32 minute read
Vroege drukken en drukkers in Zwolle
Een standaardwerk van de in 2007 overleden hoogleraar Westerse handschriftkunde & boekwetenschappen Jos. M.M. Hermans. Onder (boven): drukkersvignet van de Zwolse drukker Simon Corver. Onder (onder): titelpagina van Thomas Cantiprasensis Der bien boeck, een uitgave van de Zwolse drukker Peter van Os van Breda.
Zwolle moet een van de eerste steden in de Noordelijke Nederlanden zijn geweest waar rond 1500 de drukpers zijn intrede deed. Al in 1477 werd hier de eerste druk op de pers gelegd. De stad kende voor de uitvinding van de boekdrukkunst al een rijke traditie rond het geschreven boek. De ontwikkeling van het drukkers- en uitgeversbedrijf in Zwolle moet echter ook worden gezocht in de opkomst van Zwolle als handelscentrum. Twee plaatselijke drukkers, Johannes de Vollenhoe en Peter van Os, speelden in die beginperiode van de boekdrukkunst een belangrijke rol.
De betekenis van de snelle vermenigvuldiging van teksten, één van de grootste voordelen van de drukpers, werd in steden met gespecialiseerde onderwijsinstellingen en kloostercentra als Deventer en Zwolle al snel ingezien. Tot 1500 betrof het Overijsselse aandeel van de totale productie in de Nederlanden cicra 38 %. Deventer had daarbij een leidende rol. De beide Deventer drukkers, Richard Pafraet en Jacob van Breda, drukten in de kleine tijdsspanne van 1488 tot en met 1490 zelfs 110 titels. De totale productrie aan titels zou in Deventer voor 1501 oplopen tot zeker 600. Zwolle was echter zeker geen kleine speler op de markt. Vóór 1501 rolden al meer dan 130 verschillende drukken van de Zwolse persen. Ondertussen werden echter nog steeds handschriften vervaardigd. Johannes de Vollenhoe en Peter van Os van Breda zijn de twee belangrijkste Zwolse drukkers in de zogeheten incunabelperiode, die loopt van 1450 tot 1501. Hoe presenteerden zij hun werken en waarom sloeg de uitvinding van het drukken in losse loden letters in Zwolle zo aan?
Handschriften en drukken
De overgang van handschrift naar druk liet in de Nederlanden een tijdje op zich wachten. Daarnaast waren het niet de grote steden van de veertiende eeuw en vijftiende eeuw waar de drukpers populariteit verkreeg. Dit had vooral te maken met het feit dat in de grote steden, vooral in de Zuidelijke Nederlanden, een lange traditie was onstaan van het schrijven met de pen. Vanwege de kwaliteit van de handschriften werd in deze steden de overgang naar de drukpers niet als noodzakelijk ervaren. Opvallend genoeg waren het relatief kleine noordelijk gelegen steden waar de drukpers haar intrede deed. Steden zoals Haarlem, Delft, Gouda, Deventer en Zwolle liepen voorop. Dat Zwolle als boekenstad bij de overgang van handschrift naar druk een belangrijke rol heeft gespeeld, is niet verwonderlijk. Zwolse boeken stonden namelijk ook al voor de uitvinding van de drukpers in hoog aanzien. De broeders uit het Zwolse fraterhuis stonden in heel Nederland bekend om hun fraaie handschriften van goede kwaliteit. Niet alleen vanwege de correctheid van de teksten kwamen mensen naar Zwolle om boeken te kopen, maar ook door de verfraaiingen en versieringen. Gezien de vaak devotionele, vrome, inhoud is het niet verwonderlijk dat juist deze fraters zich bezighielden met de productie van teksten. De kopiisten uit het klooster hadden de belangrijke taak om boeken te vermenigvuldigen en te bewaren voor de eeuwigheid, maar hun werk had ook een spirituele functie. Het vervaardigen van handschriften, met een ganzenveer en verschillende kleuren inkt, vereiste uiterste nauwkeurigheid en was erg tijdrovend en dus letterlijk en fi guurlijk monnikenwerk. Alleen iemand die zijn leven volledig aan het geloof wijdde kon de concentratie opbrengen om zo geconcentreerd aan handschrift te werken. Toch werden ook door monniken weleens fouten gemaakt tijdens het overschrijven van handschriften. Een goed voorbeeld hiervan zijn de Zwolse Sarijs handschriften. Dat deze handschriften populair waren in Zwolle gedurende de vijftiende eeuw is niet verwonderlijk. Door de grote invloed die de Moderne Devotie op deze streek had, nam het aantal leken en semi-religieuzen in Zwolle toe. Deze groepen hadden behoefte aan een eenvoudige wegwijzer bij hun devote oefeningen. In de vijftiende eeuw nam de leeshonger in de Nederlanden, mede door de opkomst van de Moderne Devotie, onder brede groepen van de bevolking sterk toe. De boekdrukkunst bood uitkomst, omdat hiermee de hoeveelheid werken die konden worden gedrukt groter werd, terwijl tegelijkertijd de stabiliteit van de teksten toenam. In plaats van de kopieerfouten die in handschriften konden sluipen, elke kopie die een kopiist maakt was uniek, waren de exemplaren van één druk nu volledig gelijk. Bovendien kon nu in één keer een veel groter publiek worden bereikt.
Pinksteren, detail voorstelling uit een Sarijs-handschrift.
