhoud en compositie en de mogelijkheid om persoonlijke boodschappen te kunnen blijven toevoegen, droegen daar aan bij. Opvallend daarbij is dat ansichtkaarten zowel in het verleden als tegenwoordig slechts ‘gezuiverde’ of gestileerde landschappen weergeven; zonder snelwegen, parkeerplaatsen, hoogspanningsmasten,
industrieterreinen en modernere nieuwbouw in historische stadscentra. Ook de weersomstandigheden zijn veelal ideaal: zonnig, droog en strakblauwe luchten. Ansichtkaarten boden en bieden, kortom, een geïdealiseerde wereld.
Thema’s Tot op heden is er geen grootschalig onderzoek gedaan naar de geschiedenis van Overijsselse ansichtkaarten. De oudst bekende, gedateerde briefkaart met een bedrukte afbeelding uit Overijssel is er een van het Engelsche Werk in Zwolle van een onbekende uitgever. Hij werd op 7 december 1895 verzonden vanuit Zwolle naar Heerenveen. Ansichtkaarten van vóór 1898 zijn zeldzaam. Er zijn uitgaven uit diverse Overijsselse steden bekend, zowel door de al genoemde landelijke uitgevers, als door plaatselijke boekhandels. Bekende namen in dit verband zijn Hilarius in Almelo, Blijdenstein in Enschede, Broekhuis uit Hengelo en Waanders in Zwolle. Onder het grote publiek minder bekend zijn namen als Jacob Tamse uit Zwolle, D.J. Wilterdink uit Deventer en E. Cracau uit Goor. Vooral in Twente was daarnaast een groot aantal Duitse uitgevers actief. Veel voorkomend, bij uitgevers in het hele land, waren ook afbeeldingen van de inhuldiging van koningin Wilhelmina in 1898. Ansichtkaarten werden rond 1900 gefabriceerd op basis van verschillende druktechnieken, veelal volgens het procedé van de steendruk of lithografie. In bijna alle gevallen ging het om meerdere afbeeldingen die in collagevorm circa driekwart van de bedrukbare oppervlakte in beslag namen. De overige ruimte was om te beschrijven.
Verzamelen Al vanaf de eerste uitgaves werden ansichtkaarten verzameld. Sommige families legden albums aan met ansichten die zij van heinde en ver ontvingen. In de jaren
zestig en zeventig verschenen talloze uitgaven over uiteenlopende plaatsen ‘in oude ansichten’. Het stimuleerde nieuwe verzamelaars om op zoek te gaan naar onbekende collecties en niet eerder aangetroffen exemplaren. De laatste twintig jaar groeit het aantal van dergelijke verzamelaars sterk. Dientengevolge groeit ook de handel in oude ansichten. Vrijwel elk dorp of elke stad heeft één of meer en soms wel tientallen verzamelaars die streven naar ‘complete’ collecties van hun verzamelgebied. Zo krijgen ansichten een nieuwe functie als bron en als souvenirs uit het verleden. Een selectie van de oudste ansichtkaarten uit de collectie van de auteur is te zien op www.mijnstadmijndorp.nl. > collectie kemper alferink I
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
20-06-2012
09:03
Pagina 14
14
door Leo Polhuys
Bouwtekening van het Badhuis.
Badhuis Hengelo met sloop bedreigd Het voormalige openbaar badhuis in Hengelo is uit architectonisch en historisch oogpunt zeer waardevol, wordt van verschillende kanten betoogd. B en W van deze Twentse gemeente willen echter een sloopvergunning afgeven voor het markante gebouw aan de Oldenzaalsestraat. Daartegen rezen bezwaren. geest van het Nieuwe Bouwen, een in 1932 geopend badhuis. Deze stijl werd in Hengelo geïntroduceerd door de SDAP-er Voogtgeert, wethouder van 1902 tot 1940. Hij raakte daarbij geïnspireerd door het voorbeeld van zijn Amsterdamse collega Wibaut, die in de hoofdstad ruimte gaf aan de stijl van de Amsterdamse School. Andere Hengelose voorbeelden van het Nieuwe Bouwen zijn de woonwijk Nijverheid, de Wilderinkschool en de Wilbertschool.
Bezwaren tegen de sloop
Het Badhuis aan de Oldenzaalsestraat nog in volle glorie.
e kwestie werd eind 2011 actueel. Toen bleek namelijk dat een projectontwikkelaar zowel het voormalige badhuis als de ernaast gelegen Ariënsschool wilde kopen. De bedoeling is om deze panden te slopen en vervolgens ter plaatse nieuwbouw te plegen. De rond 1900 gebouwde classicistische school en het uit 1932 daterende badhuis zijn beide gemeentelijk monument. De afgelopen jaren zijn ze in onbruik geraakt en sindsdien staan ze leeg.
D
‘Mede uit hygiëne-oogpunt’ Het badhuis was niet het eerste in Hengelo.Tussen 1888 en 1898 stelden de fabrikanten Stork en Dikkers voor hun personeel een zwem- en badinrichting open. Daarna werd een nieuw badhuis gebouwd, evenals tuindorp ’t Lansink ontworpen door de architect Karel Muller. In 1928 realiseerde ‘Stork en Dikkers’ een nieuwe overdekte zwem- en badinrichting, die in 1960 echter plaats moest maken voor een auto- en fietsenstalling. Waren het dus eerst Twentse metaalfabrikanten die het belang inzagen van een badinrichting voor het eigen personeel, langzamerhand begon de behoefte te ontstaan aan een openbaar badhuis. In het begin van de vorige eeuw waren het vooral socialistische SDAP-bestuurders die daarvoor pleitten. Zo overhandigde het raadslid mevrouw De Boer in 1919 aan wethouder Bennink een plan voor een badhuis, ‘mede uit hygiëne-oogpunt’. Toen er nog geen openbaar badhuis was, bezocht de schooljeugd het plaatselijk zwembad. Eerst konden daar alleen jongens terecht. Later, op aandrang van Bennink, ook meisjes. In 1928 werd een commissie ingesteld voor de oprichting van een nieuw overdekt zwembad. De architecten H.W. Gijzen en A.K. Beudt ontwierpen daarna ook, in de
Tegen de sloop van het badhuis, en de nabijgelegen school, werden van verschillende kanten bezwaren ingebracht. Ook door particulieren. Hengeloër Henk Hamer, in het verleden raadslid namens de PvdA en ook p.r.man van Techniekmuseum HEIM, zet zich met hart en ziel in voor het behoud van het badhuis. ‘Het is met zijn Berlage- of Dudokachtige uitstraling volstrekt uniek en zou zonder meer behouden moeten blijven’, vindt hij. ‘In Hengelo zijn door de vernielingen in de Tweede Wereldoorlog weinig waardevolle oude gebouwen bewaard. Ook na de oorlog is er veel verdwenen. Helaas zien weinig plaatsgenoten de grote waarde van het badhuis.’ Het Cuypersgenootschap - dat zich inzet voor het behoud van bouwkundig erfgoed uit de negentiende en twintigste eeuw en zich ook in toenemende mate richt op de bescherming van erfgoed uit de periode na 1940 - is eveneens in beroep gegaan tegen de voorgenomen sloopvergunning. Erfgoedvereniging Heemschut – opgericht in 1911 en de grootste particuliere vereniging voor bescherming van cultuurmonumenten – vindt dat niet alleen het badhuis behouden moet blijven. Ook de school dient volgens deze organisatie gespaard te worden, hoewel het badhuis uit architectonisch oogpunt het meest waardevol is. ‘Wij zijn niet tegen een deal met de projectontwikkelaar, wiens naam overigens nog steeds niet openbaar is’, aldus woordvoerder Adriaan Velsink. Hij is adviseur hergebruik cultureel erfgoed en voormalig projectleider gemeentelijke plannen van Overijssel. ‘Wij willen’, stelt hij nadrukkelijk, ‘echter wel dat de gemeente een visie op het totale gebied ontwikkelt en zelf de regie neemt. Momenteel gebeurt dat voortreffelijk in Hart van Zuid. Als de projectontwikkelaar zijn zin krijgt, gaat een marktpartij slechts een deel van het gebied ontwikkelen.’ Velsink heeft zijn standpunt herhaaldelijk uitgesproken in de Hengelose gemeentelijke monumentencommissie, waarvan hij op persoonlijke titel lid is. Namens Heemschut pleit hij voor een integrale aanpak van het totale gebied, uitgaande van de enorme kwaliteit van het badhuis. ‘Op dit moment is de politiek aan zet om sloop tegen te houden met respect voor de grote waarde van het pand.’ I
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
20-06-2012
09:03
Pagina 15
15
door Marycke Janne Naber
Zwemmen en zwembaden in Overijssel Zwemmen is van alle tijden. Al op grotschilderingen uit het Stenen Tijdperk zijn figuren te zien met een beenslag die doet denken aan het zwemgedrag van kikkers. Duizenden jaren bleven mensen zo zwemmen, ook tegenwoordig nog. Wel kwamen er steeds nieuwe technieken bij. Tegen het eind van de negentiende eeuw werden ook ‘zwemmeesters’ opgeleid en kon het diploma ‘geoefend zwemmer’ worden behaald. Zwemmen werd een vorm van vrijetijdsbesteding en sport, die zich met krachtige slagen zou ontwikkelen. Overijssel liep daarbij voorop, want al in 1894 werd de Bad- en Zwemvereniging Zwartewater (BZZ) opgericht, de eerste zwemclub van Nederland. andelijke bekendheid had rond de eeuwwisseling het drijvende Weteringbad, dat in 18.. was ontsproten aan het brein van wijnhandelaar A.I. Doyer en dat van stadsarchitect B. Reinders. Het aanvankelijk particuliere bad bevond zich in het Almelose Kanaal bij Zwolle. Aangezien deze stad toen nog in open verbinding stond met de Zuiderzee kon het waterniveau van het kanaal flink variëren. Daarom werd rondom het bad een plankier aangebracht, met badhokjes die dreven op fusten en vaten van de azijnfabriek van Doyer en Pruimers. Het
L
Zwemmen in het bad in het Zwartewater, begin twintigste eeuw.
geheel zat op de vier hoeken met ringen vast aan palen, die in de bodem van het kanaal waren geslagen. Bij storm kon het gebeuren dat het zwembad lossloeg en honderden meters wegdreef. In 1869 verkocht Doyer zijn creatie aan de plaatselijke Nutsvereniging. Het volgende jaar ging een jaarabonnement acht gulden kosten. Het zwembad gold daarmee als een voorziening voor de gegoede burgerij. Het gewone Zwolse volk kon vanaf 1868 gratis zwemmen, in de gemeentelijke bad- en zweminrichting in het Zwarte Water aan de Katerdijk. In 1889 werd ook
daar een drijvend zwembad aangelegd. Pas in 1897 mochten er ook vrouwen zwemmen, streng gescheiden van de heren. Een politieagent zette het Katwolderdijkje af, opdat er zich geen mannen in de buurt van het bad zouden ophouden wanneer daar vrouwen zwommen. Erg hygiënisch was het allemaal niet en al helemaal niet bij het zwemmen in de stadgrachten. De ziekte van Weil, overgebracht door ratten, vormde een groot gevaar. De Gemeente Zwolle greep in en opende in het begin van de jaren dertig zowel een Openluchtbad als een overdekt bad. Nog
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
20-06-2012
09:03
Pagina 16
16
Mannen en vrouwen, tegelijk, in Bad Boekelo.
steeds zwommen mannen en vrouwen er streng gescheiden. Drijvende zwembaden bevonden zich ook elders in Overijssel, zoals bij Zwartsluis, eveneens in het Zwarte Water. En naast de schipbrug tussen Deventer en De Worp, op de plaats waar tegenwoordig een pontje vaart. In Twente leidde particulier initiatief tot diverse zwembaden. In Tuindorp ‘t Lansink bij Hengelo kwamen de bewoners op het idee een zwembad te realiseren in de vijver die was ontstaan door de zandafgraving ten behoeve van de bouw van het dorp. In 1930 werd in Enschede door vaders van kinderen van twee scholen met schop en kruiwagen een bad gegraven op het Twekkelerveld. Elke dag na schooltijd was het bad geopend voor kinderen tot veertien jaar. Bij toerbeurt hielden de ouders toezicht, tot de zaak in 1951 werd opgeheven. In 1934 werd in Hardenberg het openluchtbad De Marsch aangelegd, dat door mensen uit de wijde omgeving werd bezocht. Via een lange, met keien bedekte bak stond het direct in verbinding met de Vecht. Er zwom dan ook altijd veel vis. Tijdens de jaarlijkse schoonmaak in de herfst, als het hele bad werd leeggepompt, werden de vissen verzameld en verkocht. Het zwembad bestond uit een diep gedeelte met enkele duikplanken en een damesbad met zandstrand en ligweide langs en op de dijk. Het Heuveltjesbosbad in Balkbrug werd in 1938 opgericht door een coöperatie en is in de jaren zestig een stichting geworden. Het is met drie baden, een grote zonneweide, een speeltuin en twee terrassen in 2010 verkozen tot het mooiste zwembad van Overijssel. Rond het midden van de vorige eeuw kenden Enschede en omgeving ‘legendarische’ zwembaden als Havenzicht en De Zwaaikom in het Twentekanaal, Klein Zandvoort, tussen Enschede en Glanerbrug, en het voor die tijd zeer moderne Diekmanbad. Oldenzaal had zijn Sportfondsenbad, door de jeugd ‘spatbordenfonds’genoemd. Vanaf het eind van de jaren zestig ontstonden er, meestal door zandwinning voor wegen of nieuwbouwwijken, ook recreatieplassen. Voorbeelden hiervan zijn Het Rutbeek bij Enschede, Het Hulsbeek bij Oldenzaal, Het Lageveld bij Wierden, de Zwarte Dennen in Staphorst en de Agnietenplas, de Wijde Aa, de Wijthmenerplas en de Milligenplas bij Zwolle.
Bad Boekelo Een verhaal apart was Bad Boekelo. In 18.. werd bij het zoeken naar zuiver drinkwater op landgoed Twickel in Delden zout water aangeboord. Deze vondst gaf aanleiding tot proefboringen in het oosten van Nederland. Hoewel daarbij opnieuw zout aan de oppervlakte kwam, werd het belang ervan niet groot geacht. In die tijd kon er namelijk tegen een redelijke prijs nog voldoende zout worden geïmporteerd. Tijdens de Eerste Wereldoorlog veranderde dat, waardoor zoutboringen in Nederland vanuit de overheid werden aangemoedigd. Zo kwam Boekelo in beeld. In 1918 startte daar de bouw van een fabriekscomplex en een jaar later kon de eerste lading zout worden geleverd. De Geldersch-Overijsselsche Lokaalspoorweg Maatschappij, de GOLS, die een lijn had lopen van Ruurlo naar Hengelo, kreeg in Boekelo de halte ‘Zoutindustrie’, later Zoutindustrie - Bad Boekelo. Met de groei van de zoutindustrie ontstond de behoefte aan een hotel voor zakenmensen en anderen die bij deze sector betrokken waren. Daarom opende de Koninklijke Nederlandse Zoutindustrie in 1934 Hotel Boekelo, dat aan het eind van de jaren veertig een met zout gezuiverd natuurbad kreeg. Het zwembad trok al gauw duizenden bezoekers per jaar, die werden gelokt met de slogan ‘Bezoekt voor uw genoegen en gezondheid Bad Boekelo, de zee op de heide!’ Bij het zwembad bevonden zich een badhuis en een hotel-restaurant. Vanaf het begin was gemengd zwemmen toegestaan, wat toen nog niet erg gebruikelijk was. Publiekstrekker was het verwarmde golfslagbad. Als de toeter ging moesten de badgasten zich gauw aan een touw vast grijpen, anders gingen ze door de golfslag kopje onder. Naast zwemwedstrijden werden er goochelshows, vendelzwaaidagen, feestavonden, sterritten en modeshows gehouden. Met het vertrek van de zoutindustrie uit Boekelo en door concurrentie van andere zwemgelegenheden nam het aantal bezoekers sterk af. In 1988 ging Bad Boekelo failliet, maar het hotel beleefde een doorstart, zij het zonder buitenbad.