Sarijshandschriften
Een voorbeeld van rijk verluchte handschriften zijn de zo genoemde ‘Sarijs- handschriften’. Deze werden tussen 1475-1500 in Zwolle ‘afgeschreven’, ofwel overgeschreven, door leerlingen van de Latijnse School in Zwolle. De leerlingen woonden in het Domus Parva, het eerste huis van de Moderne Devotie in Zwolle, en werkten in opdracht van de broeders van het Zwolse fraterhuis. De ‘Sarijs-groep’ dankt zijn naam aan een fout in de heiligenkalender. Zo wordt in plaats van de heilige Marius (Marijs) de niet bestaande Sarijs opgevoerd. Dergelijke fouten zijn verklaarbaar als lees- dan wel schrijffouten, die werden gemaakt doordat de leerlingen niet alle letters goed konden lezen. De verluchtingen van de Zwolse Sarijs-handschriften zijn te relateren aan de ‘Zwolse Meesters’, een groep van schilders die waren verbonden aan het fraterhuis. Hoewel de kwaliteit van de meesters kon verschillen, kennen tot de Sarijs-groep behorende handschriften in verhouding met andere handschriften een hoge graad van verluchting. Meer dan gemiddeld zijn ze voorzien van miniaturen, gehistoriseerde initialen en geschilderde decoraties, waarschijnlijk vanwege het beoogde publiek. De meeste Sarijs-handschriften zijn getijdenboeken, geschreven in de volkstaal en bestemd om te worden gebruikt door leken, als steun en wegwijzer bij hun devote oefeningen. Aangezien handschriften in beperkte oplage verschenen en dus duur waren, konden alleen de adellijke en de geestelijke elite een exemplaar bemachtigen. Het Historisch Centrum Overijssel heeft in zijn collectie vier Sarijs-handschriften. Drie daarvan zijn getijdenboeken, waarvan één als bruikleen van de Overijsselse bibliotheekdienst (OBD). Dankzij steun van de Gemeente Zwolle en de toenmalige fi rma Waanders kon in 2004 ook het psalter aan de collectie worden toegevoegd. De verspreiding van het psalter, dat de tekst van verschillende psalmen en cantica (gezangen) bevat, was niet zo groot als die van het getijdenboek.
Lydia S. Wierda, De Sarijs-handschriften: laatmiddeleeuwse handschriften uit de IJsselstreek (Zwolle 1995)
Eerste drukkersbedrijven
Tussen de manier waarop een handschrift en een gedrukte tekst tot stand kwamen bestonden, niet alleen in technisch opzicht, grote verschillen. De kopiist van een handschrift was in eerste instantie ook rubricator; hij bepaalde welke tekstonderdelen in rood, in rood en blauw of in andere kleuren moesten worden aangebracht. Daarnaast was hij vaak ook uitgever en boekbinder. Het uitgeven van een gedrukt boek was geen eenmanswerk, want er waren diverse beroepsgroepen voor nodig en het vereiste ook het nodige kapitaal. De drukker moest niet alleen zorgen dat hij een pers en genoeg lettermateriaal had, ook waren er vaklui nodig die matrijzen konden slaan, letters konden zetten, contacten met auteurs en andere boekhandelaren konden onderhouden, de fi nanciële administratie konden doen en teksten op mogelijke fouten wisten te controleren. De drukker was in veel gevallen niet dezelfde persoon als de kopiist uit het klooster. De eerste drukkers waren waarschijnlijk vaklui die een mechanisch beroep uitoefenden. Veel overeenkomsten zijn er bijvoorbeeld aan te wijzen tussen het drukkersambacht en het lakenambacht. Ook het laken werd onder de pers gelegd om een bepaald patroon te krijgen.
Johannes de Vollenhoe
Het eerste werk dat in Zwolle onder de pers werd gelegd was een Prognosticatio, een in de Middeleeuwen veel voorkomende publicatie met voorspellingen voor het komende jaar. Het werk staat op naam van de priester Johannes van Vollenhoe van wie we weten dat hij tussen circa 1477 en 1480 actief was als drukker van Zwolle. Priesters waren in de vijftiende eeuw vooraanstaande fi guren en betrokken bij het onderwijs en het godsdienstige leven. Van Vollenhoe zou dus een religieus motief kunnen hebben gehad. Veertien van de twintig drukken die van hem bekend zijn, werden geschreven in het Latijn en meer dan de helft ervan heeft een godsdienstig thema. Verwonderlijk is dit niet, want vanwege het prijskaartje van de boeken moet het middeleeuwse publiek voornamelijk worden gezocht in kringen van de aristocratische en geestelijke elite. Of Van Vollenhoe daadwerkelijk de drukker was, valt echter te betwijfelen. Het is zeer wel mogelijk dat deze priester alleen de geldschieter of de uitgever was. Het drukken van teksten was zakelijk gezien namelijk een riskante onderneming en vereiste, als gezegd, het nodige kapitaal. Opvallend in de beginperiode van de drukkunst is het conservatieve karakter van de drukkers. De meesten
Ingekleurde houtsnede van Christus in Dat Boek van den leven Jhesu Christ van Ludolphus van Saksen, in 1495 gedrukt door Peter van Os.
durfden geen grote zakelijke risico’s te nemen. Ook grote vernieuwingen qua inhoud of vormgeving vallen bij hen slechts zelden te signaleren. Typerend zijn dan ook de vele oude successen, zoals de Prognosticatio, die telkens weer onder de drukpers werden gelegd. Met het oog op een vermoedelijk lekenpubliek, mensen zonder kerkelijke wijding of gelofte, liet Van Vollenhoe ook meerdere ‘wereldlijke’ teksten onder de pers leggen. Een goed voorbeeld hiervan is Dat Scaecspel, dat omstreeks 1300 werd geschreven door Jacobus de Cessolis en karakteristiek is voor de reeds meer profane laatmiddeleeuwse samenleving. Aan de hand van veel klassieke bronnen uit de Oudheid worden in Dat Scaecspel op allegorische wijze lessen gegeven die betrekking hebben op de wereldlijke samenleving. Van Vollenhoe nam ook met het drukken van Dat Scaecspel weinig risico. Het werk was namelijk al voor de uitvinding van de boekdrukkunst, door Gutenberg, of volgens een andere versie door Coster, veelvuldig in handschriften verschenen. Ook nadien beleefde het nog uitgaves. Het kon dus, net als veel andere titels uit de aanvangsfase van de drukpers, rekenen op een vaste markt. De take-off van de boekdrukkunst moest nog plaatsvinden. Wel is zijn signatuur in een aantal drukken te herkennen. Een andere uitgave van hem is de Overijsselsche landbrief, die in 1478 werd uitgevaardigd door David van Bourgondië. Het stuk is samengebonden in een ‘convoluut’ of bundel met handschriften. Het uiterlijk, het formaat en de opmaak van deze druk uit 1478 verschilden niet opvallend van de handschriften in dezelfde bundel. De overeenkomst met andere drukken van Van Vollenhoe is sterk. Grote vernieuwingen op het gebied van de typografi e vallen bij hem dan ook niet te constateren. Eén druk van zijn drukken is evenwel versierd door middel van eenvoudige rubricatie en initialen. Dit exemplaar, getiteld Sermones dominicales super evangelia et epistolas,[preken over het evangelie en epistelen] werd wellicht juist om die reden eerst toegeschreven aan zijn meer innovatieve Zwolse collega Peter van Os.
Houtsnede met voorstelling van de kerkleraar Bernardus van Clairvaux met Maria en kind, gemaakt voor het eerste titelblad; uitgave van Bernardus’s Sermonen, winter- ende somerstruc. Zwolle Peter van Os 24 december 1484. Drukkersmerk van Peter van Os
Peter van Os
Eén jaar nadat Peter van Os in 1479 het burgerschap kreeg, drukte hij zijn eerste werk in Zwolle. Bij één druk zou het niet blijven. Tussen 1480 en 1510 verschenen er ruim 160 drukken van zijn hand. Ook Van Os drukte, zeker in de beginfase, vooral werken waar een min of meer gegarandeerde markt voor bestond. De enkele werken die in de volkstaal werden gedrukt, speelden in op het dialect van de streek. De meeste teksten werden aanvankelijk echter nog in het Latijn gedrukt. Niet verwonderlijk, want de eerste devotionele teksten zullen in kloosterlijke kringen hebben gecirculeerd, zowel in handschrift als in druk. Van de 165 titels die van Van Os bekend zijn, hadden er zeker 75 een godsdienstig thema; iets minder dan Van Os. Het is opvallend dat Van Os in de periode halverwege zijn carriere wél steeds meer begon te drukken in de volkstaal. De opkomst van de drukpers zorgde ervoor dat een groter publiek in Zwolle de werken kon lezen, maar dat betekende niet dat er alleen ‘wereldlijke’ thema’s uitkwamen. De Moderne Devotie zorgde namelijk voor verspreiding van geestelijke literatuur in de volkstaal. Op typografi sch gebied veranderde er in Zwolle na de komst van Van Os echter veel. Eén van de verschillen tussen gedrukte teksten en handschriften was het gebruik van een titelpagina en een drukkersmerk. Ook moeten drukkers zich bewust zijn geworden van het grote lekenpubliek dat de teksten begon te lezen. Reden waarom zij de lezer in het voorwoord aanwijzingen gaven over de interpretatie van het werk. Verder probeerden zij de publicaties aantrekkelijker te maken, door er houtsneden in op te nemen. Het oudst bekende drukkersmerk uit Zwolle is afkomstig van Peter van Os en dateert uit 1483. Een jaar later kwam hij ook met een titelpagina, waarmee hij hier dus een belangrijke vernieuwing doorvoerde. Hij was niet alleen de eerste Zwolse drukker die een drukkersmerk en titelpagina’s ging gebruiken, zijn werk is ook bekend vanwege het veelvuldig gebruik van houtsneden en andere versieringen. Wat betreft de decoraties sloot hij direct aan bij de handschriften, die vaak ook rijkelijk werden voorzien van illustraties.
Naam gemaakt
In de Middeleeuwen was het hoogst ongebruikelijk dat de kopiist van een handschrift zijn eigen naam vermeldde. Het ging niet om eigen roem of bekendheid, maar om het behoud van eeuwenoude teksten. Bij de drukkers begon dit te veranderen. Om te kunnen overleven moesten de vroege drukkers namelijk zoveel mogelijk naamsbekendheid creëren en daarvoor was was een drukkersmerk dan ook in de eerste plaats bedoeld. De beide Zwollenaren Johannes de Vollenhoe en, met name, Peter van Os hebben bij het aanbreken van die nieuwe tijd hun rol gespeeld. Zij bleven, kenmerkend genoegd, niet anoniem, maar maakten in hun tijd naam. Ook nadien bleven zij bekend. Hun namen leven voort in boeken die ze produceerden.
Zwarte kunst en witte rook: de opkomst van d
Deventer profi leert zich de laatste decennia als een boekenstad. In het oude centrum struikel je over de tweedehands boekwinkeltjes. Er zijn twee grote bibliotheken en de stad claimt de grootste boekenmarkt van Europa binnen haar grenzen te hebben. Feit is dat er een lange boekentraditie in Deventer is die begon in de late Middeleeuwen. De Broeders – en in mindere mate de Zusters – van het Gemene Leven hebben daar fl ink aan bijgedragen; niet voor niets werden ze de ‘Broeders van de penne’ genoemd.