Overdekt en tropisch Het eerste overdekte zwembad van Nederland werd in 1892 op initiatief van textielfabrikant G.J. van Heek
gebouwd aan de Zuiderhagen, het tegenwoordige H.J. van Heekplein in Enschede. De Zwem- en Badinrichting was in eerste instantie bestemd voor het eigen personeel, dat er op vrijdag, zaterdag en zondag gratis gebruik van kon maken. Andere bezoekers konden er tegen betaling terecht, zonder echt kou te lijden. Maar de baan naar de tropische zwembaden –en paradijzenwas nog lang. De Slagharense ondernemer Hennie van der Most was een voortrekker op dit gebied. In eerste instantie had hij in de jaren zeventig in zijn schuur in Slagharen een privézwembad met sauna. De hele buurt mocht er tegen betaling gebruik van maken, maar dat werd door de Gemeente Hardenberg verboden. In 1981 kocht Van der Most daarom in zijn woonplaats een leegstaande bontweverij om daar het recreatiecentrum De Bonte Wever te stichten, gepresenteerd als zwem-en saunaparadijs. Het complex groeide uit tot een begrip in de wijde omgeving, maar brandde in 2002 vrijwel geheel af. De Bonte Wever paste in de lijn van de subtropische zwemparadijzen die in de jaren tachtig ontstonden, in navolging van de vakantieparken van Sporthuis Centrum. Soms werd bij bestaande zwembaden een gedeelte met wildwaterbaan, glijbaan en bubbelbad aangebouwd, zoals bij zwembad De Steur in Kampen. Hier kan bij het oude gedeelte nog steeds ’s zomers het dak worden geopend. Ook op andere plaatsen maken subtropische zwemparadijzen deel uit van een uitgebreider complex. In 1992 werd bijvoorbeeld binnen de Gemeente Deventer in de wijk Colmschate de multifunctionele sportaccomodatie De Scheg geopend. Naast een zwembad bevat dit complex een kunstijsbaan, een sporthal, een sauna en horecagelegenheden. Rond 1990 werd op het Diekmancomplex in Enschede het subtropische en geheel overdekte ‘Aquadrome’ geopend. Enkele jaren geleden werd er een openluchtbad aan gekoppeld. Haaksbergen kent al een jaar of twintig het subtropische binnenbad De Wilder. Maar ook het gewone baantjes trekken blijft populair. Zwemmen is, niet alleen in Overijssel, een vanzelfsprekendheid geworden. Elke dag, overal, het hele jaar door en voor iedereen die maar wil! I
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
20-06-2012
09:03
Pagina 17
door Wim Coster
Zwemplezier Zwemplezier op op de de hoge hoge toren. toren.
Een openluchtbad met een lange adem Jan Gerko Wiebenga (1886-1974) en het Nieuwe Bouwen in Zwolle ‘Wanneer het bad grondig en goed gerenoveerd wordt, dan is de missie van de actievoerders pas echt volbracht’, stelde Ron van den Berg in het boek over het Openluchtbad Zwolle dat in 2010 verscheen. Hij was de man die in 1991 op het idee kwam dit gemeentelijke bad te gaan bezetten, om daarmee sluiting en sloop van de accommodatie aan de Ceintuurbaan te voorkomen. Het gelukte, dankzij de hulp van velen. En ook, omdat het bad in 1994 de status had gekregen van Rijksmonument. De missie van de actievoerders werd eveneens volbracht. Want de zo vurig gewenste grondige renovatie ging in 2009 van start, om midden juli 2012 te kunnen worden afgerond. Na een moeizame ontstaansgeschiedenis was het bad bijna tachtig jaar eerder geopend. De perikelen rond de bouw en aanleg van het zwembad en het omliggende terrein waren in feite al begonnen voordat in 1932 de eerste schop de grond in ging. Het had sterk te maken met de persoon en de visie van de architect.
§
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
2
20-06-2012
09:03
Pagina 18
Een openluchtbad met een lange adem Sinds begin 1931 vervulde de 45-jarige Jan Gerko Wiebenga de functie van directeur van de nieuwe Technische Dienst van de Gemeente Zwolle. Hij stelde zich voor om in de Overijsselse hoofdstad zijn opvattingen over het Nieuwe Bouwen in praktijk te brengen. Een geheel geslaagde missie werd het zeker niet, maar Wiebenga liet in Zwolle wel een openluchtbad met allure na. Jan Gerko Wiebenga: 1886-1974.
iebenga werd in 1886 geboren te Soerakarta in Nederlands-Indië, als zoon van een stuurman op de grote vaart. Zijn ouders keerden terug naar Nederland en Jan Gerco maakte in ’s-Gravenhage zijn opleiding aan de HBS af. Hij wilde architect worden, maar zijn vader vond hem daarvoor niet zakelijk genoeg en ging alleen akkoord met een studie voor civielingenieur.
W
Architect, constructeur, apostel Zo gebeurde het dan ook. In 1912 studeerde hij af aan de Technische Hogeschool in Delft. Het onderscheid tussen de ‘Schone Bouwkunst’ en de ‘Utiliteitsbouw’ werd in Delft al veel minder belangrijk gevonden dan aan andere ingenieursopleidingen, dus zat hij daar precies in de goede hoek. Direct na zijn afstuderen kon hij aan de slag in Breda, waar hij zich ontwikkelde tot een bekwaam gewapend-beton specialist en ook prijsvragen op zijn vakgebied won. Vanaf 1916 werkte hij als leraar, ingenieur bij een waterleidingbedrijf en directeur van een technische school in Groningen. Ook kreeg hij daar opdracht een school te ontwerpen, die volledig werd opgetrokken in een betonskelet. Het wordt gezien als het eerste functionalistische gebouw in Nederland. In 1924 maakte Wiebenga, samen met zijn vrouw, een
reis naar Amerika met de bedoeling zich daar te vestigen. Het kwam er niet van, maar hij bestudeerde er wel de hoogbouw en de appartementenbouw, wat hem veel inspiratie opleverde. Twee jaar eerder al had hij kort maar krachtig zijn architectuuropvattingen geformuleerd: nuttig en schoon. Het ging voor hem bij het Nieuwe Bouwen in de eerste plaats om de functionaliteit van een gebouw. Samen met technologische vernieuwing en rationeel materiaalgebruik moest die functionaliteit leiden tot schoonheid, maar het een mocht niet ten koste gaan van het ander. Voor Wiebenga bestond er geen wezenlijk verschil tussen de wereld van de techniek en die van de kunst. Hij was een groot liefhebber van klassieke muziek, Mahler was een van zijn favorieten, gold als een talentvolle violist en was ook een enthousiast fotograaf en radiohobbyist. Hij was, kortom, een veelzijdig en begaafd man. In 1926 vertrok hij naar Den Haag, waar hij onder anderen samenwerkte met de architect Jan Duiker. Samen met Duiker sloot hij zich in 1928, het jaar waarin hij directeur Gemeentewerken werd in Aalsmeer, aan bij de Amsterdamse architectengroep de ‘8’. De leden van deze groep streefden een moderne internationale architectuur na. Wiebenga had een belangrijk aandeel in de betonconstructies van het door Duiker
ontworpen sanatorium Zonnestraal in Hilversum en de fabriek van Van Nelle in Rotterdam. Uit de samenwerking met Duiker kwam in 1930 ook de Nirwanaflat in Den Haag tot stand, het eerste flatgebouw van Nederland. In de jaren twintig had Wiebenga zijn naam als constructeur gevestigd; gegoten, als het ware, in het beton waarvan hij zijn specialiteit had gemaakt. Ondertussen publiceerde hij met grote regelmaat artikelen in vak- en publieksbladen en toonde hij zich ook daar een apostel van het Nieuwe Bouwen. Zijn grote kennis van nieuwe constructiewijzen en het toepassen van de gewapend betonconstructie bepaalden mede het Nieuwe Bouwen, waarbij vaak gebruik werd gemaakt van moderne materialen en standaardproducten. Er werd aansluiting gezocht bij de technologische, geïndustrialiseerde maatschappij. Het ornament werd afgewezen, omdat het niet meer tot ‘zuivere schoonheid’ kon leiden. Daarvoor moesten andere mogelijkheden worden gezocht. Deze balans tussen functionaliteit en schoonheid vormde tevens het dilemma van het Nieuwe Bouwen.
Tegenstellingen In juni 1931 begon Wiebenga in Zwolle vol energie en enthousiasme aan de opdracht van het college van
Onder, pagina’s 2 en 3: Tijdens de bouw in 1933 maakte Wiebenga als enthousiast fotograaf een groot aantal foto’s. Ze bleven, inclusief de negatieven, bewaard in het archief van de Gemeente Zwolle en berusten in het Historisch Centrum Overijssel.
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
20-06-2012
09:03
Pagina 19
3
Aannemer Spanhaak beleefde aan de bouw weinig plezier en vocht met Wiebenga menig conflict uit.
B&W om een plan voor een zwembad uit te werken. Hij maakte zelf direct nieuwe ontwerpen, die hem binnen de gemeentelijke gelederen al snel forse tegenwerking opleverden. Zijn plannen voor de uitbreiding van het gemeentelijk Sophia ziekenhuis stuitten op verzet van de schoonheidscommissie. Zijn eigen betonconstructeurs, die spraken van onverantwoord dunne balken en vloeren, kwamen eveneens met kritiek en het ontwerp moest worden aangepast. Een ontwerp van Wiebenga voor een nieuw Openbaar Slachthuis werd op het hakblok gelegd en sneuvelde zelfs geheel. Met zijn plannen voor het Openluchtbad kwam hij echter verder. De eerste ideeën voor een dergelijk bad dateerden in Zwolle al van het eind van de jaren twintig. In maart 1932 kwam Wiebenga met zeven varianten bij het ontwerp voor een zweminrichting en een voetbalterrein aan ‘den grooten weg’, de tegenwoordige Ceintuurbaan. Voor het sportterrein creëerde hij diverse mogelijkheden, met - als ware het een ‘sportboulevard’ - onder andere een hockeyveld, tennisbanen, korfbalvelden, een voetbalveld met overdekte tribune en verschillende clubgebouwen. Het zwembad en het voetbalterrein ontwierp hij als één geheel, met een centrale as, tegenover elkaar. Het zou volgens hem niet alleen de architectuur, maar ook de exploitatie ten goede komen. Uiteindelijk werden zowel het zwembad als de sportterreinen in vereenvoudigde vorm, en deels ook niet, uitgevoerd. Bij het zwembad hield Wiebenga zich voor een groot deel aan het al bestaande ontwerp,
maar hij voegde er een voorverwarm- en reinigingsbassin aan toe en vergrootte de ‘lucht en zonnebaden’. Het ontwerp bevatte een tribune voor 400 personen, 140 kleedhokjes, 600 bergkastjes, een woning voor de conciërge, een fietsenstalling en parkeerplaatsen voor auto’s. Het geheel, inclusief installaties, grondaankoop, beplanting en bestrating, kosten voor ontwerp, directie en toezicht werd geraamd op 218.000 gulden. B & W brachten die kosten terug tot 185.090 gulden, door onder andere het aantal kleedruimtes en kastjes te halveren en de conciërgewoning te schrappen. De meerderheid van de adviescommissie stemde met het versoberde plan in en zo werd het in december 1932 ter stemming in de gemeenteraad gebracht. Ondanks bezwaren van tegenstanders - die een verdergaande versobering wilden en ook wezen op de kosten van het vrijwel tegelijkertijd te bouwen overdekte bad aan de Turfmarkt - werd het plan in december 1932 aangenomen. Ruim een week later vond de publieke aanbesteding plaats, waarbij de Zwolse aannemer Spanhaak met een bedrag van 81.900 gulden als laagste uit de bus kwam.
Architectuur en bouw Als apostel van het Nieuwe Bouwen hechtte Wiebenga bij zijn ontwerp voor het Openluchtbad grote waarde aan de ordening van de verschillende bassins en hun bijbehorende functies. Binnen het grote terrein kon men niet alleen zwemmen, maar ook zonnebaden. Naast dit functionalisme waren voor
hem ook het materiaalgebruik en de bruikbaarheid van het gebouwde essentieel. Hij had bij verschillende bestaande baden, zoals dat in Almelo, studie gemaakt van de grootte, de waterbron en de manier van verwarming en zuivering. Door zijn grote ervaring met betontechnieken kon hij de bassins en het bijbehorende bouwwerk laten uitvoeren in ranke vormen, waarbij dus niet meer materiaal werd gebruikt dan strikt noodzakelijk. De wanden van het bad waren bijvoorbeeld niet meer dan 10 centimeter dik en ook de springtorens kenden een ‘slanke dimensionering’. Toen de eerste toren van de bekisting was ontdaan, bleek dat die ‘hoewel voldoende sterk, bij dansen en springen bovenop eenige trilling vertoonde.’ Vooral bij het springen zou dat een schrikreactie kunnen geven, besefte ook Wiebenga, en hij liet ze daarom wat stijver uitvoeren. Sommige delen konden niet worden leeggepompt als het grondwaterpeil hoog was. Waar de krachten het grootst waren, liet hij een dikkere wand en een vloer met meer wapening aanbrengen. Hij had een visie, durf en een wil. Bij de inschatting van bouwkundige constructies toonde hij zich een meester en hij legde daarbij ook een grote creativiteit aan de dag, maar die kwaliteiten ontbraken hem op het menselijke vlak. Moeilijkheden konden dan ook niet uitblijven. Al direct na de gunning van het werk maakte hij Spanhaak verwijten over een oude en al lang afgedane kwestie. De aannemer liet zich blijkbaar imponeren en betuigde daarover zijn spijt. Korte tijd later liet Wiebenga Spanhaak eerst een boeteclausule tekenen. Vrijwel direct daarna liet hij hem weten dat het grondwerk niet snel genoeg vorderde. Spanhaak wees erop dat de vorst 25 centimeter diep in de grond zat, maar dat argument leek op Wiebenga geen enkele indruk te maken. Evenmin als het advies van een door de gemeente ingeschakelde advocaat, om Spanhaak het
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
4
20-06-2012
09:03
Pagina 20
Een openluchtbad met een lange adem
Tijdens de bouw in 1933.
werk gewoon te laten afmaken. Ook wilde Wiebenga, op kosten van de aannemer, werk laten uitvoeren door zijn eigen Technische Dienst. Eind april weigerde hij de eerste termijn voor het werk betaalbaar te stellen, waardoor Spanhaak liquiditeitsproblemen kreeg. Ondertussen klaagde Wiebenga als directeur van de Technische Dienst bij derden over het slechte werk van de aannemer. Na veel getouwtrek over de uitvoering, betalingen en boetes ging Spanhaak later failliet, hoewel hij tijdens een arbitragezaak gedeeltelijk zijn gelijk had gehaald.
Wiebenga ontslagen Wiebenga kreeg aan de lopende band ook aanvaringen met, zoals hij ze noemde, die ‘achterlijke Zwollinezen’; of het nu collega’s, ondergeschikten of bestuurders waren. Medestanders had hij overigens ook. Zo merkte een raadslid op: ‘De zoogenaamde moderne architectuur die den heer Wiebenga nog al eens verweten wordt, kan toch geen bezwaar zijn? Men wist bij zijn benoeming dat hij sterk modern georiënteerd was.’ Zijn technische kennis, kunde en creativiteit, hoewel ten onrechte - omstreden, wogen in de praktijk niet op tegen zijn chronische gebrek aan takt. Een commissie van onderzoek naar de gang van zaken bij de Technische Dienst adviseerde ten slotte aan B & W om Wiebenga per 1 januari 1935 eervol te ontslaan en per gelijke datum de dienst op te heffen. Aldus geschiedde. Verbitterd vertrok hij naar Den Haag. Hij kreeg een wachtgeld tot 1943; voor hem geen slechte constructie. Ondanks alle moeilijkheden liet hij in Zwolle wel een zwembad achter waarmee de stad voor de dag kon komen, zowel op het gebied van architectuur, techniek, recreatie als sport.