In het onlangs verschenen Verlichte geesten; de IJsselstreek als internationaal religieus-cultureel centrum in de late middeleeuwen gaat Sabrina Corbellini uitvoerig in op de belangrijke rol die boeken, boekverkopers, schrijvers en kopiisten speelden in zo’n laatmiddeleeuwse stad. Ze neemt daarbij het veertiende-eeuwse Brugge als voorbeeld, maar stelt dat de welvarende IJsselsteden op dat gebied niet zoveel van de Vlaamse lakenstad verschilden. In de veertiende eeuw waren er opmerkelijk veel ambachtslieden die op een of andere wijze betrokken waren bij het boek of zich met schrijven bezighielden. Er werden inkt en perkament geproduceerd, ganzenveren en zwanenveren verkocht, je kon bij allerlei mensen terecht als je een offi cieel stuk opgesteld wilde hebben, kopiisten schreven hele boeken af en er waren boekhandels. In Deventer was Wolter de Hoge de lokale boekverkoper. Van hem is een boedelbeschrijving uit 1457 bewaard gebleven – een van de oudste in Europa – zodat we precies weten welke boeken hij in zijn winkel in de Engestraat verhandelde. In de schaduw van de Broederenkerk verkocht hij vooral religieuze werken, maar hij had ook titels op voorraad op het gebied van grammatica, logica, metafysica, astronomie, rechtskunde en maar liefst acht verschillende medische werken. Uiteraard verkocht hij ook griffels, je zou zijn winkel dus ook een kantoorboekhandel kunnen noemen. Op het einde van de Middeleeuwen was een stad als Deventer, zo stelt Corbellini, doordrenkt van boeken.
Er zijn weinig afbeeldingen uit de middeleeuwen van lezende vrouwen. Meestal betreft het dan Maria, zoals op deze miniatuur uit een getijdenboek uit 1490-1500. Stadsarchief en Athenaeumbibliotheek, foto Henk Koopman.
de Moderne Devotie in Deventer
Een fraai versierde letter S op de openingspagina van een Passieboek dat zuster Styne Hofmeyer van het Brandeshuis in bewaring had. Geert Grote zou zo’n luxe hebben afgekeurd. Initiaal H met een voorstelling van Madonna met Kind. Getijdenboek uit 1477 in de versie van Geert Grote, mogelijk vervaardigd in een van de huizen van de Moderne Devotie. Stadsarchief en Athenaeumbibliotheek, foto Henk Koopman.
Eigendomskenmerk van het Brandeshuis in een verzameling van religieuze teksten uit het midden van de vijftiende eeuw. Er staat: dit boec hoert den sustern in brandes huus toe deventer (dit boek is van de zusters van het Brandeshuis te Deventer). Stadsarchief en Athenaeumbibliotheek, foto Henk Koopman.
Boekverbranding
Dat de Moderne Devoten en hun voorman Geert Grote een belangrijke impuls gaven aan die boekenwereld, moge duidelijk zijn. Al is het wellicht in tegenspraak met het begin van de geestelijke stroming die vanuit Deventer Europa zou veroveren; het begon immers met een openbare boekverbranding op de Brink. Mathilde van Dijk beschrijft in haar artikel Woestijnvaders en apostelen; actief lezen in de Moderne Devotie hoe meester Geert schoon schip probeerde te maken door zijn boeken over astrologie en magie te verbranden. Het was hem aangeraden door de pastoor van de Bergkerk, die hem alleen absolutie wilde verlenen als hij zijn ketterse verzameling vernietigde. Geert weigerde aanvankelijk, maar na het bestuderen van zijn urine – hij had enige medische kennis opgedaan tijdens zijn studie aan de Sorbonne in Parijs – schrok hij zo dat hij het advies van de Deventer pastoor opvolgde. Hij was ervan overtuigd dat hij spoedig zou sterven en liet op de Brink een brandstapel van magische boeken bouwen. De zwarte kunst ging op in witte rook. En er geschiedde een wonder, Geert genas. Grote besloot zijn leven volledig in dienst te stellen van de Heer, ging ascetisch leven en voedde zich met erwtenmoes en zoute haring, het armenvoedsel. Hij stelde zijn huis beschikbaar aan arme vrouwen, die als lekenzusters vroom wilden
leven. Daarmee was het Meester Geertshuis de eerste gemeenschap van zusters van het Gemene Leven. Geert had dan wel zijn bibliotheek verbrand, hij was nog steeds ‘bezeten van het zoeken naar boeken’. Dit schreef hij aan Jan van Ruusbroec, de Brabantse mysticus, die voor Grote een belangrijke inspiratiebron was. Op zijn reizen als boeteprediker had Geert Grote dan ook altijd een ton vol boeken bij zich.
Eenvoud troef
De geestelijk vader van de Moderne Devotie was van mening dat het bij boeken uitsluitend om de inhoud ging. Een andere, nog beroemdere Moderne Devoot, Thomas a Kempis, was dat niet met hem eens. Thomas vond dat mooi verzorgde boeken wel degelijk hun nut hadden. Ze ‘zetten mensen die traag lezen immers aan om met meer ijver te lezen en ze blijven langer bewaard.’ Maar Geert wilde geen mooie boeken hebben: ‘een boek moet dienen tot het nut van lezen, en is niet bedoeld om de nieuwsgierigheid van de kijker te prikkelen’. Eenvoud is dan ook troef bij de devote boeken. De overgeleverde handschriften uit bijvoorbeeld het vrouwenklooster te Diepenveen zien er over het algemeen sober uit en zijn veelal geschreven op papier in plaats van op het veel luxer en duurdere perkament. Hogenelst en Van Oostrom noemen in hun zeer lezenswaardige Handgeschreven wereld; Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen Geert Grote ‘een pessimistische, rationeel ingestelde bekeerling die onververmoeibaar opriep tot inkeer, vanuit het besef dat boete en versterving de enige weg waren naar het eeuwige heil.’ Henricus Pomerius (ca. 13821469), behorend tot de Windesheimer congregatie, zei dat Meester Geerts ‘vrees voor de hel groter was dan zijn liefde tot God’.