Bad geopend Op zaterdag 29 juli 1933 werd het bad, hoewel nog niet helemaal gereed, voor het eerst opengesteld voor het publiek. Vooral omdat in de Stadsgrachten de ziekte van Weil, ‘de rattenziekte’, heerste. De heren moesten die eerste keer nog even langer geduld hebben dan de dames, want door gebrek aan kleedruimte konden zij pas te water nadat de dames
hadden gezwommen. De officiële opening vond pas plaats in het volgende badseizoen: op zaterdag 9 juni 1934. Zwollenaren en anderen konden nu zwemmen in een bad dat zelfs voldeed aan de eisen voor Olympische wedstrijden. Het telde in totaal zes bassins met links en rechts van de as een kleuterbad van 10 x 20 meter en een diepte van 40 centimeter. Er was ook een ondiep bassin van 12 x 40 meter met een diepte van 40 centimeter en een maximale diepte van 1.30 meter. Daarnaast was er een diep bassin van 20 x 100 meter, net als het ondiepe gescheiden door een wand van 10 centimeter. Een ingenieuze constructie zorgde ervoor dat wedstrijdzwemmers geen last hadden van weerkaatsende golven. Om het water een aangename kleur te geven waren de betonnen wanden aan de binnenkant afgepleisterd met een lichtblauwe specie. De bassins werden omzoomd door twee witte zandstranden van 40 x 22 meter. Zwolle was een attractie van formaat rijker!
In de loop der jaren Het Openluchtbad in Zwolle was al snel een begrip. Ook de zwemsport ontdekte het. De Bad- en Zwemvereeniging ‘Zwartewater’, BZZ, maakte er van meet af aan gebruik van, net als de waterpoloërs en de gerenommeerde zwemster Trude Malcorps en later de kunstzwemsters. Er werden zwemlessen gegeven, badmeesters als Vernhout en Ter Haar werden Bekende Zwollenaren. In 1960 vond een restauratie plaats, met als voornaamste verbetering de verwarming met behulp van koelwater uit het nabijgelegen Philipscomplex. Het bad ging daarna, tot vreugde van velen, ook gedurende de gehele zondag open. In de winter konden de Zwollenaren terecht in het Stilobad en vanaf 1974 ook in een nieuw bad in de Aalanden. Een ferme concurrent vormden de Agnietenplas en de Wijde Aa, waar in de zomer helemaal gratis kon worden gezwommen. In de jaren vijf-
tig en zestig was het bad met zijn zonneweiden eromheen een plaats waar de jeugd zich vooral in de weekenden graag vermaakte. Maar steeds meer begonnen andere gelegenheden tot vermaak zich aan te dienen en ook als het om zwemmen ging werden de eisen van het publiek steeds hoger. Het tij was kerende. Bovendien waren er kapers op de kust voor het welgelegen terrein aan de Ceintuurbaan. Voorzitter Martin Eibrink van PEC Zwolle wilde er in de jaren tachtig zelfs een parkeerplaats van maken… Ondertussen waren er ook vage plannen tot renovatie, maar desondanks leek het in 1989 gedaan met het bad. De Gemeente besloot tot de bouw van een multifunctioneel zwemparadijs in de nieuwe wijk Hanzeland en sluiting van het Openluchtbad en het Stilobad. In maart 1990 werd begonnen met het Hanzebad, in 1991 liep het laatste water uit het Stilobad. De sloop van het Openluchtbad leek eveneens aanstaande.
Bezetting, redding, Rijksmonument Nadat de deuren van het Openluchtbad in de zomer van 1991 voor de laatste keer waren dichtgegaan - zo leek het althans - werd aan de achterkant het slot van een hek geforceerd. Een klein groepje mannen, onder aanvoering van Ron van den Berg, die het allemaal had bedacht, glipte naar binnen. De bezetting van het bad was begonnen. De politie had keurig melding gekregen van de bezetting en kwam even keurig langs. De heren van de Hermandad vonden het wel een ludieke actie en konden voorlopig weinig uitrichten, want de bezetters hadden er toen al de wettelijke 24 uur gezeten. Al snel sloten de eerste sympathisanten zich aan. Het doel van de bezetting was duidelijk: het bad moest open blijven. Tent na tent werd opgezet op de gazons, hele gezinnen bivakkeerden er. Van alle kanten dienden zich helpers en sponsoren aan. De actievoerders wilden niet dat het bad gesloten zou worden en dat de opbrengsten van de grondverkoop zouden worden gebruikt voor het nieuwe Hanzebad. Toen de nachten
Briefkaart van het Openluchtbad in de beginperiode, met op de achtergrond oliemolen De Passiebloem.
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
20-06-2012
09:03
Pagina 21
5 kouder begonnen te worden, verschenen er caravans op het terrein. Vanaf het begin hadden de media de zaak op de voet gevolgd. Overleg met de Gemeente was er vooralsnog niet of nauwelijks. Aan beide kanten bestond koudwatervrees. Tot Reinier Hempel, die een club had geformeerd van stadgenoten die het zwembad óók wilden behouden, het overleg zocht en vond. Ook met de krakers. In een raadsvergadering werd besloten om de exploitatie voor een jaar over te dragen aan de Stichting Tot Behoud van het Openluchtbad Zwolle. Een belangrijke stap was gezet. De redding kwam nabij, toen stadgenoot en architect Paul Uil op het idee kwam voor het complex van het Openluchtbad de status van Rijksmonument aan te vragen. Na veel overleg kwam het zover in 1994. Nu kon de Gemeente, waar overigens ook de nodige sympathisanten voor het bad te vinden waren, niet meer terug. Het bad werd stevig gerenoveerd en daarmee was het succesverhaal compleet. Het kon echter niet verhullen dat er vijftien jaar later weer een stevig ingreep gepleegd zou moeten worden, wilde het verhaal kunnen blijven voortduren. Ron van den Berg, redder van het eerste uur, en inmiddels beheerder van het Openluchtbad, ging opnieuw op pad.
Na een gratis advies Ze zaten bij het Openluchtbad in Zwolle bijna letterlijk om de hoek, de mensen van bouwtechnisch adviesbureau Alferink-Van Schieveen. Van de Berg wist hen rond 2005 dan ook snel te vinden, toen hij op zoek was naar een vrijblijvend en vooral gratis advies over het onderhoud van het complex. Wim Prinsse en Jan de Weerdt, al jaren werkzaam bij het bureau, waren beiden regelmatig betrokken geweest bij renovaties en restauraties van monumentale gebouwen in Overijssel en daarbuiten. Ze liepen graag een keer mee. Binnen de kortste keren zagen zij dat een ingrijpende renovatie noodzakelijk was. Die conclusie klopte precies met de verwachtingen na de restauratie van midden jaren negentig. Verlenging van de levensduur met vijftien jaar, zo wist men toen, zou al een hele prestatie zijn en die periode was bijna voorbij. Daarmee moesten ook beslissingen worden genomen over de verdere aanpak van het monument. De blikken gingen in de richting van de afdeling Maatschappelijke Ontwikkeling van de Gemeente Zwolle, de eigenaar van het rijksmonument. Vanzelfsprekend kwam hierbij de afdeling Monumentenzorg in beeld, die ook betrokken was geweest bij eerdere renovaties van het bad. Namens het team Monumentenzorg volgde Johan Teunis als restauratiedeskundige de zaken met meer dan gewone belangstelling. Hij besefte terdege dat het hier ging om een monument van nationaal belang. Alferink-Van Schieveen kreeg van de Gemeente opdracht om onderzoek te doen naar de kwaliteit van de betonnen bassins. Het leerde dat er letterlijk en figuurlijk iets grondigs moest gebeuren en dat er stevig rekening gehouden moest worden met de status van Rijksmonument. Na het besluit tot algehele reno-
vatie kwam in 2009 BiermanHenketarchitecten in beeld; meer dan bekend met de architectuur van het Nieuwe Bouwen. Zo werd het bureau ingeschakeld bij de renovatie van landelijk bekende objecten als sanatorium Zonnestraal in Hilversum en het Sophia ziekenhuis in Zwolle. Bouwobjecten waarbij Wiebenga nauw betrokken was geweest. Aan de hand van een in augustus 2009 afgeronde cultuurhistorische verkenning door BiermanHenketarchitecten, volgde een diepgaande analyse van het oorspronkelijke ontwerp van Wiebenga. Uitgangspunt bij de nieuwe restauratie was, dat er niet alleen technische gebreken zouden worden hersteld. Ook ingrepen die in de loop der tijd de authentieke waarde van het complex hadden aangetast, zouden te niet zouden worden gedaan.
Analyse en voorstellen Toen Wiebenga het bad in het begin van de jaren dertig ontwierp, was de scheiding tussen mannelijke en vrouwelijke bezoekers een gegeven waar niet van afgeweken mocht worden. Zij kregen dus elk een eigen kant: zowel op het terrein, als bij de gebouwen en de baden. Verantwoord materiaalgebruik en bruikbaarheid golden als vaste criteria. Het kón – want ‘form follows function’ – resulteren in slanke en elegante vormen, zoals bij de springtorens en de uitkijkpost. De balustrades werden in 1933 gemaakt van stalen gasbuizen en bijbehorende koppelstukken en de baden werden aan de randen voorzien van houten loopvlakken. Alles was puur functioneel, zonder overbodige ornamenten. Wiebenga maakte als ontwerper van het Nieuwe Bouwen enthousiast gebruik van op dat moment beschikbare technieken en materialen; niet alleen van beton en met ijzerglimmer behandeld staal, maar ook van baksteen. Zijn gebouwen kregen ranke daken en werden waar nodig ondersteund door stalen kolommen; ook voor de raam- en deurkozijnen koos hij staal. Omdat hij ook natuurlijk licht belangrijk vond, kon het daglicht door een aantal daken naar binnen komen. De gebouwen, zowel de nog bestaande als de inmiddels verdwenen of in onbruik geraakte, werden in 2009 eveneens meegenomen in de analyse.
Belangrijk bij de renovatie en restauratie was ook dat het geheel zou voldoen aan moderne eisen ten aanzien van hygiëne en van de toegankelijkheid voor mindervaliden. Evenals de Arbo-eisen, waarmee Wiebenga nooit van doen had gehad, en de sociale controle die in de nieuwe eeuw andere eisen stelde. Cruciaal waren ook de zeer noodzakelijke energiebesparende aanpassingen. De gasgestookte ketel was relatief duur in verbruik, maar de laatste decennia waren energiezuinige en duurzame energiebronnen beschikbaar gekomen. Aan de hand van de analyse door BiermanHenketarchitecten werden voorstellen gedaan om de monumentale kwaliteit van het ontwerp te herstellen en te versterken, met als uitgangspunt de symmetrische opzet van het complex. Tegelijkertijd moest het bad voldoen aan de eisen van de nieuwe eeuw. Tot slot werden functionele verbeteringen voorgesteld en daarna volgde nog een onderzoek naar energiebesparende en -opwekkende maatregelen. Het was voor alle betrokkenen duidelijk: dit werd een prestigieus project waarbij echter ook de nodige financiën op tafel zouden moeten komen. En die kwamen er, niet in de laatste plaats dankzij de steun van gemeente en provincie. Een combinatie van factoren werkte mee: het ging om een monument waarvoor al enkele basissubsidies beschikbaar waren, met een belangrijke rol voor sport en recreatie. Er was een groot aantal vrijwilligers bij betrokken. Duurzaamheid stond hoog in het vaandel en er werd scherp gekeken welke kosten verder nog subsidiabel konden zijn. Mede daarom kreeg Hellebrekers Installatietechniek - een bedrijf met ruime ervaring op het gebied van waterzuiveringstechniek bij zwembaden - de vraag om een quick scan te maken van de bestaande installatie. Zo moest de staat van onderhoud duidelijk worden.
De drie nieuwe springtorens in aanbouw.
§
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
6
20-06-2012
09:03
Pagina 22
Een openluchtbad met een lange adem
Openingshandeling op 14 november 2011 door vertegenwoordigers van de partners – Gemeente Zwolle, Provincie Overijssel, Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, BiermanHenketarchitecten, bouwbedrijf Salverda, bouwtechnisch adviesbureau Alferink-Van Schieveen en Hellebrekers Technieken - die waren betrokken bij de renovatie van het Openluchtbad in Zwolle.
Wiebenga zou zich ondertussen in zijn graf hebben omgedraaid, als hij had geweten welke inspanningen er zo’n 35 jaar na zijn dood allemaal werden verricht om zijn schepping in stand te houden. Zijn opvattingen over functionalisme hielden namelijk ook in, dat hij accepteerde dat een gebouw eenvoudigweg zou worden afgebroken, wanneer het eenmaal zijn tijd had gehad. Alsof het een mensenleven was, waaraan nu eenmaal een keer een einde moet komen. Restauratie was voor hem in feite uit den boze. Hij wilde alle ruimte geven aan wat in zijn ogen gold als de vooruitgang. Hoe dan ook: in 2009 werd een ontwerpteam samengesteld met vertegenwoordigers van de afdelingen Bouwen en Installaties en het team Monumentenzorg van de Gemeente Zwolle, bouwkundig Adviesbureau Alferink & Van Schieveen, BiermanHenketarchitecten, Hellebrekers Installatietechniek en ‘missionaris’ Ron van den Berg namens de Stichting Openluchtbad. Alferink-Van Schieveen gaf vervolgens aan welke constructieve ingrepen nodig waren om het scenario bij de renovatie van het gehele complex te kunnen uitvoeren en welke alternatieven daarbij mogelijk waren. Elke variant had zijn voor- en nadelen: én zijn prijskaartje! Bij de diverse opties werd onder andere aangegeven hoe het opdrijven van de baden kon worden voorkomen. In de bestaande situatie moest bij lege bassins rondom de baden steeds water worden weggepompt. Hier wilde men vanaf. In 2011 waren de benodigde gelden bijeengebracht en kon tot uitvoering worden overgegaan. Na een aanbesteding op uitnodiging kwam Bouwbedrijf Salverda uit ’t Harde als beste uit de bus. Niet alleen vanwege de prijs-kwaliteit-verhouding, maar ook vanwege de affiniteit van dit bedrijf met de restauratiesector. Zo was Salverda betrokken geweest bij de restauratie van
Een inkijk in de technische ruimte van het bad. Onderzoek door Hellebrekers Technieken toonde aan, dat ook de ‘machinekamer’ dringend toe was aan renovatie.
de monumentale schoolgebouwen van het Gymnasium Celeanum aan de Veerallee en de Oude Ambachtsschool aan de Mimosastraat in Zwolle. Niet in de laatste plaats telde hier ook de ervaring van dit bedrijf met betonconstructies, die voor het bad immers zo belangrijk waren. Hetzelfde argument van expertise en affiniteit gold voor Hellebrekers Installatietechniek. Dit bedrijf werd betrokken bij de technische installaties voor de waterzuivering en het vervangen van het leidingwerk rondom de baden. Bovendien bij de technische ruimte voor de optimalisatie van het circuleren van het zwembadwater en de instandhouding van de werk-
tuigbouwkundige en elektrotechnische voorzieningen in het monumentale voorgebouw. Zo toog een team van op elkaar ingespeelde denkers en doeners aan het werk.
De uitvoering De opzet om de symmetrie van Wiebenga’s ontwerp terug te brengen, moest zich beperken tot het zwembadterrein. Het nieuwe stadion van FC Zwolle, op een terrein dat deel had uitgemaakt van het totaal-concept van Wiebenga, werd in 2005 namelijk enkele meters buiten de as geplaatst. Omwille van de symmetrie werden bij de entree van het zwembad drie vlaggen-
Een luchtfoto door Cor de Gooijer, werkzaam bij bouwbedrijf Salverda in ’t Harde, die in mei 2012 een opname maakte van het Openluchtbad aan de Ceintuurbaan. Links is de blauw-wit-gestreepte tent te zien, die over de grote bassins werd geplaatst om onder geconditioneerde omstandigheden diverse afwerklagen te kunnen aanbrengen.
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
20-06-2012
09:03
Pagina 23
7
Het storten van beton in de grote bassins.
masten en drie grotere bomen gepland. Op het zwembadterrein zelf werd met het oog op de symmetrie ook de plaats van de tribunes aangepast. Ze kregen bovendien weer hun oorspronkelijke vorm, met een grote ‘aantrede’, zodat ze ook te gebruiken zouden zijn om op te gaan liggen. De uitkijktoren van de badmeester kwam weer in de as. De drie springtorens – die ooit waren verwijderd, toen ze in de weg stonden bij tv-opnames van wedstrijden – werden gereconstrueerd. Louter voor het oog, niet om te gebruiken. Toen het geld in augustus 2011 beschikbaar kwam, moest er heel snel worden geschakeld. Ten behoeve van gebouwen en dergelijke moest er nog het nodige worden ontworpen en verder uitgewerkt. Bouwaanvragen moesten nog worden ingediend, terwijl ook al moest worden begonnen met de uitvoering om tijdig klaar te kunnen zijn. Werken in een
Het aanbrengen, onder een tijdelijk tentdak, van de coating.
bouwteam was hier de enige optie, waarbij ieder vanuit zijn eigen discipline deelnam aan de besprekingen en consequenties van de gemaakte keuzes aangaf. Vertrouwen binnen het team was eveneens een onontbeerlijke voorwaarde voor een goed resultaat. Zeker om tegenvallers op te vangen. En die waren er. Toch gold bij het project een ‘taakstellend budget’ van 5.5 miljoen euro en overschrijding hiervan was ondenkbaar. Bij de uitvoering bleken bepaalde delen van de wand tussen het mannen- en vrouwen bad bijvoorbeeld veel slechter te zijn dan uit het vooronderzoek was gebleken. ‘Bij het boren van proefmonsters moet je een beetje geluk hebben’, aldus Wim Prinsse ‘Soms zit het mee, soms zit het tegen en dan moet je dat ergens anders maar weer zien te compenseren.’ Een grote meevaller was dat de symmetrie kon wor-
Overzichtsfoto met zicht op de tribune en de in aanbouw zijnde badmeesterspost. Opname maandag 18 juni 2012.
den teruggebracht of zelfs verbeterd. Zo kon zelfs een perceeltje met een voormalig basketbalveldje bij het terrein worden getrokken. De optimale symmetrie van het complex kon aldus, bijna tachtig jaar na dato, alsnog vrijwel geheel worden bereikt. En: medio juni 2012 was de opening een maand later duidelijk in beeld!
Compositie anno 2012 Wiebenga’s postume oordeel – hij overleed in 1974 – over het resultaat van de renovatie en restauratie anno 2012 zou waarschijnlijk tweeledig zijn geweest. Enerzijds had hij gevonden dat deze zeer ingrijpende aanpak van zijn schepping niet nodig of – beter gezegd – niet functioneel was geweest. De tijd van het bad zat er immers al lang op. Het had zijn diensten bewezen en het had in zijn opinie plaats moeten maken voor een bouwwerk van moderne materialen en met dito vormen; voor een bad dus dat voldeed aan heel andere eisen dan er bijna tachtig jaar geleden werden gesteld. Ook andere recente renovaties zou Wiebenga om die reden sterk hebben afgekeurd. Anderzijds zou de laatste renovatie en restauratie van het Openluchtbad in Zwolle hem hebben vervuld met heimelijke vreugde en wellicht zelfs trots. Het had de grote muziekliefhebber en begaafde violist Wiebenga indertijd ontbroken aan de juiste musici en aan de juiste instrumenten. In zijn orkest werden soms valse tonen gespeeld, uit onwil of uit onvermogen, of werd er te hard op de pauken geslagen. Niet zelden had hij zelf als dirigent een valse toon aangeslagen. Maar nu was zijn compositie opnieuw uitgevoerd, met alle respect voor de oorspronkelijke partituur; in zijn áfwezigheid en met anderen als dirigent of als musicus. En het was geworden, vrijwel helemaal, zoals hij het in het begin van de jaren dertig zélf had bedoeld! I
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
20-06-2012
09:04
Pagina 24
Tekst: Wim Coster (Historisch Centrum Overijssel). Vormgeving: Frank de Wit Zwolle. Druk Èpos Press Zwolle. Deze uitgave werd mede mogelijk gemaakt door de hierboven genoemde partners. Uitgave ter gelegenheid van de heropening van het gerenoveerde Openluchtbad Zwolle in juli 2012. Ook verschenen in MijnStadMijnDorp Historisch Tijdschrift Overijssel, aflevering 3, juli-augustus 2012.
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
20-06-2012
09:04
Pagina 25
17
door Theo de Kogel | Reacties: dekogel@home.nl
Trappend door de tijd in Deventer Burgers: van smederij tot rijwielfabriek
inrichting uitgezonderd, gelijkvloers liggen, was het mogelijk in alle afdeelingen bovenlicht te maken. Dit op zichzelf geeft reeds een vroolijk aanzien aan ’t geheel. Hierbij de lustig snorrende machines, het ruischend kleppen der drijfriemen, de naar alle zijden wegspringende staalkrullen, de waarschuwende bel van de automatische banken, het vroolijke liedje van den een, het opgewekte fluitdeuntje van den ander, gaf iets in-gezelligs aan ’t geheel. Men kreeg het gevoel, dat het een lust moest zijn om in zoo’n fabriek te werken, en toen ik mij omdraaide, en den ouden heer Burgers daar te midden van al die bedrijvigheid zag staan, trotsch op zijn werk, voegde ik er bij mij zelf bij: en een lust om onder zoo’n patroon te werken.’
Zakenman
De nieuwe, op 1 januari 1897 in gebruik genomen, fabriek.
In 1868 begon Hendrikus Burgers, de Deventer smid, in een gehuurde oude boerenwoning een smederij. Een jaar later maakte hij daar zijn eerste rijwiel. Burgers, in 1843 geboren in het naburige Voorst, was op dit idee gekomen nadat een reiziger hem een paar jaar eerder een afbeelding had laten zien van een houten vélocipède. Bij een fabriek in Duitsland bestelde hij een soortgelijk exemplaar, dat hij samen met zijn vriend C.M.B. van den Beld namaakte. Hij leerde zichzelf fietsen op deze, in de ogen van veel stadgenoten wonderbaarlijke, ‘machine’. as als het donker begon te worden durfde Burgers het vehikel te bestijgen, want dan kon niemand hem zien. Al gauw gingen er verhalen dat het spookte op De Worp! Binnen korte tijd kreeg hij het fietsen onder de knie en ging hij tochten maken in de omgeving. Toen veel Deventer jongelui ook zo’n ‘machine’ wilden hebben, besloot Burger op grotere schaal houten vélocipèdes te gaan maken. In 1869 richtte hij in Deventer de ‘Eerste Nederlandsche Fabriek van Vélocipèden’ op, de latere Eerste Nederlandse Rijwielfabriek (ENR). Bijna een eeuw zou het bedrijf bestaan. Vanaf eind negentiende eeuw werd de fiets ook gebruikt als vervoermiddel voor de gewone burger. Voordien was het toch vooral een speeltje van de meer sportief ingestelde en welgestelde bovenlaag van de bevolking. Veel fabrikanten speelden in op de groeiende populariteit van de fiets. Burgers besloot een geheel nieuwe en moderne fabriek te bouwen aan de
P
Burgers liep in deze periode voorop bij de introductie van nieuwe modellen, zoals de cardanfiets, die niet door een ketting, maar door een cardanas werd aangedreven, en de Wagtendonk vouwfiets. Hij was niet alleen een goede vakman, maar ook een handige zakenman. De meeste modellen en onderdelen maakte hij na op basis van buitenlandse voorbeelden, zoals hij dat ook had gedaan met zijn eerste vélocipède. Omdat een goede patentwet ontbrak, kon dat zonder al te veel problemen. In een interview in het hiervoor genoemde artikel in Eigen Haard gaf Burgers dan ook ronduit toe dat hij veel dingen eerst uit het buitenland liet komen en ze vervolgens namaakte. Zo had hij in 1896 de ‘excentric gear’, een soort voorloper van de versnellingen, ingevoerd. Om de afzet te organiseren, richtte Burgers in het hele land filialen op, waar alle modellen te zien en te koop waren. Bovendien traden veel rijwielhandelaren
Rozengaarderweg, die op 1 januari 1897 in gebruik werd genomen.
Vakman De nieuwe fabriek had een productievermogen van 5.000 à 6.000 fietsen per jaar. Kort tevoren was het bedrijf omgezet in de ‘NV Eerste Nederlandsche Rijwiel- en Machinefabriek voorheen H. Burgers’. De fabriek was voorzien van de modernste machines en volgens het tijdschrift Eigen Haard in een reportage uit 1898 was het een waar genoegen om er te werken. ‘Wij doorliepen de kantoorlokalen, en kwamen door een breede gang in de eerste afdeeling der fabriek. Eene ruimte van 17 bij 19 meter, de oppervlakte, die vroeger door een geheel fabriek ingenomen werd, diende hier alleen tot onderbrenging van de verschillende automatische en andere draaibanken. Doordien alle lokaliteiten, de bandenmakerij en wielen-stel-
Hendrikus Burgers (1843-1903).
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
20-06-2012
09:04
Pagina 26
18
De negentigjarige C.M.B. van den Beld met de eerste fiets die hij samen met Burgers in 1869 produceerde.
Klaar voor de export vanuit Deventer.
op als agent van de fabriek. In 1897 had Burgers verspreid over het land in totaal 142 filialen en agentschappen. In 1909 waren er al vijftien filialen en zo’n 400 agentschappen.
in Nederlands-Indië en daarnaast twee in Duitsland. In de beginperiode vanaf 1869 lagen de productie-aantallen laag. De eerste jaren maakte Burgers zo’n 400 houten Vélocipèdes. Na de opening van de nieuwe fabriek aan de Rozengaarderweg in 1898 produceerde de fabriek tussen de 2.000 en 3.000 fietsen per jaar. Burgers koos er bij de oprichting van de rijwielfabriek voor om zich niet alleen op fietsen te richten. Vandaar dat ook de naam ‘Eerste Nederlandse Rijwiel- en Machinefabriek’ zijn intrede deed. Wat de precieze verhouding was tussen de aantallen fietsen en andere producten is niet bekend. Gezien de omvang van de fabriek in Deventer en een vestiging in Roermond,
Andere producten Reeds vroeg werden ook fietsen geëxporteerd. Al in de catalogus van 1897 werd een agentschap in het Zuid-Afrikaanse Johannesburg genoemd. Verreweg de grootste afzetmarkt was Nederlands-Indië, zoals dat ook het geval was met alle andere Nederlandse rijwielfabrikanten. In de catalogus van 1900 worden acht buitenlandse vertegenwoordigers genoemd, waarvan zes
moet de productie van andere apparaten, afgezet tegen de aantallen rijwielen, omvangrijk zijn geweest. Naast rijwielen groeiden vooral de motoren, bromfietsen, naaimachines en vleessnijmachines uit tot bekende Burgers-producten. De naaimachines heeft Burgers waarschijnlijk geïmporteerd vanuit Engeland of Duitsland. De vleessnijmachines daarentegen maakte het bedrijf wel zelf. Hiervoor werden verschillende patenten verworven en er zijn ook internationale prijzen mee gewonnen. Toen Hendrikus Burgers op 1 januari 1903 op zestigjarige leeftijd overleed, kwam er een einde aan een succesvolle periode. Bij de uitvaart op 5 januari liep het voltallig personeel, op dat moment ongeveer 250 werknemers, mee in de stoet. Als opvolgers werden door de raad van commissarissen twee directeuren benoemd: Adriaan Beers als administratief-handelsdirecteur en Burgers’ zoon als technisch directeur. Het dubbele directeurschap duurde slechts enkele jaren.
Ups en downs: 1909- 1945
De draaierij, met op de voorgrond tandwielen voor de cardanasfiets.
In 1909 werd Gerard W.J. Kilsdonk benoemd tot directeur. Gedurende de eerste jaren na zijn benoeming kwam het bedrijf met een aantal vernieuwingen. Nog in 1909 werd het verlengde voorspatbord ingevoerd, in 1910 volgde de vaste rem op staande achtervork, in 1914 de afneembare zadelpen. In de catalogus van dat laatste jaar wordt gesproken over een nieuwe moffelinrichting, waar de frames en onderdelen werden geëmailleerd. Deze had een capaciteit van 40.000 stuks per jaar. Vanaf de jaren twintig verloor Burgers zijn positie als leverancier van luxe fietsen voor de rijkere bovenklasse aan concurrent Fongers. Zo kochten ook de leden van het Koninklijk Huis vanaf toen fietsen van Fongers, hoewel Burgers het predicaat ‘hofleverancier’ voerde en bleef voeren. De duurste en meest luxe uitvoeringen kwamen in de catalogi vanaf 1921 niet meer terug. Burgers ging zich vanaf toen meer richten op de middenklasse, maar juist in dat markt-
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
20-06-2012
09:04
Pagina 27
19
G.W.J. Kilsdonk, directeur 1909-1945.
Fietsplaatjes werden verzamelobjecten.
segment wist Gazelle dankzij een uitgekiende bewerking van de markt een veel sterkere positie te verwerven. Het bedrijf uit Dieren overvleugelde Burgers en groeide in de jaren twintig en dertig uit tot de grootste fietsenfabriek van Nederland. De aanvankelijke groei van Burgers had voor een belangrijk deel te maken met de algemene groei van het fietsgebruik in Nederland. De fiets werd in de eerste decennia van de twintigste eeuw - vooral na de Eerste Wereldoorlog - een voor steeds bredere lagen van de bevolking betaalbaar vervoermiddel. Vanwege de forse groei van de productie opende Burgers in 1921 in Roermond een tweede fabriek. In 1928 werd in Deventer tegenover de bestaande fabriek een tweede gebouwd, die door middel van een buis over de weg met de oude fabriek werd verbonden. Via deze buis werden de fietsen op een lopende band voor verdere
afhandeling naar de andere fabriek vervoerd. In een advertentie uit 1931 heet het dat: ‘Burgers ENR 100.000 rijwielen produceren kan’, maar dat zijn aantallen die de fabriek nooit kan hebben gehaald. Zelfs Gazelle haalde die aantallen niet in de jaren dertig. Op grond van de framenummers van Burgers, er werden series tot 100.0000 gebruikt, is af te leiden dat de productie vergelijkbaar was met die van Fongers. In de jaren 1915-1930 ging het om circa 8000 fietsen per jaar, in de jaren dertig om ongeveer 12.500 en in het begin van de jaren vijftig om ongeveer 16.500. Tijdens de crisis van de jaren dertig kwamen ook de prijzen van fietsen steeds meer onder druk te staan. Burgers kreeg veel last van concurrentie van andere fabrikanten die goedkoper leverden en van grossiers die zelf fietsen assembleerden. Het Deventer bedrijf ging de concurrentie aan door goedkopere fietsen
Advertentie in een vakblad uit 1949 waarin Burgers vraagt om fietsen voor het bedrijfsmuseum.