In hun navolging van Christus paste volgens de Moderne Devoten een uiterst sobere levenswijze, waarin het lezen en kopiëren van boeken een belangrijke rol speelde. Florens Radewijns (1350-1400) wordt beschouwd als de opvolger van de in 1384 overleden Grote en is de stichter en naamgever van het eerste broederhuis. De bibliotheek van dat Heer Florenshuis is nog gedeeltelijk bewaard gebleven en er is een catalogus van overgeleverd, zodat bekend is hoe rijk gevuld de ‘liberie’ is geweest. De pennebroeders waren dan ook een groot deel van de dag bezig met het kopiëren van teksten, meestal op bestelling. Onder hen leerde kort voor 1400 de jonge Thomas uit het Duitse Kempen zijn eerste boeken afschrijven.
Aantrekkingskracht op vrouwen
De beweging van Geert Grote had een enorme aantrekkingskracht op vrouwen. In Deventer waren heel wat zusterhuizen. Ook deze vrome vrouwen hielden zich met lezen en kopiëren bezig en hielden er bibliotheken op na. Van één boek is bekend dat het uitbundig versierd was en dat een zuster, Styne Hofmeyer van het Brandeshuis, het in haar cel bewaarde. Zij leefde rond het midden van de zestiende eeuw en blijkbaar was de eenvoudige levenswijze, in elk geval voor Styne, uit de tijd. Geert, die regelmatig fulmineerde tegen het privébezit van kloosterlingen, zou aan het bezit van zo’n uitzonderlijk mooi boekwerk nooit zijn goedkeuring hebben gegeven. De broeders hadden sowieso niet zoveel vertrouwen in de standvastigheid van de zusters, zo betoogt Van Dijk. Als voorbeeld geeft ze de handelwijze van Egbert ter Beeke die het stadsbestuur ervan overtuigde dat de zusters van het Brandeshuis ‘niet werkelijk serieus waren in hun verlangen een vroom leven te leiden’. Vrouwen waren nu eenmaal fysiek, intellectueel en moreel zwakker dan mannen, zo vond men. Egbert kreeg toestemming van de bisschop van Utrecht om een kapel bij het vrouwenklooster te bouwen, zodat de dames niet meer de tweehonderd meter door de stad naar de parochiekerk hoefden af te leggen. Die korte wandeling naar de Mariakerk, tegenwoordig grotendeels een ruïne, was volgens Ter Beke te gevaarlijk voor hun zielenheil.
Mystieke ervaringen
Ook het lezen door de Zusters van het Gemene Leven wordt strak begeleid door de broeders, zo schrijft Van Dijk. Vooral Zerbolt van Zutphen (1367-1398), een broeder van het Heer Florenshuis, wist precies wat geschikt was voor vrouwen en wat niet. Lezende zusters was nog tot daar aan toe, schrijvende nonnen moesten helemaal in de gaten worden gehouden. Sommige zusters van het klooster Diepenveen, zoals de priorin Salome Sticken hadden veel mystieke ervaringen die ze ook op schrift stelden. Alijt Bake van het Gentse klooster Galilea maakte het met haar schrijven over haar visionaire ervaringen helemaal te bont. Reden voor het kapittel van Windesheim om in 1455 alle vrouwen in de reguliere kloosters, zoals die te Diepenveen, een schrijfverbod op te leggen op straffe van opsluiting in een kerker.
Het beeld bijgesteld
Verlichte geesten is een verfrissend boek. Het beeld van een wat brave, uiterst vrome beweging, waarin Grotes volgelingen voornamelijk met een ‘boeksken in een hoeksken’ zaten, wordt bijgesteld, maar de Moderne Devotie wordt niet afgeschilderd als een middeleeuwse Occupy. Aan de hand van nauwkeurig onderzoek van eigentijdse bronnen wordt een reëel beeld geschetst van de Moderne Devotie in de IJsselstreek. De al genoemde Sabrina Corbellini en Mathilde van Dijk, beiden verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen, hebben veel aandacht voor de rol van de zusters van het Gemene Leven. Ad Tervoort, werkzaam aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, beschrijft in een boeiende bijdrage het onderwijs in de IJsselsteden, waarbij hij de belangrijke rol van de Zwollenaar Johannes Cele (1343-1417) benadrukt. Catrien Santing, hoogleraar middeleeuwse geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen, plaatst de Moderne Devotie in de context van haar tijd en brengt deze in verband met de economische bloei van de IJsselsteden, het hoge opleidingsniveau, de fenomenale drukkersindustrie en de bekwame kunstenaars die daar toentertijd actief waren. Ze noemt de Moderne Devotie een religieus-culturele vernieuwingsbeweging. De levenshouding van de inwoners van de IJsselstreek, zo concludeert ze, was sterk beïnvloed door het gedachtegoed van de broeders en zusters van het gemene leven. De vernieuwingsdrift had niet alleen de volgelingen van Geert Grote, maar ook de Deventer en Zwolse burger aangeraakt.
De grootste twitteraar van de Middeleeuwen
Stadsarchief en Athenaeumbibliotheek ontwikkelt een educatieve module over de Moderne Devotie voor groep 7-8 van het basisonderwijs. Kinderen worden ‘getriggerd’ om na te denken en commentaar te lever en op tweets van de grootste twitteraar uit de Middeleeuwen, met de meeste volgers, Thomas a Kempis. Trouwens, ook Geert Grote had mooie oneliners.