In het museum en in het buitenland In totaal zal Burgers tussen 1869 en 1961 zo’n 700.000 tot 800.000 fietsen hebben gemaakt. Ze zijn voor het grootste deel verdwenen, maar zowel in musea als in particuliere verzamelingen zijn er exemplaren bewaard gebleven. De collectie van circa 25 fietsen uit het bedrijfsmuseum van Burgers, merendeels van voor 1900, is na de sluiting van de fabriek in 1961geschonken aan het Historisch Museum Deventer. Hierdoor is belangrijk industrieel erfgoed gered. Te meer, omdat van andere Nederlandse fietsfabrieken nauwelijks fietsen van voor 1900 bewaard zijn gebleven. Tijdens een bezoek van vier leden van de vereniging De Oude Fiets aan Indonesië in 2011 werden bij Indonesische verzamelaars vooral Burgers-fietsen uit de jaren vijftig aangetroffen. Bij het nog steeds groeiende aantal fietsverzamelaars in Indonesië is het merk bijzonder populair!
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
20-06-2012
09:04
Pagina 28
20
Dagbladadvertentie van 14 maart 1924 waarin de opening van een nieuwe fabriek wordt gemeld.
van dat jaar had hij een arbeider die uit de fabriek liep ontslagen. Het loon van andere arbeiders over de tijd dat zij staakten, had Kilsdonk ingehouden. De NSBsmet deed Burgers bepaald geen goed. Meteen na de arrestatie van Kilsdonk stuurde het bedrijf een brief naar alle dealers. Daarin werd melding gemaakt van de arrestatie van de directeur en de hoop uitgesproken dat zij, ‘mocht er in ’t verleden eenige wrijving zijn ontstaan’, met hun bezwaren zouden aankloppen bij de fabriek. ‘Wij zijn er van overtuigd, dat dergelijke moeilijkheden van nu af aan gemakkelijker zullen worden voorkomen’, klonk het optimistisch. Maar andere moeilijkheden dienden zich aan.
Rode cijfers In 1949 werd ir. Albert de Geus benoemd als directeur. Hij was afkomstig uit de scheepsbouw en wilde het bedrijf moderniseren om met Burgers nieuwe wegen te kunnen inslaan. Hij kreeg echter weinig of geen medewerking van de nogal conservatieve Raad van Commissarissen. onder een andere naam, de zogeheten B-merken, op de markt te brengen. Ze kregen namen als All Steel, Hammonia, Netco, De Vlaamsche Leeuw, Omnia (onder andere ook voor dynamo’s), Padvinder, De Veldpost, De Nederlandsche Vlag en New Elswick. Veel ruimte voor vernieuwing was er ondertussen niet, afgezien van een samen met Philips ontwikkelde elektrische fiets, die echter geen succes werd. Burgers profileerde zich in de advertenties vooral als de oudste fietsenfabriek van ons land en – nog steeds! – met de status van Hofleverancier. De nadruk in de advertenties lag op kwaliteit en betaalbaarheid. De oorlogsjaren vormden ook voor Burgers een moeilijke fase,
waarin geen ruimte was voor vernieuwing. Grondstoffen waren schaars en de fabriek kon maar gedeeltelijk produceren.
De eerste jaren na de oorlog Directeur Kilsdonk was lid geweest van de NSB. Hij werd meteen na de oorlog gearresteerd en in 1946 berecht. Volgens het Deventer Dagblad van 20 november 1946 werden hem drie feiten ten laste gelegd. Om te beginnen was hij in 1942 of 1943 begunstigend lid geworden van de Germaanse SS. In 1943 had hij zich aangesloten bij de Nederlands-Duitse cultuurgemeenschap. Tijdens de massale landelijke april-meistaking
Een motorfiets uit de catalogus van 1906.
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
20-06-2012
09:04
Pagina 29
21
Fietsclubs De populariteit van de nieuwe tweewielers leidde in 1871 tot de oprichting door J.A. Coldeweij van de eerste Nederlandse Vélocipède-club ‘Immer Weiter’. De leden van deze club oefenden op De Worp, eerst nog op vélocipèdes, later op hoge bi’s. In 1889 richtte een aantal leden een tweede fietsclub op: ‘de Roverbende’, genoemd naar de nieuwe Engelse Rover-fiets met
ketting die inmiddels ook door Burgers in productie was genomen. De leden van de club organiseerden vooral lange fietstochten door het land. In 1891 werd een derde club opgericht: ‘Het college der houten doordraaiers’. Op de oude houten vélocipèdes werd nauwelijks nog gereden, maar de fietsclub wilde ze in ere houden en gebruikte ze voor optredens in antieke kledij bij fietsmanifestaties.
Vanaf eind jaren vijftig werd ook de kwaliteit van de fietsen beduidend minder. Oud-werknemer Jan Stokkink zei hierover later in een documentaire: ‘Stukwerk werd ingevoerd, dit was heel slecht voor de kwaliteit.’ De arbeiders kregen volgens hem niet voldoende tijd om fatsoenlijk werk te kunnen leveren. De laatste aandeelhoudersvergaderingen, waarin werd besloten over de beëindiging van het bedrijf en het ontslag van de directeur, hadden een emotioneel karakter. De commissarissen spraken allerlei verwijten uit aan het adres van directeur De Geus. Ze haalden daarbij ook de mislukte avonturen met de auto- en bromfietsen aan. De Geus bleef zich tot het laatst toe verzetten tegen het dreigende ontslag en hield vol dat het bedrijf nog te redden was.
Sluiting Burgers liep bij de nieuwe ontwikkelingen, zoals die van de sportmodellen, achter op de concurrentie. In 1952 probeerde het bedrijf zelfs een nieuw type auto te introduceren en ook een revolutionaire ‘fluisterfiets’, een heel stille bromfiets. Deze bleek echter zoveel technische problemen op te leveren, dat hij snel uit de markt werd gehaald. In 1949 vierde het bedrijf het tachtigjarig jubileum en bij die gelegenheid werd ook een fabrieksmuseum geopend. Een collectie van 25 fietsen liet zien wat
Burgers in de loop van zijn bestaan had gemaakt. De blik op het verleden bleek gemakkelijker te zijn dan die op de toekomst. De fabriek bleef structureel in de rode cijfers. Alleen al in 1958 werd een feitelijk verlies geleden van 1.300.000 gulden, dat echter werd verhuld door een onjuist systeem van afschrijvingen en renteberekeningen. Het verlies was voor een belangrijk deel te wijten aan de sterk afgenomen export, die niet kon worden opgevangen door groei van het binnenlandse marktaandeel.
Een rit door de geschiedenis De ontwikkeling van de fiets begon in 1817 met de introductie van de loopfiets door de Duitser Karl Friedrich Drais von Sauerbronn. In de tweede helft van de negentiende eeuw ontwikkelde deze fiets zich in een aantal stappen tot het tegenwoordige vervoermiddel. Dat begon in 1861 met de uitvinding van de ‘vélocipède’ door de Fransman Michaux, wiens fiets via een roterend trapsysteem rechtstreeks op de vooras werd aangedreven. Een belangrijke volgende stap was de ‘hoge Bi’ uit
1870 van de Engelsen James Starley en William Hillman. Hun fiets had een groot voorwiel en een klein achterwiel, waardoor veel grotere snelheden konden worden gehaald. In 1885 ontwikkelde de Engelsman John Starley de veiligheidsfiets ‘Rover’, die voor en achter ongeveer even grote wielen had en werd aangedreven door een ketting. Deze fiets leek al erg op het huidige ruitmodel dat aan het eind van de negentiende eeuw werd ontwikkeld.
Op 20 maart 1961 viel echter de beslissing dat de fabriek gesloten moest worden. Een grote meerderheid van de aandeelhouders stemde in met het voorstel van de Raad van Commissarissen. De voorraden, de naam en de patenten werden verkocht aan rijwielfabriek M. Pon in Amersfoort. Tijdens deze cruciale aandeelhoudersvergadering werd ook ingestemd met een statutenwijziging, waardoor de NV bleef voortbestaan als ‘NV tot exploitatie van roerende en onroerende goederen “Rozengaarde” te Deventer’. Drie fabrikanten uit de omgeving – H.J. Lugt uit Gorssel, W. Brinkman uit Deventer en A.A.A. Hunink uit Twello – werden commissaris. De laatste, Anton Hunink, was afkomstig uit de vleeswarenindustrie en zijn benoeming hield vrijwel zeker verband met de productie van vleessnijmachines door Burgers ENR. Het enige doel van de nieuwe NV was om de goederen van Burgers te gelde te maken ten gunste van de aandeelhouders. Rozengaarde NV werd in 1972 omgezet in een BV, op 27 mei 1991 ontbonden en op 16 juni 1992 geliquideerd, 123 jaar na de oprichting van de ‘Eerste Nederlandsche Fabriek van Vélocipèden’ in 1869. Vanaf 1961 had het bedrijf echter al niets meer te maken gehad met de rijwielproductie. De leegstaande fabriek in Deventer was in de jaren zeventig in vlammen opgegaan. Op het terrein werd in de jaren tachtig een nieuwe woonwijk gebouwd. Ondertussen was Pon uit Amersfoort na de overname fietsen blijven maken onder de naam Burgers, tot het merk in de jaren tachtig in handen kwam van de firma Westendorp uit Aalten. Vanaf 1992 werd de merknaam gebruikt door de firma WSB in Drachten, die anno 2012 nog steeds fietsen produceert onder de naam Burgers. I
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
22
20-06-2012
09:04
Pagina 30
Zie voor de Oogstdag op 22 juli op Hof Espelo de agenda op pagina 29.
door Wim Coster
Hof Espelo: Twents kroonjuweel van Landschap Overijssel
Kaart van de Hof Espelo uit 1759, in opdracht van het kapittel van Sint Pieter vervaardigd door de landmeter D.G.B. Daelhoff. De kaart is met de bovenkant naar het zuiden gericht en moet dus worden omgedraaid om goed te kunnen worden gelezen. De Woerte, de Brake, de Lange Esch en het Tieuwland zijn qua vorm weinig veranderd. De begrenzing van het landgoed zoals die op deze kaart staat aangegeven, is in het terrein nog deels terug te vinden als een grenswal of wat daarvan resteert.
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
20-06-2012
09:04
Pagina 31
Boerderij Hof Espelo.
23
In 1984 kwam het landgoed Hof Espelo in bezit van Het Overijssels Landschap, Omdat het voor de aankoop ontbrak aan voldoende geld, startte de koper eerst de succesvolle inzameling ‘Actie Hof Espelo’. Ter herinnering hieraan werden in 1987 in een weiland op de hof drie lindes geplaatst. Anno 2012 is Hof Espelo één van de kroonjuwelen van het in 1999 ontstane Landschap Overijssel. eze organisatie heeft tegenwoordig met Hof Espelo het beheer over een gebied van ruim 150 hectare ten noord-oosten van Enschede en ten zuid-oosten van Hengelo. Het wordt doorsneden door dalvormige laagten, waarin onder andere de Eschbeek stroomt. Het hoogteverschil van een halve tot anderhalve meter is ontstaan door afzetting van zand, de zogeheten dekzandruggen. Een deel hiervan werd als bouwland gebruikt, dat werd bemest met heideplaggen, vermengd met mest. Hierdoor ontstonden in het landschap extra verhogingen, ofwel essen. Bos, heide, bouw- en weilanden wisselen elkaar af en het gebied wordt doorsneden door onverharde wegen. Op het landgoed staan zeven gebouwen, waarvan twee boerderijen en een voormalig koetshuis. Het gebied kent echter niet alleen een grote variatie aan flora en fauna, ook de geschiedenis ervan is rijk en gaat bijna acht eeuwen terug.
D
Onder het kapittel van Sint Pieter Op 28 mei 1215 werd Hof Espelo genoemd in een bul van paus Innocentius III. Het landgoed behoorde toen tot de goederen van de proosdij van het kapittel van Sint Pieter in Utrecht. Eeuwenlang zetelde op de hof de hofmeier-rentmeester, die in Twente en in Bentheim het beheer voerde over alle goederen van het Utrechtse kapittel. Elk jaar, op 17 september, op Sint Lambertusdag, kwamen de hofhorige boeren bijeen om hun pacht te voldoen en te vernemen aan welke plichten zij zich hadden te onderwerpen. De hofhorigen moesten dan ’s ochtends vroeg aanwezig zijn. Zo niet, dan waren ze een boete verschuldigd van een ‘vierdel bier’, een kwart emmer bier. Wel golden er afwijkende bepalingen, bijvoorbeeld voor hofhorige boeren die ver weg woonden, ‘over sehe en sand’, of voor knechten en meiden die elders in de kost waren. De meeste aantekeningen in het boek van
de hofmeier zijn aanzeggingen aan boeren dat zij moesten verschijnen op de hofdag en dat zij hun pacht uiterlijk op 17 september betaald moesten hebben. Als ze een dag te laat waren, werd de pachtsom verdubbeld. Waren ze nog een dag meer te laat, dan waren ze overgeleverd aan ‘de genade des Heren’ en kon er beslag worden gelegd op hun bezittingen.
Een aparte groep De horigen, niet alleen die van Hof Espelo, vormden in de samenleving op het platteland een aparte groep en waren gebonden aan de grond die ze bewerkten. Zonder toestemming van de hofmeier, en dus het kapittel, mochten zij die grond niet verlaten. Elk jaar moesten ze pacht betalen, van oudsher in natura, maar soms ook in geld. Jaarlijks leverden zij dus karrevrachten aan rogge, gerst, tarwe, haver, vlas, boekweit of bonen. Ook moesten ze wagen- en maaidiensten verrichten. Bij bijzondere gelegenheden als een sterfgeval, een huwelijk of vererving waren zij geld verschuldigd aan hun heer. De hofmeier, in het geval van Espelo de vertegenwoordiger van het kapittel van Sint Pieter, had administratieve en beheerstaken. Hij was echter ook voorzitter van het hofgericht, ofwel het gerecht van de hofhorige boeren, en werd daarom ‘hofrichter’ genoemd. Zo leefden de horigen in een systeem dat al was gevestigd in de Karolingische tijd, de tijd van de achtste tot de tiende eeuw.
Tussen 1546 en 1984 Een belangrijke datum in de geschiedenis van de Twentse horigheid was 17 maart 1546. Toen namelijk werden in Ootmarsum 22 artikelen van het gewoonterecht opgeschreven, zoals dat gold voor de hofhorige boeren die behoorden tot de landsheerlijke (tot 1528 de bisschoppelijke) hoven in Borne, Delden, Goor, Oldenzaal, Ootmarsum en Weddehoen (Wiene). Landsheer Karel V had in 1531 besloten dat omwille van
de eenheid in zijn rijk ook de lappendeken aan rechtsvormen zoveel mogelijk in kaart gebracht moest worden en bovendien geharmoniseerd en gecodificeerd, ofwel vastgelegd in algemene wetboeken. De Hof Espelo behoorde – net als de hoven van de Proosdij en van het kapittel van de Sint Plechelmuskerk in Oldenzaal – niet tot de landsheerlijke hoven. Toch richtten zij zich alle drie naar de regeling uit 1546. In het hofboek dat de hofmeier van Hof Espelo in 1549 begon, werd allereerst de regeling uit 1546 opgenomen. Hoewel een deel van de tekst verloren is gegaan, mag worden aangenomen dat die in zijn geheel letterlijk werd overgeschreven. Omstreeks die tijd behoorden 21 boerderijen met hun horigen tot de hof. De goederen van het kapittel van Sint Pieter werden na de Reformatie geseculariseerd en onder beheer gesteld van de Staten van Utrecht. In 1770 werd de hof ter veiling gebracht en aangekocht door Gabriël Davina uit Oldenzaal, gehuwd met een dochter van de laatste hofmeier, die de hof ergens in de jaren 17761778 in eigendom kreeg. Zonder slag of stoot ging dit evenwel niet, want drost Van Heijden Hompesch van Twente moest eraan te pas komen om een conflict met de aanvankelijke koper D.C. baron du Tour te beslechten. De hofmeier Davina kreeg daarbij de kans de eigenlijke hofplaats met opstallen, waaronder diverse boerderijtjes, en de uitgestrekte bossen onder Lonneker te kopen. Met de hofhorigheid onder Hof Espelo was het ondertussen net zo gegaan als met de andere hoven in Twente. De verplichtingen waren steeds minder zwaar geworden en konden meestal worden afgekocht. Voor het kapittel werd de zaak steeds minder rendabel, omdat de inkomsten in feite vaststonden, waardoor hun waarde devalueerde. Ruim een eeuw na de verkoop aan Gabriël Davina ging de eigendom van de hof in 1887 over naar de familie Cromhoff die de zaak kocht van de erven van een van diens kleinzonen. Na de Tweede Wereldoorlog werd de familie Breuning ten Cate eigenaar, die het landgoed in 1984 weer verkocht. Sindsdien heeft dankzij Landschap Overijssel ook de natuur er weer inspraak, net als acht eeuwen eerder.