Verlichte geesten is een uitgave van Stadsarchief en Athenaeumbibliotheek en het Historisch Centrum Overijssel. Het is ruim geïllustreerd, kost € 12,95, is verkrijgbaar in de boekhandel en in de webshop van SAB: kijk op www.sabinfo.nl.
Staphorst in beeld: een website om d
‘Wie Staphorst zegt, denkt strenggelovig, gesloten, ouderwets en onveranderlijke klederdracht. Maar weinigen zullen Staphorst associëren met extravagante kunstsalons, haute couture, en technologische hoogstandjes’, begint antropologe Wendelien Voogd een recent verschenen essay over Staphorst. ‘De cliché’s over Staphorst zijn hardnekkig, misschien wel net zo hardnekkig als Staphorst zelf.’
Voogd schreef het stuk ter gelegenheid van de website staphorstinbeeld.nl, die op 3 november j.l. de lucht in ging en werd gemaakt in opdracht van de stichting Sous les Arbres (‘Onder de Boompies’) uit Rouveen, een kerkdorp binnen de Gemeente Staphorst. Het oorspronkelijke idee voor het project, gefi nancierd door het Coöperatiefonds van de Rabobank Staphorst, komt van fi lmmaker Geertjan Lassche, die zich naast zijn reguliere werk verdiept in de cultuur van Staphorst en regio. De in Rouveen geboren en woonachtige Lassche constateerde, dat er grote verschillen bestaan tussen het imago en de identiteit van Staphorst. ‘Ik moet voor mijn werk regelmatig in Amsterdam zijn, waar ze raar opkijken dat iemand uit Staphorst zich bezighoudt met fi lms. Ik heb ondertussen afgeleerd om cliché’s te bestrijden. Het is veel zinniger om mensen een breder perspectief op Staphorst te bieden. Over mooie tradities vertellen bijvoorbeeld. Staphorst vertegenwoordigt een unieke, kleurrijke cultuur en er zijn talloze voorbeelden die dat duidelijk maken. Neem de fotoserie van Mirjam Bleeker, de schilderijen van Sjoerd Dijkstra of de dichtbundel van Koos Geerds.’ Ruim een jaar lang is intensief gewerkt aan het samenstellen van een overzicht over de verbeelding van Staphorst. Het moet de portal zijn voor zowel een student geschiedenis die iets over Staphorst wil gaan doen, een regisseur die ook een poging wil doen om er te fi lmen, als een toevallige voorbijganger die nieuwsgierig is geworden naar de Staphorster cultuur. Als publiekstrekker voor staphorstinbeeld.nl werd de fotoserie ‘Groeten uit Staphorst’ ontwikkeld, waarin dorpelingen zelf een twist geven aan hun beeldvorming.
Sous les Arbres
de zogenaamde bijbelgordel. Ik ben opgegroeid in een orthodox christelijke omgeving en werk nu als communicatiedeskundige bij een grote ouderenbond. In contacten met media kom je regelmatig in gesprek over je achtergrond. Ik merk dat Rijssenaren en Staphorsters dezelfde ervaringen hebben, wat betreft hun imago. Want hun identiteit, daar zit het probleem hem niet. De mensen kennen immers hun kracht. Ze kunnen zich over het algemeen prima redden en zijn trots op hun cultuur. Maar dat de buitenwacht een eenzijdig beeld van ze heeft, dat steekt zo nu en dan. Als stichting willen wij vanuit een gezamenlijke passie het platteland met moderne verteltechnieken een eerlijker gezicht geven. Daar komt bij: de gemiddelde Nederlander weet steeds minder over zijn wortels, zijn geschiedenis. Sous les Arbres zoekt manieren om mensen hiervan bewust te maken door de cultuur en de historie van de regio te verbeelden.’ ‘Staphorst fascineert en laat niemand onberoerd’, aldus Wendelien Voogd in haar essay. ‘Al vanaf het
Pagina 18 en 19 boven: uit de fotoserie ‘Groeten uit Staphorst’ van Dik Nicolai en Geertjan Lassche.
Stills uit indringende reportages gemaakt door Wibo van der Linden van Avro’s Televizier over de polio-epidemie van 1971.
de wereld te laten kijken en (in)zien
eind van de negentiende eeuw komen schilders, schrijvers, fi lmers, volkenkundigen, historici, journalisten, toeristen en dagjesmensen naar Staphorst om het dorp in al haar facetten vast te leggen. In de afgelopen twee eeuwen verschenen er over Staphorst talloze studies, schilderijen, documentaires, ontelbare televisiereportages en tijdschriftenartikelen. Er is geen ander Nederlands dorp dat zo vaak het onderwerp is geweest van discussie als Staphorst.’ Bakker: ‘Wij objectiveren. De variëteit aan materiaal, en het contrast daartussen, maakt duidelijk dat er verschillende beelden van Staphorst zijn te maken. Door beschrijvingen van de achtergronden van auteurs, beeldhouwers of fi lmmakers krijgen we inzicht in hoe ze naar Staphorst hebben gekeken. Ook wordt duidelijk dat auteurs die langer onder de bevolking verbleven een ander, vaak milder, beeld schetsten.’ In feite gold hetzelfde, en in sterke mate, voor de van buiten aangetrokken Voogd. ‘We merkten dat ze gaandeweg het project steeds meer betrokken raakte bij Staphorst en haar inwoners. Volgens mij is ze zelfs een beetje verliefd geworden op Staphorst.’
Gevoelige onderwerpen
Op de site worden voor Staphorst gevoelige onderwerpen als het volksgericht in 1961 en de polioepidemie van 1971 niet vermeden. Ook theoloog en
communicatiewetenschapper professor Anne van der Meiden ging er in zijn toespraak bij de lancering op in. ‘In veel oudere hoofden van de Nederlanders zwerven nog de beelden van het zogenaamde volksgericht van 1961, toen een overspelige vrouw uit huis werd gehaald en in het openbaar vernederd. Dat gebeurde trouwens in vele dorpen en dorpjes. Ik noem slechts het boek Hilde, waarin Anne de Vries zo’n volksgericht uitvoerig beschrijft. Ook de andere extremiteiten die aan Staphorst worden toegekend, het vernederen van mensen door het plaatsen van mestkarren en stropoppen, kwamen elders in Nederland veelvuldig voor. Evenals het verzet tegen de inenting in tal van andere plaatsen op de Veluwe, in Zuid Holland en Zeeland.’ ‘Niet alle calvinisten in Staphorst waren tegen inenting’, zei Van der Meiden over de polio. ‘Een fl ink groot deel van de bevolking liet in 1971 de kinderen wel degelijk inenten, liefst in andere dorpen er omheen of in Zwolle. De (gewone) gereformeerden en andersdenkende hervormden aarzelden niet. (…) De bevindelijke hervormden vormen een minderheid. Bij die geloofsopvatting hoort een “ernstig” leven. (…) Ze houden er een eigen Bijbelinterpretatie en theologische uitgangspunten op na. Centraal in de prediking staat: persoonlijke bekering,
Filmers
‘De eerste keer dat Staphorst op bewegend beeld fi gureerde was in 1921. Voor de polygoonfi lm ‘Neerlands Volksleven in de Lente’, fi lmde de self-made folkorist D.J. van der Ven Staphorster vrouwen, mannen en kinderen met handkarren en paard en wagen op de Diek. De beelden van de Oosterbeekse volkenkundige, die ook aan de wieg stond van het Openluchtmuseum in Arnhem, zijn hopeloos amateuristisch en voor een groot deel geënsceneerd, maar tonen een opvallend verschijnsel, namelijk het totale gebrek aan angst waarmee de Staphorsters de camera benaderen. Geen wegrennende kinderen of gezichten die achter kraplappen of rokken verborgen worden, maar Staphorsters die in de camera kijken en breeduit lachende kinderen.
Dat is een paar jaar later wel anders. In 1935 toont Max de Haas beelden uit Staphorst waar vrouwen en kinderen hard weglopen voor de camera. Volgens de maker omdat “de cameralens werd beschouwd als het boze oog van kwade geesten. In Staphorst dat van de duivel.”’ (Essay Wendelien Voogd)
Tijdens het tweehonderdjarig bestaan van Staphorst in 2011 nam inwoonster Annette Strik het initiatief om klederdracht in een nieuw jasje te steken en Staphorsters te stimuleren eigen kleding te ontwerpen op basis van de dracht. De modeshow ‘Klederdracht met een Knipoog’ die daaruit voortvloeide, werd een groot succes en zo ontstond ook het boek Staphorst op de catwalk van Annet van Strik, Gerard van Oosten, Betty Hoogeveen e.a.
Een werk van de Staphorster schilder Jan Schra (1957).
Onderzoekers
‘Het exotisme waarmee Staphorst vanaf het begin van de twintigste eeuw geassocieerd werd, trok ook serieuze onderzoekers aan. In 1947 schreef Sjoerd Groenman een “sociografi e” van Staphorst waarin gedetailleerd het Staphorster klimaat, bodem, ligging, demografi e, economische verhoudingen, gezin, opvoeding, moraal, geloof, bijgeloof, geestelijke ontwikkeling, ontspanning en volkskarakter aan de orde kwamen. De eigenaardigheden van de Staphorster samenleving, zoals het vasthouden aan oude gebruiken en gewoontes, verklaarde de sociograaf Groenman vanuit fysieke oorzaken. Het waren volgens hem de geïsoleerdheid van Staphorst en de ligging van alle woonhuizen op smalle, langgerekte stroken land, vlak naast en achter elkaar, aan een gemeenschappelijke weg, die een sociale controle veroorzaakte, die zich over allen deed voelen en er voor zorgden dat oude gewoonten zich daardoor beter staande konden houden. De antropologische studie van Hetty Nooij-Palm uit 1971 ontkrachtte het concept van Staphorst als geïsoleerde, gesloten gemeenschap. Zij toonde aan dat Staphorst al vanaf heel vroeg uitgebreide contacten had met haar omgeving. Marktbezoek door Staphorster vrouwen aan de omliggende steden en de ligging aan de doorgaande weg tussen Zwolle en Meppel, hadden Staphorsters al eeuwen in contact gebracht met buitenstaanders, maar er niet van weerhouden zich vast te houden aan hun gebruiken en gewoontes. Kennelijk was er iets anders waardoor Staphorsters zo volhardden in het bewaren van de eigen cultuur. Voor Nooij-Palm ligt de verklaring in het strenge onderscheid dat Staphorsters maken tussen de eigen groep (“boeren”) en de anderen (“burgers”).’ Alle cultuuruitingen - kleding, inrichting, kerkbezoek, religie - drukken de sociaal-culturele identiteit van de Staphorsters uit en geven aan dat zij horen bij een groep.’ (Essay Wendelien Voogd) onvoorwaardelijke verlorenheid van de mens (de uitverkorenen uitgezonderd), een toornende God over de zonde, een slaande hand van God (polio), nadruk op voorzienigheidsgeloof, uitverkiezing, eindoordeel. Niet zuiver Calvinistisch. Calvijn zou er, denk ik, niet mogen preken in de kerk. In Staphorst heeft de zogenaamde Nadere Reformatie veel grotere invloed gehad. Met leiders als Voetius en later de bevindelijke schrijvers als Schortinghuis, Smijtegelt, Verschuir, Brakel en anderen, die als zielepeuteraars werden gekwalifi ceerd, omdat ze rusteloos bezig waren de zielsgestalten van de bekeerde mensen te beschrijven.’ ‘Je hebt eigenlijk slechts een letterlijke en fi guurlijke ruilverkaveling nodig’, besloot Van der Meiden zijn lezing, ‘om heel veel isolement voorgoed op te heffen. Geef de jeugd een brommer, zet ze op een school in een totaal andere cultuur en je hebt na jaren een wat andersdenkende generatie gekweekt, die voor het oog nog wel “meeloopt”, maar die denkt en beslist vanuit een anders gevoede reservatio mentalis. En toch komen ze er later graag nog eens terug om geur en sfeer van het vertrouwde weer te proeven. Je blijft natuurlijk Staphorster, net zoals je natuurlijk Twent blijft.