Inspraak voor de natuur Rondom de eveneens voormalige boerderij ‘Hof Espelo’ en langs de Eschbeek die over het landgoed slingert, ligt een oud loofbos, met eik, beuk en opvallend veel hulst. Ten zuiden van de beek ligt een restant van de heidevelden die zich vroeger rondom Hof Espelo uitstrekten. Opvallend zijn de essen, open ruimten die als bouwland in gebruik zijn en deels worden omzoomd door hoog opgaand hout. Ook zijn er enkele ‘maten’, laag gelegen hooilanden, langs één van de beken te vinden. Het gebied is rijk aan vogels er kunnen bijna zeventig als broedvogel aan te merken soorten worden geteld - en zoogdieren, met als meest opvallende het ree. Zo ligt er tussen Enschede en Hengelo een klein paradijs, een kroonjuweel van Landschap Overijssel. I
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
20-06-2012
09:04
Pagina 32
24
door Ewout van der Horst
Vijf generaties Schrijver in de veefokkerij
‘Mijn koeien waren geen eendagsvliegen’ Al vijf generaties houden ze zich bezig met de veefokkerij. De familie Schrijver verwierf naam en faam als topfokkers van roodbont Maas- Rijn- en IJsselvee. Met bescheiden genoegen blikt Berend Schrijver terug op zijn leven tussen de koeien. ‘Als ik jong was en ik had de kans zou ik zeker weer boer worden.’ Zijn monumentale boerderij de Oude Mars krijgt na ruim 350 jaar een andere bestemming. erend Schrijver (Dalfsen 1934) boerde veertig jaar op de Oude Mars in Zwolle, op een steenworp afstand van zijn huidige woning aan de rand van landgoed Zandhove. Sinds zijn pensionering houdt hij zich bezig met de geschiedenis van zijn familie en het MRIJ-vee. De Schrijvers komen van oorsprong uit Zwolle, maar zijn uitgewaaierd over de hele IJsselstreek. De familie hield zich al vroeg bezig met de fokkerij. ‘Mijn overgrootvader Peter Schrijver uit Wilp liet in 1883 zijn eerste koe, Dina 1330, in het stamboekregister bijschrijven’, aldus
B
Schrijver. Dat was 9 jaar na oprichting van het Nederlands Rundvee Stamboek (NRS).
Verbonden met NRS en MRIJ Vanaf 1906 kende het NRS een onderscheid tussen zwartbonten, roodbonten en zwartblaren. Het zwartbonte Fries-Hollands vee was meest melktypisch, de Groningse Blaarkoppen het meest vleestypisch. De roodbonten zaten ertussenin. Dit zogeheten Maas-, Rijn-, en IJsselvee (MRIJ) kwam vooral voor in Overijssel, Gelderland, Noord-Brabant en Limburg.
Vredig grazend voor boerderij de Oude Mars, in 1985. Van links naar rechts: Atje 2, Roosje 164, Floortje 2, Hennie 76 en Roosje 185.
Berend Schrijver poseert voor de prijzenkast in zijn archiefkelder.
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
20-06-2012
09:04
Pagina 33
25
Stier Roland van de Mars (onder) van de familie Schrijver, geboren in 1925, kreeg een zilveren medaille van de Veeverbeteringscommissie voor Overijssel.
In 1984 won Schrijver de eerste prijs in de categorie vijftallen op de jubileumtentoonstelling van het NRS in Utrecht.
Het robuuste MRIJ-vee paste goed bij het gemengde karakter van de bedrijven in deze streken. Via veeverbeteringscommissies, fokverenigingen en stierhouderijen (later KI’s) probeerden de boeren het ‘vrouwelijk en mannelijk fokmateriaal’ op een hoger niveau te tillen.
Zwolle van zijn vrijgezelle ooms over. Zijn oudste broer Hendrik zette het bedrijf in Dalfsen voort. In 1964 trouwde Berend met Annie Middelkamp uit Borne. Hij ontwikkelde zich tot een vooraanstaand MRIJ-fokker van Nederland. Naast zijn werkzaamheden op het bedrijf vervulde hij tal van bestuursfuncties binnen regionale en nationale landbouworganisaties.
‘Mijn familie had veel interesse in de MRIJ-fokkerij’, vertelt Berend Schrijver. ‘In 1942 stonden tien Schrijvers bij het NRS ingeschreven. Op familievisite spraken de boeren vooral over koeien met elkaar.’ De liefde voor het MRIJ-vee is Schrijver met de paplepel ingegoten. ‘Als achtjarige belandde ik met een blindedarmontsteking in het ziekenhuis. Bij die gelegenheid kreeg ik mijn eerste fokregister, de burgelijke stand voor koeien zogezegd. Ik heb hem nog ergens liggen. Vanaf dat moment hield ik alle afstammelingen bij.’ Berends ouders bezaten een boerderij aan het Broekhuizen bij Dalfsen. Hij doorliep de Middelbare Landbouwschool in Zwolle. In 1959 nam hij samen met zijn vader pachtboerderij de Oude Mars in Stier Roland van de Mars, een topper.
Goede gebruikskoeien Schrijver beschikt over een heuse archiefkelder. De wanden zijn bedekt met stellingen en kasten vol onderscheidingen, fokveecatalogi, melk- en kalverenboekjes, tijdschriften, ordners, posters en fotomateriaal. Het archief bevat een schat aan informatie over het MRIJ-vee. Schrijver liep stad en land af om gegevens over het vee van zijn voorgeslacht te verzamelen. Zo ploos hij alle jaargangen van De Boerderij na op advertenties en vermeldingen van veefokkende familieleden. Zijn eigen levenswerk is ook uitgebreid gedocumenteerd. Eén map is alleen al rijkelijk gevuld met foto’s en verslagen van bezoeken van veelal buitenlandse delegaties aan zijn boerderij, van Japanners
en Chinezen tot Afrikanen en Amerikanen. Bij een kop koffie in de keuken, volgens beproefd boerenrecept aangelengd met gekookte melk, gaat het gesprek geanimeerd verder. Wat is de succesformule van deze topfokker geweest? ‘Een geheim recept had ik niet’, lacht Schrijver. ‘Kijk, als je ergens sterke interesse voor hebt, ontwikkel je er voeling voor. En vergeet niet: er zat heel goed bloed achter ons vee. Het waren geen eendagsvliegen. Mijn voorgeslacht deed al jaren aan veeverbetering. Ik lette vooral op bloedaansluiting van goedfokkende stieren, dat wil zeggen dat er bloed van dezelfde stieren in beide stambomen zat. Wij fokten bijvoorbeeld veel met Gustaafbloed. Daar kwamen hele goede koeien met lange levensduur uit voort.’ De gebruikswaarde van het vee stond bij Schrijver voorop: ‘Wij richtten ons op goede benen, uiers en productie. Andere fokkers gingen meer af op het exterieur. Ze hadden een ideaaltype voor ogen met raszuivere kenmerken. Showkoeien zogezegd. Van stier Gustaaf wilden zij niets weten. Bedrijfseconomisch was het MRIJ-vee zeer concurrerend. En nog steeds. De melkproductie mag iets lager zijn, maar ze zijn gezond en duurzaam in gebruik, met hoge eiwitgehaltes, het waardevolste bestanddeel van de melk.’ Er komt ook wel een beetje geluk bij de fokkerij kijken, erkent Schrijver. ‘Geen boer weet van tevoren hoe een stier scoort.’ ‘Stier Boris stond bij de KI Laren’, vertelt de veefokker. ‘Hij is later preferente stier geworden, de hoogst mogelijke onderscheiding. Ik zag een paar dochters van hem bij mijn oom op stal staan. Ze stonden mij wel aan. Er waren nog maar twee rietjes sperma voorhanden. Ik ben op de motor naar Laren gereden om ze te halen. We hebben hiermee een paar Gustaafdochters geïnsemineerd, die dadelijk drachtig raakten en ook nog eens allebei vaarskalven gaven. Dat is wat men geluk noemt. Deze
Vijftallen: ‘Wij richtten ons op goede benen, uiers en productie.’
§
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
20-06-2012
09:04
Pagina 34
26 uitstekende fokkoeien hebben het predicaat van preferente stammoeder gehaald.’
Spelen in de Eredivisie De fokkerij legde Schrijver geen windeieren. Hij wist de melkproductie van zijn koeien steeds verder op te voeren, terwijl zijn stierkalfjes gretig aftrek vonden, tot in het verre buitenland. ‘Door veel aandacht aan je veestapel te besteden, gaan de koeien langer mee en heb je meer mogelijkheden om dieren aan te houden of te verkopen’, aldus Schrijver. ‘Als je liefhebber bent en je vee goed scoort, geeft dat bovendien meer arbeidsvreugde.’ Schrijver sleepte op veekeuringen menigmaal een eerste prijs in de wacht. ‘Ik heb jaren in de Eredivisie gespeeld, zeg ik wel eens. Ik ging naar vele fokveedagen en stierkeuringen toe. Soms waren er twee keuringen per week. ’s Ochtends molk ik zelf, maar ’s avonds lukte dat niet altijd. Gelukkig hadden we een vaste hulp en meestal ook een stagiaire.’ Hij nam ook
vaak zitting in jury’s van veekeuringen. Zo hielp hij dertig jaar lang keuren in Markelo. Hoogtepunten uit de loopbaan van Schrijver waren de nationale jubileumtentoonstellingen van het NRS te Utrecht in 1974, 1979 en 1984. Op alle drie tentoonstellingen waren dochtergroepen van zijn preferente stier Mars aanwezig. Met zijn eigenaarcollectie won hij beide laatste keren de hoofdprijs in de categorie van grotere boeren met circa honderd koeien. ‘In 1979 hadden we een zestal van eerste en tweede kalfskoeien. Die pasten prachtig bij elkaar: “een modern type, wat minder vleestypisch, iets aan de rechte kant”, zoals vakmensen dat verwoorden. Voor de echte raskenners was dat een doodzonde. Van de zes koeien waren er vier van eigen stier: driemaal Mars en eenmaal Roland 67.’ Op de belangrijke regionale fokveedag in Olst won Schrijver eens beide hoofdprijzen met twee zeventallen. ‘Stonden daar veertien onderscheiden koeien van mij op rij’, grinnikt hij. De fokker blijft er nuchter en bescheiden onder. Hij houdt niet
van pocherij of grootspraak: ‘In Nederland behoor je niet boven het maaiveld uit te steken.’ Vanaf het eind van de jaren zeventig begonnen steeds meer boeren hun veestapel te kruisen met Amerikaanse Holstein-Friesian. Aanvankelijk nam Schrijver een afwachtende houding aan. De veranderende marktsituatie bracht hem uiteindelijk op andere gedachten. ‘De melk werd duurder en het vlees goedkoper. Dan heb je meer aan koeien met een hoge melkproductie. Daar kwam de mestwetgeving bij, die de hoeveelheid mest per hectare land beperkte. Mijn beide zoons deden op andere bedrijven positieve ervaringen op met inbreng van Holsteiners. Rond 1985 ben ik voorzichtig begonnen met inkruising. Wel heb ik aan de roodbonte kleur vastgehouden.’
‘Geen boer weet van tevoren hoe een stier scoort.’ Emigratie naar Canada Het echtpaar Schrijver kreeg drie kinderen. Dochter Bertie ging in de verpleging. De beide zoons zijn boer geworden. De jongste, Gert, vertrok in 1994 naar Canada en heeft daar een succesvol melkveebedrijf in Alberta opgezet. Zoon Henk volgde zijn vader in 1999 op. Door nieuwbouwplannen van de gemeente Zwolle op de grond van zijn boerderij emigreerde hij in 2004 ook naar Canada om daar verder te boeren. In Canada stapten de jonge boeren over op zwartbonte Canadese Holsteins. ‘Natuurlijk is het niet altijd even makkelijk dat je jongens aan de andere kant van de oceaan zitten. Je kunt niet op een regenachtige zondagmiddag even een bakje koffie gaan doen. Maar het heeft geen zin om er moeilijk over te doen. Daar heb je alleen jezelf mee. De jongens hebben het goed naar hun zin. Ze melken ieder zo’n 350 koeien, die 3,5 miljoen kilo melk per jaar produceren. En ze hebben allebei veel oog voor de fokkerij. Gert was in 2009 fokker van het jaar in Alberta en Henk zat in 2011 bij de laatste vijf voor deze onderscheiding’, aldus een trotse Schrijver.
Boerderij de Oude Mars Al rond 1650 is er sprake van boerderij de Marsboer in Ittersum onder Zwolle. Grootvader Hendrik Schrijver pachtte in 1889 de boerderij van de familie Cnopius van huize Ittersum. Het was een groot bedrijf van 47 hectare. ‘Het verhaal wil dat de jonge boer nu wel een kooitje had, maar nog geen vogeltje’, aldus een familiekroniek. ‘Maar wie zo’n bedrijf aandurft, durft ook wel een meisje ten huwelijk vragen. Hetgeen geschiedde!’ Hendrik trouwde op 21 februari 1889 met Willemina Wiltink. De volgende dag, Sint Petri, betrok het jonge stel de boerderij. In 1937-1938 is er een nieuwe boerderij gezet. De toenmalige eigenares, freule De Blocq van Haersma de Wit van landgoed Zandhove, zou zich gestoord hebben aan de mesthopen achter de oude boerderij. Door de crisis kon je heel goedkoop bouwen. Architect Lankhorst ontwierp een vierkante hofboerderij in Limburgse stijl met een open middenplaats. Het is de enige Limburgse boerderij in de wijde omtrek. De gemeente Zwolle, sinds 1974 eigenaar van de Oude Mars, ontwikkelde aan het begin van de 21ste eeuw plannen voor een nieuwbouwwijk rondom de boerderij. Het pachtcontract met de familie werd afgekocht en Schrijver jr. emigreerde naar Canada. De groene weiden en het roodbonte vee hebben inmiddels plaats gemaakt voor asfaltzwart en baksteenrood. Plannen om in de rijksmonumentale boerderij appartementen te realiseren voor bewoners met niet-aangeboren hersenletsel kwamen in 2012 tot uitvoering. Zo blijft de Oude Mars een begrip in Zwolle en omgeving.
In de gang van zijn huis aan De Mars hangen de Oude Mars en de melkveebedrijven in Canada gebroederlijk naast elkaar. Jongvolwassen kleinkinderen lachen de bezoeker tegemoet. Het vee mag inmiddels Canadees en zwartbont zijn geworden, de familiebloedlijn zet zich voort. Wie weet treedt ook de zesde generatie Schrijvers in de voetsporen van hun fameuze veefokkende voorvaderen. I Dit artikel kwam tot stand naar aanleiding van de presentatie van het boek ‘Het Sallandse boerenleven in de twintigste eeuw. Verhalen van MRIJ-veefokker en fruitteler Derk Steenbruggen’. De publicatie van Stichting Sallands Erfgoed beleefde inmiddels een tweede druk.