Kunstschilders
‘De eersten die Staphorst ontdekten waren de kunstschilders. Velen van hen vonden tussen 1900 en nu voor korte of langere tijd onderdak in het dorp. Onder hen bekende namen als Jan Sluijters en Stien Eelsingh, maar ook minder bekende kunstschilders, zoals de jonge kunstenares Jo Koster uit Hattem. (…) De schilderes Stien Eelsingh verhuisde in de Tweede Wereldoorlog naar Staphorst en ging er nooit meer weg. De excentrieke kunstenares en Staphorst sloten een eigenaardig verbond van wederzijds respect en tolerantie en de wilde kunstsalons die Stien Eelsingh organiseerde voor de Amsterdamse kunstscene in haar witte boerderij werden oogluikend toegestaan, zolang zij zich maar aan de zondagsrust hield.’ (Essay Wendelien Voogd)
Het bed
Een mens brengt heel wat tijd door in bed. Een derde van zijn leven zelfs. Zijn leven start in bed en eindigt daar meestal ook. Naast de tafel is het bed dan ook het meest gebruikte meubelstuk in een huis. Het bed is ook een van de meest nuttige uitvindingen van de mens. Toch is deze uitvinding niet iets wat iemand van het ene op het andere moment heeft bedacht.
Perikelen in en rond een bed, tekening uit1840 naar een schilderij van N. Pieneman (1779-1853).
Ons huidige bed is het resultaat van een ontwikkeling, die duizenden jaren heeft geduurd. De voorloper van het bed, zoals dat tegenwoordig bekend is, is de hangmat gevuld met matten. In archeologische vondsten uit de bronstijd zijn resten hiervan gevonden. De Egyptenaren ten tijde van de Farao’s kenden verhoogde banken met een houten of bronzen frame, die waren bedekt met hoofdkussens en steunen. Ook de Grieken en Romeinen hielden deze vorm van een bed aan. In het middeleeuwse Europa hadden de mensen verhoudingsgewijs net zo’n bed als het tegenwoordige, met bodem, hoofd- en voetensteun. De bedbodem bestond meestal uit de met riemen aan het bedframe vastgebonden huid van een rendier of een rund. Tot ongeveer de twaalfde eeuw bleef dat zo, maar daarna begon men te slapen op een primitieve matras, gevuld met wol, haar of veren. Dekens bestonden uit vellen. Dit deed men tot ongeveer de zeventiende eeuw. Meestal sliep men naakt en wikkelde men zich in een vel. Pas in de achttiende eeuw werd het dekbed geïntroduceerd, gevuld met veren of kapok. Ook werd in deze tijd het moderne matras uitgevonden, dat tot op de dag van vandaag nog steeds dezelfde vorm heeft. Wel is de inhoud van de matrassen veranderd.
Slaapgewoontes
Onze voorouders sliepen niet alleen in andere bedden, ze hielden er ook andere slaapgewoontes op na. Uit onderzoek van de Amerikaanse historicus Roger Ekirch blijkt dat mensen vroeger niet de hele nacht doorsliepen, maar dit deden in verscheidene fases. In de Middeleeuwen gingen mensen binnen enkele uren na het ondergaan van de zon slapen. Na vier uurtjes nachtrust kwamen de meesten echter al weer uit bed. Zij bleven vervolgens één uur of twee wakker, waarna ze begonnen aan hun ‘tweede slaap’. Gedurende de nachtelijke uurtjes waarop ze wakker waren, ontplooiden de middeleeuwers allerlei activiteiten zoals huishouden, lezen of bidden. Aan deze manier van slapen kwam in de negentiende eeuw een einde door de industriële revolutie. Veel arbeiders werkten toen 12 tot 14 uur op een dag en hielden geen tijd meer over om ‘s nachts wakker te blijven.
Auping
Een bekende Nederlandse beddenfabrikant is de fi rma Auping uit Deventer. De historie van dit bedrijf gaat terug tot 1888, toen de smid Johannes Albertus Auping van het Sint Geertruiden Gasthuis in zijn woonplaats de opdracht kreeg om hygiënische bedden te leveren. Die moesten in plaats komen van de tot dan gebruikelijke bedden met stromatrassen. Auping leverde bedden met gevlochten ijzerdraden, die in een metalen frame waren gespannen. Toen hij in 1890 kon leveren aan het Burgerziekenhuis in Amsterdam verbeterde hij zijn ontwerp en zorgde hij ervoor dat bedbodem van gevlochten ijzerdraad verend was. Het bed onderging niet alleen een technische ontwikkeling, maar ook een sociale. Oorspronkelijk was het een luxe voorwerp, dat was voorbehouden aan de rijken. Geleidelijk werd het een gebruiksvoorwerp voor iedereen. Ook werd het bed in de loop van de tijd goedkoper, mede doordat het geen handwerk meer was, maar fabriekswerk.
Een kamer vol bedden in het Sophia Ziekenhuis te Zwolle, omstreeks 1946.