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
20-06-2012
09:04
Pagina 35
door Tonny Peters, Overijsselse Bibliotheekdienst, transisalania.blogspot.nl/ Ewout van der Horst, Het Sallandse boerenleven in de 20ste eeuw: Verhalen van MRIJ-veefokker en fruitteler Derk Steenbruggen, Stichting Sallands Erfgoed, 2012. 128 pp. € 17,95. De negentigjarige Steenbruggen, trotse eigenaar van raszuiver Maas Rijn IJsselvee, fruitteler, jager, schaatser en een uitstekend verteller, is de buurman van de auteur, de historicus Ewout van der Horst, die na urenlange gesprekken en veel spitten in huis- en verenigingsarchieven genoeg stof had voor dit boek. De auteur, die mooie herinneringen heeft aan de boerderij van zijn grootouders, kent alle publicaties over het Sallandse platteland tot nu toe, maar miste het persoonlijk element. Dat persoonlijke verhaal heeft hij nu te boek gesteld, maar daarbij schetst hij tevens een stuk Sallandse plattelandsgeschiedenis. Veel komen we te weten over de veefokkerij, het gemengde bedrijf, de fruitteelt en het dagelijks leven op de boerderij in de twintigste eeuw. Het prachtig geïllustreerde boek is een uitgave van Stichting Sallands Erfgoed. Henk van Mierlo [samenstelling, fotografie en vormgeving], Karel van de Graaf [interviews]. Wie wat bewaart, die hééft wat. Van Mierlo, N.V. Bergkwartier Deventer, 2012. 180 pp. + DVD. € 24,95. In eerste instantie werd er een film gemaakt door Henk van Mierlo over veertig jaar NV Bergkwartier, opgericht door tegendraadse Deventernaren, die de afbraak van een historisch stadsgedeelte niet zo maar wilden aanvaarden. Uiteindelijk ging de film over veel meer, eigenlijk over het Deventer van toen, maar nu in brede zin. Besloten werd de complete interviews die Karel van de Graaf maakte in boekvorm uit te geven. Het boek van 30x30 cm is prachtig vormgegeven en voorzien van zeer bijzondere foto’s van Henk van Mierlo. Veertien personen, waaronder oprichters van NV Bergkwartier, vertellen over de geschiedenis van de stad, de verpaupering na de oorlog, het herstel van het Bergkwartier en over plannen voor de toekomst. Richard Schuurman, Spoor naar Woeste Hoeve : de zoektocht naar de geëxecuteerde piloot Czeslaw Oberdak,. Hilversum : Verloren, 2012. 357 pp. € 25. Eigenlijk zijn de achtergronden van de massa-executie bij Woeste Hoeve tegen het eind van de oorlog nooit tot op de bodem uitgezocht. Journalist Richard Schuurman heeft zich vastgebeten in deze trieste gebeurtenis, die altijd met een waas van geheimzinnigheid was omgeven. Tegelijk is Schuurman op zoek gegaan naar wat er met de Poolse vlieger Oberdak is gebeurd na diens noodlanding op 30 mei 1944 bij Dalmsholte. De piloot behoort tot de 117 geëxecuteerden bij Woeste Hoeve. Zijn weg langs onderduikadressen in de buurt van Ommen wordt gevolgd in dit boek, dat inmiddels in de pers veel aandacht heeft gekregen en wordt gezien als een welkome aanvulling op de geschiedschrijving over dit onderwerp.
Ester Smit, Dinand Webbink, Van Eversberg tot Eerde : op zoek naar kastelen en landhuizen langs de Regge. Uutgeverieje 'n Boaken Nijverdal, 2012. 96 pp. + fietsroute. € 9,50. In dit boek nemen Ester Smit en Dinand Webbink de lezer letterlijk en figuurlijk mee op een tocht door verleden en heden van zeven kastelen en vijf landhuizen langs de Regge. Van elk kasteel of havezate en van elk landhuis wordt de geschiedenis beschreven. Het is geen dorre opsomming van feiten, jaartallen en bewoners, maar het zijn spannende verhalen die het verleden doen herleven. Verder wordt van elke havezate en landhuis nauwkeurig verteld wat er tegenwoordig nog te zien is. Soms is dat een compleet kasteel, met tuinen, lanen en boerderijen, zoals Eerde, soms is dat een romantische ruïne met vervallen maar interessante tuinen, grachten, een vijver en lanen, zoals bij Eversberg. In enkele gevallen is er praktisch niets over, zoals bij de havezaten Rhaan en Den Dam. Maar ook dan wordt er een boeiend beeld geschetst van het kasteel en is het mogelijk je ter plekke een voorstelling te maken van hoe het ooit was. Als bijlage bevat het boek een fietsroute langs alle kastelen en landhuizen door de mooie natuur van de gemeentes Hellendoorn, Twenterand en Ommen. Gerard van Oosten, Annet van Strik, Greetje Kroonenburg-Kolk. [et al.], Staphorst op de Catwalk : klederdracht uit de mode in de mode. LK mediasupport, 2012. 240 pp. € 25. Recente modeshows met creaties van ontwerpers uit Staphorst en omgeving trokken veel belangstellenden. Er werden oorspronkelijke stukken klederdracht getoond, gecombineerd met moderne kledingstukken, maar ook klederdrachtstukken die werden vermaakt tot eigentijdse mode en haute couture van Staphorster stoffen. Het enthousiasme voor het onderwerp heeft geleid tot dit boek. Met voorbeelden, uitleg, patronen en ideeën. Typisch Staphorster gebruiken worden getoond op de DVD achter in het boek. Het project 'Tradities' heeft kinderen geïnspireerd om ouderen in de gemeente Staphorst te laten vertellen over vroeger en dit is digitaal door hen vastgelegd. Gerard Vaanholt. Het Twente boek : geschiedenis en erfgoed. WBOOKS Zwolle, 2012. 335 pp. € 14,95. Een deel uit de bekende serie ‘blokboeken’ van uitgeverij WBooks. ‘Een praatje bij een plaatje’ is een wat oneerbiedige beschrijving van het boek wat betreft de vorm. In chronologische volgorde behandelt Gerard Vaanholt een groot aantal onderwerpen uit de geschiedenis van Twente aan de hand van gebouwen of andere plekken die een link hebben met het verleden. Een plezierig leesbaar en toegankelijk boek voor een groot publiek en voor een vriendelijke prijs.
Zie voor Overijssel volgens het Kadaster 1832 de nieuwe website www.hisgis.nl.
Gesignaleerd Ria de Oude-de Wolf en Herman Vrielink , Status & Comfort : kacheltegels in Deventer en Zwolle. Stichting Promotie Archeologie Zwolle i.s.m. SpaUitgevers, 2012. 731 pp. + cd-rom. € 59,50. In ruim 700 pagina’s wordt een uitvoerig en veelzijdig beeld gegeven van de kacheltegels (zo’n 1000 fragmenten) die zijn gevonden in beide steden, in een klooster en in adellijke huizen in de omgeving. Ze worden in hun context gepresenteerd, als statussymbool en als dragers van een morele boodschap; zo zijn er tegels met een protestantse signatuur en met een katholieke. Er is aandacht voor de ambachtelijke vaardigheden die vereist zijn bij de productie, en voor de handel. En verder komt de relatie aan bod met de regio, Nederland en Europa. Rob le Rütte, Gerko Hopster, Saskia Bemer. Appels en peren langs de IJssel: over de geschiedenis van de fruitteelt in Overijssel. Stichting IJsselboomgaarden Deventer, 2012. 73 pp. € 7,50. Fruitteelt in de IJsselstreek begon op te komen vanaf 1860, kende een hoogtepunt tussen 1930 en 1960, een sterke teruggang tussen 1960 en 1990 en opnieuw een opleving vanaf 1990. Allerlei aspecten van de fruitteelt komen aan de orde, met daarbij ook persoonlijke herinneringen van mensen uit deze sector. Karin Schuurman, Friedrich Staudt, buikspreker, ballonnist en uitvinder : de geschiedenis van een 19e eeuwse Duitse immigrant en zijn familie. Twello : (in eigen beheer), 2012. 166 pp. € 27,50. Friedrich Staudt was een fascinerend man. Jarenlang trok hij vanuit Duitsland met zijn gezin langs kermissen en jaarmarkten en voerde daar zijn acts op als buikspreker, goochelaar en kunstredenaar. Ook had hij een acht meter hoge luchtballon als attractie. Technisch onderlegd als hij was maakte hij veel attributen zelf. Zo ontwierp hij een procedé voor het maken van stempelinkt en begon hij een fabriekje in Wierden. Friedrich is de betovergrootvader van de schrijfster die op een aanstekelijke wijze haar jarenlange zoektocht met ups en downs langs vele archieven beschrijft. Wim H. Nijhof, Troebelen in de Twentse textiel. 100 jaar sociale strijd, WBooks, Zwolle, 2012. 400 pp. € 29,75. De staking van 1923-1924 wordt uitvoerig beschreven in het boek Troebelen in de Twentse textiel. Nergens in Nederland hebben arbeiders feller voor hogere lonen en kortere werktijden gevochten dan in de Twentse katoenindustrie, in Enschede, Hengelo, Almelo, Borne, Goor, Haaksbergen, Losser, Oldenzaal en Rijssen. Niet eerder is de sociale strijd tussen arbeid en kapitaal samenhangend beschreven. Historicus dr Wim H. Nijhof, zelf telg uit een textielarbeidersfamilie, vertelt boeiend over honderd jaar stakingen en rellen. Daarin spelen belangrijke Nederlanders een rol, zoals Ferdinand Domela Nieuwenhuis, Abraham Kuyper, Pieter Jelles Troelstra, Henri Polak, Henriette Roland Holst, Herman Schaepman, Piet Aalberse en vele anderen. Een hoofdrolspeler is kapelaan Alphons Ariëns, die in Twente de katholieke vakbeweging in Nederland heeft gegrondvest. [NB I Zie ook aflevering 2012-2 van MijnStadMijnDorp.]
27
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
28
20-06-2012
IJsselacademie
09:04
Postbus 244 8260 AE Kampen
Pagina 36
T 038 331 52 35 F 038 333 42 04
I www.ijsselacademie.nl E info@ijsselacademie.nl
Kenniscentrum voor immaterieel erfgoed in Overijssel
IJsselacademie
Onderzoek en publicaties De IJsselacademie is een onderzoeksinstituut en kenniscentrum voor taal, geschiedenis en traditie in Overijssel. U kunt er terecht met vragen over dit immaterieel erfgoed in de regio. De Academie stimuleert en begeleidt onderzoek van wetenschappers en van amateurs en organiseert educatieve programma’s en bijeenkomsten. Daarnaast is de IJsselacademie een uitgeverij. Veel onderzoek resulteert in publicatie van boeken, dvd’s, cd’s.
Wordt u donateur?
Ruim dertig jaar De stichting IJsselacademie is opgericht in 1977. Haar werkzaamheden worden gefinancierd door de provincie Overijssel, door gemeenten in het werkgebied en door de opbrengst van producties. Ook zijn er incidentele subsidies, zoals van het Prins Bernhard Cultuurfonds, het bedrijfsleven en particulieren die speciaal bij een project betrokken zijn. Het werkgebied spitst zich toe op Salland en het Land van Vollenhove (van Gramsbergen tot Schokland en van Bathmen tot Steenwijk), maar de Academie realiseert op verzoek ook projecten op de Veluwe en in Flevoland.
Voor minimaal € 20,- per jaar krijgt u 20% korting op onze uitgaven en ontvangt u jaarlijks zes keer MijnStadMijnDorp, Historisch Tijdschrift Overijssel.
Gratis! @ www.ijsselacademie.nl
Winnaars Frits de Zwerverprijzen 2012 Elk jaar schrijven het Frits de Zwerver Fonds en de IJsselacademie een opstelwedstrijd uit voor scholieren van 14 tot en met 18 jaar in het Overijsselse deel van het gemeentelijk samenwerkingsverband Regio IJssel-Vecht. De prijsuitreiking is jaarlijks in Hardenberg, de gemeente waar Frederik Slomp, schuilnaam Frits de Zwerver, predikant was. Doel van de competitie is de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog bij de jeugd van nu levend te houden. Voor de twaalfde editie beproefden 75 leerlingen hun schrijftalent op het thema Het lege huis. Hieronder leest u de eerste alinea’s van de drie winnende opstellen. Wilt u de verhalen uitlezen? Kijk op www.ijsselacademie.nl > Geschiedenis > Frits de Zwerverprijs.
Eerste prijs: Charlotte Polman uit Ommen Het lege huis Ik wist het niet. Eigenlijk toch wel. Wir haben es nicht gewusst. Hoe toepasselijk. Vuile moffen. Tranen. Zoals gewoonlijk. Met mijn vingertoppen raakte ik de kast aan. Het glas was kapot, alles was leeg. Leeggehaald. Zelfs de plank waar de paar familiefoto’s die ze hadden op stonden. Alles weg. ‘Sara! Sara!’ Wild zwaaiend komt Abigaïl naar me toe. Ik zwaai terug. ‘Sara, moet je horen!’ Abigaïl, of Abby, zoals ik haar altijd noem, versnelt haar pas. ‘Kijk! Kijk! Een brief, een brief! Eindelijk, er is een brief gekomen!’ Ik weet direct waar het over gaat. Abby staat inmiddels naast me. Ze hijgt. ‘Papa… Papa, hij…’ ‘Rustig.’ zei ik. Haar vader… Lees verder op www.ijsselacademie.nl of mail/ bel voor het volledige opstel naar jvanzeeland@ijsselacademie.nl
Tweede prijs: Eline Bruintjes uit Kampen Het lege huis Daar was het weer, terug van weg geweest. Het leek alsof de tijd had stilgestaan. De gordijnen voor het raam van haar kamer waren nog hetzelfde als toen, het huisnummerplaatje waar ze vroeger haar naam in had gekrast zat nog aan de muur en zelfs de plek in de bosjes naast het huis, waar ze
vroeger haar hut had gebouwd, was er nog. Ze liep naar de deur toe en streelde met haar vingers over de inkerving in het huisnummerplaatje. ‘Ja, zo was het, zo voelde het,’ dacht ze bij zichzelf. Ze wilde naar binnen, maar ze had geen sleutel. De Duitsers hadden immers alles van haar afgepakt. Ze ging op de stoep zitten en dacht na over hoe gelukkig ze hier was geweest, ook al besefte ze dat toen niet. Ze zou alles doen om dat gevoel, dat vroeger vanzelfsprekend had geleken, terug te krijgen. Ze dacht terug aan de tijd dat haar vader haar optilde en ronddraaide in de lucht. Haar vader… Lees verder op www.ijsselacademie.nl of mail/ bel voor het volledige opstel naar jvanzeeland@ijsselacademie.nl
Derde prijs: Rachel Sebens uit Zwolle Geluid van liefde Ze zeggen dat ik het niet begrijp, dat ik oud word en dingen vergeet. Ze zeggen dat ik dingen herhaal. Ze zeggen dat ik het moet vergeten, dat ik opnieuw had moeten beginnen. Ze zeggen dat ik dingen herhaal. Het is woensdag, denk ik. De schoonmaakster is vanmorgen geweest en mevrouw van Olst had haar dochter op bezoek. Die komt alleen op woensdag, behalve als ze moet werken. Het is laat voor de koffie, ik strijk mijn rok glad en kijk op de klok. De muren van mijn kamer zijn het einde, verder reikt mijn wereld niet. Mijn kamer is klein en vierkant, alles staat keurig op zijn plek, er verandert niets. Dat is niet
goed voor mij, zeggen ze. De tafel met onder een poot een stukje kurk, tegen het wiebelen, en de hoge eikenhouten kast met glazen raampjes. De grote koekoeksklok boven de schoorsteenmantel en in de hoek, onder het raam, mijn bed… Lees verder op www.ijsselacademie.nl of mail/ bel voor het volledige opstel naar jvanzeeland@ijsselacademie.nl
Wat deed de IJsselacademie in 2011? Lees het in ons jaarverslag. U kunt het downloaden op www.ijsselacademie.nl > Organisatie > Jaarverslagen.
IJsselacademie Bibliotheek Kampen presenteren e-books op Public Library Online De IJsselacademie en de Bibliotheek Kampen hebben hun aanstaande samenwerking in het Van Heutsz Cultuurcluster een eerste landelijke invulling gegeven. Vanaf begin mei kunnen bibliotheekleden boeken lenen van papier én in digitale vorm, als e-book op ereader, tablet of laptop. Bibliotheek.nl, de digitale bibliotheek voor alle bibliotheken in Nederland, ontwikkelde in samenwerking met de Britse uitgeverij Bloomsbury een platform voor e-books, de zogeheten Public Library Online. Door samenwerking met Bibliotheek Kampen kon de IJsselacademie hieraan een speciale boekenplank toevoegen met Streekgeschiedenis Overijssel. Bij de tien geselecteerde titels zijn er twee van al een tijd uitverkochte werken: Villa’s, veestallen en fabrieken van Geraart Westerink, over architect Broekema, vooral bekend door zijn Jugendstilpanden in onder meer Kampen, en Het geheim van de smid, van Wielent Harms, over de vervaardiging van Staphorster gebruikszilver. Alle boeken zijn te vinden op www.bibliotheek.nl/ebooks of op www.bibliotheekkampen.nl.
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
20-06-2012
09:04
Pagina 37
Met medewerking van Ans Borst, Kunst en Cultuur Overijssel
Zie ook www.mijnstadmijndorp.nl > Agenda
Dag voor de Regionale Geschiedenis en Streekcultuur Op zaterdag 22 september 2012 organiseren de Vereniging voor Overijssels Regt en Geschiedenis (VORG) en vier andere Overijsselse organisatie de Dag voor de Regionale Geschiedenis en Streekcultuur in havezate Den Alerdinck bij Heino. Zie hiervoor pagina 4 van dit blad. ALMELO: Stadsmuseum Cocktailjurk en Streekdracht t/m 15 september 2012 @ www.stadsmuseumalmelo.nl
HEINO/WIJHE: Museum de Fundatie Kasteel Het Nijenhuis Topstukken uit Fundatie collectie / Nieuwe beeldentuin t/m 31 oktober 2012 @ www.museumdefundatie.nl
DENEKAMP: Museum Huize Keizer Fantasie en Passie. Trude ter Hart uit Oldenzaal: schilderijen en iconen t/m 8 juli 2012 @ www.huizekeizer.nl
HENGELO: Historisch Museum Eef de Weerd, schilder 1926 - 1989 t/m 30 augustus 2012 @ www.historischmuseumhengelo.nl
DEN HAM: Expositiehuis Evert de Boer: De kracht van kleur en de geur van bloemen t/m 14 juli @ www.expositiehuisdenham.nl
KAMPEN: Ikonenmuseum Helmantel in Kampen: Beeld ontmoet Ikoon t/m 3 november 2012 @ www.ikonenmuseumkampen.nl
DEVENTER: Historisch Museum Fietsenparade t/m 28 oktober 2012 @ www.deventermusea.nl ZIE OOK DE PAGINA’S 25-29 VAN DIT BLAD
KAMPEN: Museumboerderij Erf 29 Rondom ‘t Kampereiland t/m 31 oktober 2012 @ www.erf29.nl
DEVENTER: Speelgoedmuseum Er was eens… Speelgoed in Sprookjesland t/m 20 januari 2013 @ www.speelgoedmuseumdeventer.nl DIEPENHEIM: Kunstvereniging Diepenheim Stijn Peeters: people we may know t/m 2 september 2012 Now I Lay Down To Eat t/m 2 september 2012 @ www.kunstverenigingdiepenheim.nl ENSCHEDE: Rijksmuseum Twenthe Ladies & Gentlemen. Portretten uit de Britse Gouden Eeuw t/m 16 september 2012 High above ground; werk van de Nederlandse schilder Koen Vermeule t/m 2 september 2012 @ www.rijksmuseumtwenthe.nl ENSCHEDE: TwentseWelle Zeemonsters in Twente 23 november 2012 @ www.twentsewelle.nl GENEMUIDEN: Tapijtmuseum Op zolders en in skuurn: 400 historische foto’s Permanente expositie sinds april 2012 @ www.tapijtmuseum.nl GOOR: Goors Historisch Museum Kleren maken de pop t/m 29 september 2012 @ www.historischgoor.nl
ZWOLLE: Historisch Centrum Overijssel Schimmen op het Gordijn. Onderduikers in Zwolle 19401945 Hiddo de Vries, onderduiker in Overijssel t/m 29 juni 2012 @ www.historischcentrumoverijssel.nl ZWOLLE: Kunst & Cultuur Overijssel Ontmoetingen. Werk van Duitse en Nederlandse grafici t/m 23 augustus 2012 Emmy Bergsma: tekeningen t/m 23 augustus 2012 @ www.kco.nl
Uitgelicht: Familie Weijs
MARKELO: Museum Eungs Schöppe Oude en verdwenen beroepen t/m september 2012 @ www.eungsschoppe.nl NIEUWLEUSEN: Museum Palthehof Bijen en schilderijen verenigd t/m 27 oktober 2012 @ www.palthehof.nl OMMEN: Nationaal Tinnen Figuren Museum T 0529-454500, Markt 1, apr t/m okt di t/m za 11-17; zon- en feestdagen13-17; nov t/m mrt za 11-17, zon- en feestdagen 13-17 Toys Stories Classics. Het verhaal achter oud tinnen speelgoed t/m 2 december 2012 @ www.tinnenfigurenmuseum.nl OOTMARSUM: Onderwijsmuseum Educatorium In sloot en plas, originele schoolplaten van M.A. Koekkoek t/m 30 september 2012 @ www.educatorium.nl VOLLENHOVE: Cultuur Historisch Centrum Land van Vollenhove (zie uitgelicht) De Vrije Vlucht. Luchtvaartonderzoek in de Noordoostpolder t/m 5 november 2012 ‘Weijs Werk’ in Vollenhove t/m 29 september 2012 @ www.chcvollenhove.nl ZWOLLE: Stedelijk Museum Stil Even, Gouden Eeuw tot nu t/m 12 augustus 2012 Topstukken t/m september 2012 @ www.stedelijkmuseumzwolle.nl
De expositie in Vollenhove geeft een overzicht van diverse werken die de familieleden hebben gemaakt. Binnen de familie Weijs zijn er verschillende mensen die iets met kunst doen. Te denken valt aan: muziek, ontwerpen van corsowagens, keramiek en niet te vergeten de prachtige schilderwerken. In de familie zijn er van meet af aan al mensen bezig met het creëren van kunstwerken en het maken van muziek.
Historisch Museum Deventer: zie ook de pagina’s 17 t/m 21.
29
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
30
20-06-2012
09:04
Pagina 38
Geschiedenis van alledag
door Girbe Buist
De kachel De kachel is een verwarmingsapparaat waarin de warmte door middel van verbranding van materialen als stookolie, aardgas of een andere gassoort, bijvoorbeeld steenkoolgas, hout, turf, of steenkool, wordt opgewekt. De warmte kan ook worden opgewekt door middel van elektrische energie, zoals bij een straalkachel. Tot de komst van het aardgas en centrale verwarming had de kachel eeuwenlang een centrale plaats in de huiskamer. En vooral in de wintermaanden was deze warmtebron ook in figuurlijke zin een brandpunt in het Nederlandse interieur. e voorloper van de kachel was de open haard. Deze bestond uit een rooster of vuurkorf, een haardplaat, een aslade en een schoorsteenmantel met rookkanaal. De eerste echte kachels, dat wil zeggen gesloten stookinrichtingen, dateren reeds uit de zeventiende eeuw. Het waren doosvormige gietijzeren apparaten op poten, voorzien van een kachelpijp en benut voor de verwarming van vertrekken als kassen en oranjerieën. Hoewel soms ook in de woonhuizen van welgestelden toegepast, bleef het gebruik van deze uit Duitsland geïmporteerde toestellen sporadisch. Pas in het begin van de negentiende eeuw kwam de kachel geleidelijk in zwang.
D
Opmars Boedelonderzoeken, uitgevoerd in het Zuid-Hollandse Maasland, leerden dat daar in 1812 ongeveer 16 procent van de mensen over kachels beschikte Na 1845 nam het aantal sterk toe. Aan het einde van de negentiende eeuw had 88 procent van de inwoners daar een kachel. Het eerste fornuis werd gemeld in 1858 en einde negentiende eeuw beschikte 60% van de Maaslanders over een fornuis. In andere streken kon de situatie sterk verschillen, hetgeen onder meer te maken had met de mate van verstedelijking en het al dan niet beschikbaar zijn van hout, turf en cokes. De open haard verdween na 1875 vrijwel geheel, behalve bij de plattelandsbevolking waar hij werd ingezet voor het roken van ham en spek. De vooral in de tweede helft van de negentiende eeuw snel opkomende ijzergieterijen leverden tal van – in onze ogen soms bizar uitziende – typen kachels en kachelonderdelen.
Brandstoffen
Een centrale plaats in de huiskamer.
Tot circa 1850 stookte men hout en turf in de kachel. De opkomst van de gasfabrieken, vooral in de tweede helft van de negentiende eeuw, leverde cokes als bijprodukt op, dat eveneens kon worden verstookt. Pas tegen het eind van de negentiende eeuw verscheen antraciet op de markt. Deze was vooral uit België en Duitsland afkomstig. De ontwikkeling van de Nederlandse steenkoolmijnen vanaf 1907 bracht ook de beschikbaarheid van Nederlands antraciet met zich mee. Eind jaren vijftig van de twintigste eeuw werden de
Rondom de haard.
meeste kolenkachels door oliekachels vervangen, terwijl zo’n tien jaar later werd overgeschakeld op aardgas, aanvankelijk in de vorm van lokale verwarming, en later via centrale verwarming. Ook kwamen er kachels op elektriciteit.
Kachelmuseum Het kachelmuseum in Vriezenveen herbergt de grootste collectie kachels van ons land. Het museum telt meer dan 400 kachels, haarden en fornuizen uit de periode 1750-heden. Hiermee ontstaat een goed overzicht van de ontwikkeling van de warmtebron in de loop van de laatste eeuwen. Uiteraard geeft de kachelverzameling ook een goed beeld van de verschillende stijlen: van de sobere keukenkachel tot de rijk geornamenteerde stijlkachels uit grote herenhuizen. Het Kachelmuseum ‘Fini’s Hoeve’ bevindt zich aan het Westeinde 12 in Vriezenveen, tel. 0546-561502. Het is zeker een bezoekje waard!
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
20-06-2012
09:04
Pagina 39
MIJN
MIJN
§ STAD DORP HISTORISCH TIJDSCHRIFT OVERIJSSEL
Nummer 4 verschijnt op vrijdag 31 augustus 2012 In het vierde nummer van MijnStadMijnDorp wordt onder andere een blik geworpen op het fenomeen van de golfplaat in het Overijsselse landschap. Daarbij wordt ook een, voor menigeen verrassende, visie naar voren gebracht over deze innovatie in de landbouw.
colofon Jaargang 3, nummer 3, juli–augustus 2012 MijnStadMijnDorp Historisch Tijdschrift Overijssel is een uitgave van het Historisch Centrum Overijssel. Hoofd- en eindredactie Wim Coster. Redactie Hermans Broers, Menno van der Laan (beeld), Dick Schlüter. Vormgeving Frank de Wit.
Druk Èpos|Press Zwolle.
Columnist Ad van Liempt. Correspondenten Niels Bakker (Gemeentearchief Hengelo), Ans Borst (KCO), Girbe Buist (KCO), Ab Gellekink, Jan Taco te Gussinklo, Lamberthe de Jong, Robert Kemper Alferink, Hans Kobes, Marlies Mencke (HCO), Tonny Peters (OBD), Ben Siemerink, Vincent Sleebe (VORG), Ester Smit (HCO), Dinand Webbink (SAB), Jook van Zeeland (IJsselacademie).
MijnStadMijnDorp zoekt voor de rubriek ‘Van wie ben jij er een?’ BN-ers met Overijsselse wortels. Suggesties kunnen naar contacthco@historischcentrumoverijssel.nl
Overige medewerkers aan dit nummer Javier Arìas, Aly Beekhof, Ron van den Berg, Bond Heemschut, Sjoekie van der Bijl - Neuchenius, Hans Faber, Historisch Museum Deventer, Henk Hamer, Ewout van der Horst, Jan Jonker, Theo de Kogel, Bert Muis, Landschap Overijssel, Marycke Janne Naber, Geertje van Os, Leo Polhuys, Wim Prinsse, Annelies Rijkhoff, Gerhard Rouwenhorst, Berend Schrijver, Christiaan Stunnenberg, Johan Teunis , Vereniging De Oude Fiets.
Redactieadres Historisch Centrum Overijssel Eikenstraat 20 8021 WX Zwolle Tel. (di-vr) 038-4266300 Fax 038-4266333 contacthco@historischcentrumoverijssel.nl www.historischcentrumoverijssel.nl Opgave en vragen over abonnementen zie redactieadres Jaarabonnement (6 nummers): € 29,95. Het abonnement kan op elk gewenst moment ingaan. Abonnementen kunnen schriftelijk tot uiterlijk twee maanden voor beëindiging van het lopende abonnement worden opgezegd. Bij niet tijdige opzegging wordt het abonnement automatisch verlengd. Illustraties De uitgever heeft zijn uiterste beste gedaan de rechten met betrekking tot de illustraties te regelen volgens de bepalingen van de Auteurswet. Hij die desondanks meent zeker rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht contact op te nemen met de uitgever. © Historisch Centrum Overijssel / auteurs. Illustratieverantwoording L = Links, R = Rechts, B = Boven, O = Onder M = Midden 4 Particuliere Collectie; 5 Particuliere Collectie; 6 RB Stichting Sallands Erfgoed; 7 AndereTijden, RO Ab Gellekink; 8-11 Partculiere Collectie; 12-13 Collectie Kemper Alferink; 14 Particuliere Collectie; 15-16 Historisch Centrum Overijssel; 17-21 Collectie Historisch Museum Deventer / Theo De Kogel; 22 Archief Kapittel van Sint Pieter; 23 Landschap Overijssel; 24-26 Collectie Schrijver; 30 Historisch Centrum Overijssel. Katern Openluchtbad. 1 Particuliere Collectie; 2-4 Historisch Centrum Overijssel; 5 Alferink-Van Schieveen; 6 B Alferink-Van Schieveen, RO Cor de Gooijer;
Neem nu een abonnement op MijnStadMijnDorp en ontvang GRATIS een van de schitterend vormgegeven publicaties: Velden en Helden sportgeschiedenis in abstracte schilderijen van Gijs Dragt, met een historisch artikel van Pim Kooij en columns van Bert Wagendorp , gebonden, 64 pagina’s - óf Fotocollectie Stork: van staalkaart tot familiealbum van Mirelle Thijsen, gebonden, 48 pagina’s. Beide ter waarde historischcentrumoverijssel van € 22,15.
39
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
20-06-2012
09:04
Pagina 40
HET IDEALE GESCHENK VOOR DE BABYBOOMER ‘Een onweerstaanbaar boek’ NRC ‘Smakelijk fotoboek’ Volkskrant
NU VERKRIJGBAAR IN DE BOEKHANDEL WBOOKS.COM slechts
49,95